De bergen zijn in mistflarden verdwenen. Diep in de hooglanden van Bosnië-Herzegovina sluimeren hoge pieken onder een deken van nevel. Elke stap is een daad van vertrouwen, het geloof dat de onzichtbare top vlakbij moet zijn. Mijn wandelkompaan heeft een bijna leeg mobieltje in de ene hand en staart naar de wegvallende navigatiekaart. In de andere hand heeft hij een tomtom met daarop een GPX-route zonder details. Vóór ons valt de berghelling weg in een parelwitte leegte.
’s Werelds nieuwste wandelroute voor langeafstandstrekkers
De Via Dinarica, een van de meest recente wandelroutes voor langeafstandstrekkers, is ruim 1900 kilometer lang en loopt door zeven landen – en door duizenden jaren geschiedenis. Deze regio op de Balkan, die grotendeels binnen het grondgebied van het voormalige Joegoslavië valt, is lange tijd de grens tussen Oost en West geweest. De complexe geschiedenis ervan leidde in de jaren negentig van de vorige eeuw tot een oorlog, waarbij deze bergen bastions van strategisch belang werden.
Met de nieuwe wandelroute probeert de regio die zware tijd achter zich te laten. Bergbeklimmer Kenan Muftić is de afgelopen vier jaar bezig geweest met het verkennen van routes door de bergen van het gebied. Hij en het Via Dinarica-team hebben hard gewerkt aan de ontwikkeling van de White Trail, die over de hoogste toppen van de Dinarische Alpen loopt. Het doel van Muftić is het creëren van drie langeafstandsroutes door het voormalige Joegoslavië. De White Trail – aan aaneenschakeling van oude schaapherderspaden, bestaande routes door nationale parken, houthakkerspaden, nieuwe routes en verharde wegen – werd in juni 2016 officieel in gebruik genomen, in de week dat wij begonnen te lopen. (Op grond van berichten van wandelaars liet het team in augustus weten dat alleen het gedeelte in Bosnië-Herzegovina officieel was geopend, daar waar de nieuwe paden inmiddels waren uitgezet, ondanks het feit dat er ‘voldoende informatie beschikbaar is voor degenen die de hele route durven af te leggen‘.)
Het begin van een odyssee
Het eerste stadium van de Via Dinarica begint in Postonja in Slovenië, waar een glanzend wit kasteel verrijst boven een grot gehuld in flarden mos. De route loopt vanaf het kasteel onder spoorlijnen door, over een snelweg heen en een heuvel op, waar verharde wegen plaatsmaken voor bospaden die door dichte dennenwouden slingeren. Terwijl het warmer wordt, begint het eindelijk tot ons door te dringen wat het betekent om door ’s werelds grootste karstgebied te trekken, een spectaculaire kalksteenformatie die werkt als een enorme zeef – er is hier bijna geen oppervlaktewater.
De eerste aangegeven waterbron, een hutje met een plastic tank voor het opvangen van regenwater, ligt naast de route op een kleine berg. Overal in de Dinarische Alpen leven hele stadjes van de regen die ze zelf opvangen. Het water heeft de doordringende smaak van plastic en barbecuerook.
We vragen ons af waar we ons eerste kamp zullen opslaan als een passerende jeep ons de weg wijst naar Jože Meze, die ruim anderhalve kilometer verderop bij zijn huis aan het tuinieren is. In de Tweede Wereldoorlog werkte Meze op deze plek als kok in een partizanenkamp, en hier heeft hij ook zijn zomerhuis gebouwd. Meze, een man met een pokdalig gezicht, stompe neus en roze wangen, zegt dat we water kunnen krijgen – maar eerst: rakia. De zelfgemaakte brandewijn wordt overal in de regio gedronken. Hij duikt weer op met een likeurfles, tot de rand toe gevulde borrelglaasjes en bier. De volgende dag laat dezelfde jeep-chauffeur ons op de top van de volgende heuvel achter met een halve fles rakia als aanmoediging.
Een dagelijks patroon begint zich af te tekenen: voortdurend rekening houden met de eerstvolgende plek waar we water kunnen vinden, geregeld verdwalen en de ongelooflijke vriendelijkheid van vreemdelingen. Hoewel veel langeafstandsroutes als een soort trofeeën worden verzameld, als ervaringen om in je prijzenkast te zetten in plaats van om gewoon van te genieten, draait het bij de Via Dinarica niet om snelheidsrecords. Het pad slingert zich door ruige en afgelegen streken waar de meeste natuurgebieden niet aan kunnen tippen, maar ook langs boerenakkers en door kleine dorpjes. Hoewel de logistiek en het terrein soms lastig zijn, ontpoppen de omleidingen en obstakels zich vaak als geschenken, in de vorm van de gouden warmte van honingbrandewijn of een behaaglijk vuur in een hutje. Het mooie aan dit project zit hem in momenten tussen de trajecten in.
Schuilen en afwachten
In de zuidelijke uitlopers van het Velebitgebergte van Kroatië wakkert de wind aan. De kruinen van de beukenbomen beginnen te ruisen, daarna te kreunen. De zinderende hitte verandert een dag van lopen in een dorstig avontuur, maar zweet maakt nu snel plaats voor kou. In een kleine vallei boven de Adriatische kust stuiten we bij toeval op een noodhut, die zoemt van de energie die de komende storm aankondigt. De wind is nog niet op volle sterkte, maar hard genoeg: we moeten ons aan rotsen vastklampen om rechtop te blijven staan. En wie moet plassen, komt in de problemen, want uit alle richtingen lijkt tegenwind te komen...
Deze storm heeft een naam: de bora. De naam stamt van de god van de noordenwind uit de Griekse mythologie, Boreas. Het is een koude valwind die plotseling komt opzetten en de Adriatische Zee kan opzwepen, met rampzalige gevolgen. Hoewel de bora in veel streken aan de Middellandse-Zeekust kan waaien, kan ze rond het Velebitgebergte snelheden van 250 kilometer per uur bereiken omdat de bergen hier verschillende luchtdruksystemen scherp van elkaar scheiden. Dat is ook een van de redenen waarom het in dit gebergte wemelt van de noodhutten: als de bora eenmaal woedt, kun je weinig anders doen dan schuilen – en afwachten.
De volgende dag breekt in alle rust aan, en met meedogenloze hitte. Het waterrantsoen voor één volle dag weegt vier kilo — en is hopelijk genoeg om het volgende reservoir met regenwater te halen. In het noordelijke Velebitgebergte is de Premužić-route, die in de jaren dertig van de vorige eeuw werd aangelegd en een lengte van ruim 56 kilometer heeft, een verbluffend staaltje van padenbouw dat zich langs scherpe kalksteenpieken en door dikke dennen- en beukenwouden slingert. Maar voorbij de Premužić-route, in de uitlopers van de Velebitbergen langs de kust, loopt de volgende etappe van de Via Dinarica door het Nationale Park van Paklenica, een populaire bestemming voor rotsklimmers. In de bergen hebben de politieke uitdagingen van de regio een fysieke vorm aangenomen. Hoewel het geweld voorbij is, zijn de gevolgen ervan nog overal te zien.
Zo loopt de route in de naburige hooglanden van Bosnië-Herzegovina door Lukomir, het hoogst gelegen dorp van het land en een van de weinige moslimdorpen die de aanvallen van de Serviërs in de jaren negentig van de vorige eeuw hebben overleefd. Slechts een paar kilometer verderop werd het Servische dorp Blace platgebrand door Bosnische soldaten. Muftić wijst erop dat alle strijdende partijen destijds misdaden hebben begaan – de reden waarom de achterdocht nog niet is verdwenen.
Inmiddels hebben weiden de vervallen overblijfselen van Blace overwoekerd en groeien er bloemen op de omgevallen betonblokken. Op een zondagochtend klinkt het geluid van een mini-kerkklokje tussen de lege ruïnes en komt op de open weide langzaam het ene na het andere voertuig aanrijden, met mensen die de kerkdienst willen bijwonen. De serene eenvoud van de plechtigheid contrasteert met de zichtbare resten van verwoesting.
Aan de andere kant van de bergpas is Lukomir nog bewoond en is zelfs een toeristenattractie geworden. Het gevaar waarmee Lukomir tegenwoordig wordt geconfronteerd, bedreigt plattelandsgemeenschappen overal ter wereld: jonge mensen trekken weg, de ouderen blijven achter.
Natuurbehoud en klimaatverandering
Gehuld in het vel van een beer die hij zelf heeft geschoten, maakt Dušan Simović zijn entree. De uitgespreide berenpoten zijn zo groot als een etensbord, met klauwen zo lang als volwassen vingers. Simović, een lange, tanige man die in het Treskavica-gebergte in het zuiden van Bosnië-Herzegovina woont, heeft ons uitgenodigd toen we buiten de route boven zijn boerderij opdoken; hij laat ons binnen in zijn rokerige keuken en zet ons hertenbiefstuk, in het bos verzamelde paddenstoelen en verse melk van zijn eigen koeien voor. Hij lacht om onze halskettingen met kunstig bewerkte berenklauwen, die we van een oud vrouwtje in Slovenië hadden gekregen en die ons geluk moeten brengen. ‘Voor een echte berenamulet heb je een echte beer nodig,’ zegt Simović terwijl hij een van de klauwen van zijn berenvel snijdt en aan ons geeft.
Ondanks de zorg in de afgelopen decennia over de achteruitgang van de grote carnivoren van Europa, bleek uit een recent onderzoek in het vakblad Science dat de populatie bruine beren is gestabiliseerd. Er leven nu zo’n 17.000 exemplaren in Europa, en herintroductieprogramma’s om beren uit te zetten in gebieden waar ze eerder werden uitgeroeid, zijn succesvol. We bezochten een van die projecten, het PirosLIFE Catalunya-programma in het zuiden van Slovenië.
In de Pyreneeën heerst al jaren een Europese bruine beer genaamd Pyros, een alfamannetje dat in 1997 in de buurt van Mašun in Slovenië werd gevangen en naar de bergen op de Spaans-Franse grens werd gebracht. Zijn viriele prestaties in het gebied hebben hem een zekere faam opgeleverd, want vandaag de dag zijn zo’n 75 procent van alle beren in het gebied zijn nakomelingen. Maar wetenschappers vrezen dat inteelt het risico op ziektes zal verhogen en daarom keerde een team in 2016 terug naar Mašun om Goiat op te halen, een tweede mannetjesbeer die hopelijk meer genetische diversiteit zal introduceren.
Hoewel het succes van het programma in de Pyreneeën vooral te danken is aan Pyros, hebben grote carnivoren ook een gezond ecosysteem nodig om te kunnen overleven. Als gevolg van een bewuste isolatiepolitiek in het verleden zijn de Dinarische Alpen minder goed bestudeerd dan andere gebergten in Europa, maar ze omvatten enkele van de laatste ongerepte bossen van het continent.
Wij trokken meerdere dagen door deze bossen richting Sutjeska, het oudste en grootste nationale park van Bosnië-Herzegovina. Op een bergtop bij Prijevor kwamen we Miroslav Svoboda tegen, hoogleraar bosbeheer en houtwetenschappen aan de Tsjechische Landbouwuniversiteit in Praag, die ons in een kleine berghut op wat rakia trakteert. Hij is lid van een internationale groep die studie doet naar de gezondheid van enkele van de laatste opstanden van oerbos in Europa.
Terwijl boven de houtstoof sokken hangen te drogen legt Svoboda uit dat we vrij weinig weten over de invloed van de mens op de dynamiek van bossen. Hij probeert dat gebrek te corrigeren, als lid van een team dat over een periode van vele jaren onderzoek doet naar ecosystemen in de Velebit van Kroatië, een van de weinige plekken in het Middellandse-Zeegebied waar de fijnspar nog groeit. Svoboda hoopt dat ze door hun onderzoek naar de gezondheid van deze ecosystemen inzicht krijgen in de manier waarop ze worden beïnvloed door klimaatverandering.
Het einde van een reis
De laatste afdaling van de Via Dinarica loopt via de Valbona-pas, waar de bomen en struiken halverwege een bergpad richting oprijzende rotspilaren levensmoe lijken te worden. In de bergkloven liggen nog de laatste restjes wintersneeuw. Hoewel we weinig trekkers op de Via Dinarica hebben gezien, zien we op deze populaire bergtop een handjevol mensen, die zes verschillende talen spreken – een teken dat de universele taal van het bergwandelen weer zijn intrede in de regio doet.
Gezien alle politieke en geografische uitdagingen is het uitzetten van de Via Dinarica een opmerkelijke prestatie, maar zoals bij veel langeafstandspaden wordt gedetailleerde informatie over zaken als waterbronnen, schuilplekken en alternatieve routes nog steeds verzameld. Als enkele van de eerste langeafstandstrekkers die de hele route hebben afgelegd, hebben we het voorrecht gehad helemaal alleen te zijn in een oogverblindend landschap – en moesten we de nodige obstakels overwinnen.
Uitkijkend over de Valbona-pas besef ik eindelijk waarom de mensen langs deze route iets gemeen hebben, zoals uitgedrukt in de woorden van Muftić: ‘Ook al hebben we te maken met enorme uitdagingen uit het verleden, we zullen het samen moeten doen.’