Minstens drie maanden per jaar is het in Jakoetsk, in het oosten van Siberië, rond de veertig graden onder nul. Daarmee is dit de koudste stad op aarde. Zeker, er zijn plekken waar het nóg kouder wordt, zoals ruim negenhonderd kilometer verder naar het oosten in het dorpje Ojmjakon (met 500 inwoners). Daar werd het onlangs -66,7 graden. Of op de Zuidpool, waar het in de winter gemiddeld zestig graden vriest. Maar op dit zijn geen plekken waar steden met 280.000 inwoners op volle toeren draaien, zoals Jakoetsk.
Omdat de grond hier permanent bevroren is, staan de meeste gebouwen op palen. De bouwwerken die direct op de bodem zijn gebouwd, zakken langzaam weg omdat de permafrost eronder smelt door de warmte die in de gebouwen wordt geproduceerd.
Maar de klimatologische uitdagingen van de regio worden gecompenseerd door de bodemschatten die hier te vinden zijn. In de plaatselijke mijnen wordt een vijfde van de wereldproductie aan diamanten gedolven, terwijl op andere plekken aardgas, aardolie, goud, zilver en andere kostbare materialen worden gewonnen.
In 2013 besloot Steeve Iuncker, die opgroeide in de Zwitserse Alpen (waar het van december tot eind februari gemiddeld -4°C is), om zelf uit te zoeken hoe is het is om je lichaam, ziel en sociale leven bloot te stellen aan zulke ijzige temperaturen. Hij herinnert zich dat hij na de landing in Jakoetsk werd afgehaald door de dochter van zijn gastheer en dat zij hem van top tot teen controleerde: Muts? Check. Handschoenen? Check. Sjaal? Check. Laarzen? Check.
“Je kunt je niet voorstellen dat je dat soort voorzorgsmaatregelen moet nemen, zelfs als je alleen maar naar buiten stapt om een taxi aan te houden,” vertelt hij. In Jakoetsk wordt elke buitenactiviteit zorgvuldig gepland. Geen onnodige omwegen. Geen geslenter of etalages bekijken. “Alles wordt hier bepaald door de kou,” zegt hij. “Beter gezegd, al je handelingen worden bepaald door de manier waarop je lichaam op de kou reageert.”
Zo merkte Iuncker dat de inwoners van Jakoetsk elkaar vaak opzochten. Maar alleen voor korte tussenstops: “Dan kwamen ze even binnen, deden hun buitenste jas uit, dronken wat hete thee en aten toast met jam, waarna ze zich weer inpakten en naar buiten gingen. Het was alsof de huizen in de buurt als tussenstations op hun reis fungeerden.” Net als de stedelingen moest ook Iuncker zijn werkritme aanpassen aan de elementen. Met zijn fototoestel, een tweeogige Rolleiflex, kon hij telkens maar een kwartier lang opnamen maken. Daarna was het rolmechaniek bevroren en kon het filmrolletje verbrokkelen. Maar na een kwartier voelde hij zijn vingers toch al niet meer.
Omdat niemand lang buitenshuis blijft, zijn er vrij weinig mensen op zijn foto’s te zien. De in bont gehuld inwoners van Jakoetsk doen denken aan mythische ontdekkingsreizigers in een ijzig en glasachtig landschap, dat nog sfeervoller wordt door de dichte mist die over de stad hangt en de meeste herkenningstekens verhult. Maar hoe sprookjesachtig Jakoetsk er ook uitziet, de kou is geen spannende winterattractie maar verraderlijk en gevaarlijk, waarschuwt Iuncker. “Omdat je niet meer dan tien meter vooruit kunt kijken en alle straten op elkaar lijken, verdwaal je hier gemakkelijk.” En dat is het laatste wat je wilt op een plek waar je tenen en vingers voortdurend gevaar lopen onherstelbaar te bevriezen.
Iunckers verkenning van Jakoetsk maakt deel uit van een groter project. Hij wil elk jaar tien dagen lang met een vaststaand budget een ‘recordstad’ bezoeken. Tot nu toe heeft hij Tokio (hoogste inwonertal) en Ahwaz in Iran (zwaarst vervuild) bezocht. Hij doet dit om te kijken hoe hij op deze milieus reageert. Blijft hij op zijn hotelkamer? Hoeveel tijd brengt hij buiten door? En welke invloed heeft dit op zijn werkritme? Iuncker bevestigt dat “mensen in Siberië inderdaad net zoveel last hebben van de kou als wij; ze zijn er alleen beter op voorbereid.”