Een opmerkelijker katachtige dan de sabeltandtijger is er waarschijnlijk niet geweest. Dit geduchte roofdier uit de IJstijd kon groter worden dan de moderne tijger – de grootste katachtige die nu leeft – en maakte gebruik van zijn enorme spieren om prooidieren tegen de grond te werken en daarna zijn bijna achttien centimeter lange hoektanden in de weke buik of keel van zijn slachtoffers te begraven. De sabeltandtijger – van het geslacht Smilodon, wat ‘beitel’- of ‘mestand’ betekent – wordt in musea, jongensboeken en films als het summum van woestheid opgevoerd, als een woest beest dat zijn gebogen slagtanden gebruikte om de grassteppes van het Noord-Amerikaanse Pleistoceen met het bloed van zijn slachtoffers te bespatten.
“Met hun slagtanden zorgden ze er waarschijnlijk voor dat hun prooi sneller doodbloedde,” zegt paleontologe Larisa DeSantis van de Vanderbilt University, in plaats van dat ze hun slachtoffer met de ijzeren greep van hun muil verstikten, zoals moderne leeuwen. Dankzij deze jachttechniek kon de sabeltandtijger de grote prooidieren aan die in de laatste IJstijd – tot 12.000 jaar geleden – op aarde rondliepen, waaronder de dromedaris-achtige Camelops en het uitgestorven Amerikaanse paard Equus scotti.
Maar Smilodon was bij lange na niet het enige beest met ‘sabeltanden’. Het grote roofdier was de laatste en grootste van een hele reeks sabeltandkatten die gedurende zestien miljoen jaar op aarde gedijden. Zo had ook het verwante buideldier Thylacosmilus lange sabeltanden, net als Smilodon. Maar uit recent onderzoek is gebleken dat Thylacosmilus zeer waarschijnlijk geen roofdier was. Deze verre verwant van de kangoeroe en de wombat moet meer een aaseter zijn geweest en gebruikte zijn lange hoektanden waarschijnlijk om dode dieren open te snijden en zich te goed te doen aan achtergelaten karkassen.
“Thylacosmilus is niet gewoon de ‘buideldier-versie’ van de sabeltandtijger,” zegt DeSantis. “De ecologie van dit dier verschilde waarschijnlijk sterk van elk dier dat we nu op aarde kennen: een vleeseter die was gespecialiseerd in zachte organen.”
Uit fossielen blijkt dat sabeltanden in de loop van honderden miljoenen jaren bij een hele reeks dieren zijn opgedoken, waarbij wetenschappers af en toe verrast werden door de veelheid aan functies die deze tanden konden hebben. Zelfs vreedzame planteneters ontwikkelden extreem lange hoektanden, maar gebruikten ze als vertoon van viriliteit of als wapens tegen hun plantenetende soortgenoten.
“Hoektanden kunnen op verschillende manieren worden gebruikt,” zegt paleontologe Julie Meachen van de Des Moines University.
Tand des tijds
De echte ‘sabeltanden’ onder de hoektanden van dieren kunnen worden geïdentificeerd door gedetailleerd onderzoek. “De term ‘sabeltand’ verwijst naar hoektanden die zowel lang als aan weerszijden afgeplat zijn,” zegt Meachen. Soms zijn deze tanden voorzien van kleine kartels, zodat ze een efficiënter snijvlak hebben, maar dat is niet altijd het geval.
Veel primaten – van maki’s tot bavianen en chimpansees – hebben flinke hoektanden. En als je hun schedels bestudeert, zou je tot de conclusie kunnen komen dat het om echte ‘sabeltanddieren’ gaat. Maar hun hoektanden zijn meer kegelvormig, in plaats van de afgeplatte en slanke wapens van Smilodon, wat betekent dat ze ondanks hun indrukwekkende voorkomen geen echte ‘sabeltanden’ zijn.
Het vroegste echte sabeltanddier dat tot nu toe is gevonden, leefde zo’n 260 miljoen jaar geleden – en was evenmin een vleeseter. Het beest kreeg in 2011 op basis van fossielen uit Brazilië de officiële naam Tiarajudens eccentricus toebedeeld, was ongeveer zo groot als een hond van gemiddelde omvang en leek op een kruising tussen varken en een schildpad. Het wezen behoorde tot een clade van gewervelde dieren die synapsiden worden genoemd – een grote groep die alle zoogdieren en hun nauwe verwanten omvat. Uit de bovenkaak van Tiarajudens staken een paar lange, aan weerszijden afgeplatte hoektanden. Het waren mogelijk de eerste sabeltanden in de geschiedenis van het leven op aarde.
Maar de overige tanden van dit proto-zoogdier lijken erop te wijzen dat het een planteneter was. Maar waarom heeft een planteneter zulke reusachtige slagtanden nodig? Tiarajudens gebruikte zijn tanden waarschijnlijk als vertoon of misschien om rivalen onder zijn eigen soortgenoten af te schrikken. Bij conflicten zou de Tiarajudens met de langste tanden ook aan het langste eind hebben getrokken. En als de afschrikking niet werkte, zouden deze dieren elkaar zelfs met deze tanden te lijf kunnen zijn gegaan om het pleit definitief te beslechten.
Multitool van de evolutie
Ondanks het feit dat paleontologen dit soort sabeltanden al sinds de negentiende eeuw hebben beschreven en onderzocht, zorgt het vaststellen van de functie van de tanden nog altijd voor verhitte debatten. Zelfs de manier waarop de sabeltandtijger – zonder enige twijfel een vleeseter – zijn tanden gebruikte, is in de loop der decennia zeer uiteenlopend beschreven. Zo zou het roofdier ze hebben gebruikt als ‘blikopeners’ of ze – als een soort vampier – hebben ingezet om zich aan het bloed van zijn slachtoffers tegoed te doen.
Maar dankzij moderne analytische technieken kunnen paleontologen nu de beet van roofdieren met sabeltanden nabootsen. Op basis daarvan kwamen wetenschappers nog maar pas geleden tot de slotsom dat Smilodon en soortgelijke jagers hun tanden gebruikten om prooien met een fatale beet in de hals of een ander week deel te overmeesteren. En uit Smilodon-schedels kan worden afgeleid hoe diep de gaten van deze ellenlange hoektanden geweest moeten zijn, waarbij ook duidelijk is geworden dat dit soort topjagers hun wapens ook tegen elkaar durfden in te zetten.
Vanaf hun eerste verschijning in het Perm duiken sabeltanden telkens weer op in het archief van fossielen dat de aarde prijsgeeft. Zo ontwikkelden de gorgonopsiden - dieren die tussen de 270 en 252 miljoen jaar geleden leefden, enigszins op honden leken en soms het gewicht van een volwassen ijsbeer bereikten – sabeltanden om de stugge huid van hun prooidieren te kunnen doorboren.
Maar andere soorten hebben hun ellenlange hoektanden op zeer uiteenlopende manieren gebruikt. Tiarajudens gebruikte zijn sabeltanden waarschijnlijk als vertoon tijdens de balts en voor het afschrikken van rivalen, net als moderne muskusherten. En hoewel primaten formeel gesproken geen ‘sabeltanden’ hebben, kunnen ze hun extreem lange hoektanden inzetten als zelfverdediging tegen roofdieren en als intimidatie bij conflicten tussen rivaliserende mannetjes.
Het klinkt misschien vreemd, maar onder de dinosauriërs hebben zich nooit soorten met sabeltanden ontwikkeld. Jonge tyrannosaurussen hadden soms vervaarlijke hoektanden, maar die haalden het niet bij die van Smilodon en consorten.
Bij de zoogdieren ontwikkelden zich sabeltanden pas nadat alle niet-vliegende dinosauriërs 66 miljoen jaar geleden uitstierven. De planteneter Uintatherium, een zoogdier dat zo groot kon worden als een neushoorn, zes afgeknotte hoorntjes op zijn kop had en circa 56 miljoen jaar geleden leefde, had sabeltanden. Maar ook dit dier gebruikte die waarschijnlijk als vertoon bij de balts en om rivalen te intimideren.
Miljoenen jaren gingen voorbij voordat sabeltanden opnieuw bij roofdieren opdoken. Zo’n veertig miljoen jaar geleden verschenen de katachtige nimraviden ten tonele, en de eerste katachtigen met echte sabeltanden ontwikkelden zich zo’n zestien miljoen jaar geleden. Vanaf dat moment maakten de sabeltandtijgers en hun verwanten de aarde onveilig, totdat Smilodon – nog maar 10.000 jaar geleden – definitief uitstierf.
Door de afwezigheid van moderne vleeseters met sabeltanden zijn de moderne soorten met de meest indrukwekkende hoektanden tegenwoordig allemaal planteneters of alleseters. Maar de lange evolutionaire geschiedenis van deze extra angstaanjagende hoektanden wijst erop dat nieuwe soorten in de verre toekomst eveneens een dodelijke grijns kunnen ontwikkelen.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com