Dit artikel verscheen in de maart 2019 editie van National Geographic Magazine.
Op een snikhete ochtend in april 2017 dalen Frank en Cookie, twee tengere Britse speleologen, af in een glibberig, vochtig gat diep in het regenwoud van Borneo.
Ze klimmen omlaag langs een berg oude vogelmest en wurmen zich door een galerij van glanzende bruine zuilen. Zal het ze lukken geschiedenis te schrijven? In deze Cave of the Winds, diep in het Clearwater-grottenstelsel, zijn ze op zoek naar een doorgang naar Racer Cave, onderdeel van het Racer-Easterstelsel.
Als ze die vinden, betekent het dat de twee stelsels samen een ‘superstelsel’ vormen, een van de langste ondergrondse doolhoven ter wereld. Steeds dieper gaan ze naar beneden, waarbij ze boorhaken in de glibberige rotswand slaan om hun touw aan vast te maken. Ze hebben een goede kans van slagen.
Ze weten al dat het Clearwaterstelsel 226 kilometer lang is en dat door enkele spelonken woeste rivieren stromen. En dat in sommige zalen van het Racer-Easterstelsel makkelijk een vliegtuig past. De kalksteen onder het Maleisische Gunung Mulu National Park herbergt enkele van de diepste spelonken, breedste tunnels en ontzagwekkendste zalen ter wereld.
Als je het leuk vindt om jezelf in hete en natte duistere gaten naar beneden te wurmen op zoek naar nog meer hete en natte duistere gaten, dan gaat er niets boven Borneo.
Stel jezelf Frank en Cookie daarbeneden even voor, besmeurd met modder en grijnzend, op het punt om twee grottenstelsels te verbinden tot één enorm geheel. Niets voor jou? Dan ben je geen speleoloog. Die dromen van zulke dingen. Gigantische verbindingen als deze worden maar zelden ontdekt. In de duistere wereld van ondergronds onderzoek zou dit een prestatie van formaat zijn.
Op een andere gladde plek diep onder het aardoppervlak, in het binnenste van de Racer Cave, is een andere groep speleologen aan het werk. Ook zij hebben hamers en boren bij zich. Weldra zullen beide teams beginnen met boren en bonken op de rotswanden, en luisteren of ze elkaar kunnen horen, in de hoop op het vinden van een verbinding én een plek in de recordboeken.
Iets hoger zit ik in een grote galerij en probeer iets van hun geboor op te vangen. De galerij is nog maar een paar dagen eerder ontdekt en ik ben een van de eersten die erin mag. Tussen de gigantische stalagmieten en stenen paddenstoelen is het allesbehalve stil. Bij mijn elleboog druppelt water in kristalheldere bassins en boven mijn hoofd klikken en tjilpen duizenden salanganen, minuscule zwarte vogeltjes die een groot deel van hun leven in de pikdonkere kamers doorbrengen. Via echolocatie vinden zij hun weg naar hun nest van speeksel, mos en modder.
Als Frank en Cookie ergens ver beneden mij geschiedenis aan het schrijven zijn, zal ik daar niets van meekrijgen. Maar dat geeft niet. In de speleologie draait het, meer dan bij enige andere sport, om geheimen en wat we ervoor over hebben om deze te ontrafelen. Soms kun je alleen maar afwachten wat de duisternis onthult. Daarom ga ik liggen, doe ik mijn lamp uit en luister ik naar de vogels. Ze duiken zo laag dat ze met hun vleugels langs mijn wangen scheren.
‘Het is hier reuzespannend. Waar anders vind je zo veel gebied dat nog niet is onderzocht?’
Expeditieleider Andy Eavis grijnst van oor tot oor. Daarna fronst hij zijn wenkbrauwen.
‘Er zijn een paar plekken,’ gaat hij verder. ‘Maar wat grotten betreft, spant Borneo de kroon. Wat je hier ondergronds vindt, is uniek.’
Eavis, een krasse zeventiger, weet waar hij het over heeft. In vijftig jaar heeft hij enkele van ’s werelds meest afgelegen en spectaculaire onderaardse stelsels onderzocht. Al jaren maakt hij zich sterk voor het beschermen van grotten en het openhouden ervan voor onderzoekers. Een echte ambassadeur van de onderwereld.
Het is ochtend in het regenwoud en Eavis staat bij een onderzoekstation bij het hoofdkantoor van het park, klaar om ondergronds te gaan. Het geruis van de hete bries door het gebladerte overstemt het gegons van de insecten.
Op de wandelpaden haasten slakken en kikkers zich terug naar de schaduw, vogels krijsen tegen de almaar toenemende hitte. Eavis trekt een zwarte hardlooplegging aan, dé kleding voor onderzoekers in ‘hete’ grotten zoals in Borneo, waar het 25 °C kan worden.
‘Toen ik begon had je dat spul natuurlijk niet,’ zegt Eavis, wijzend op zijn legging. ‘Of dit.’ Hij laat een gehavende rode helm zien met een lamp ter grootte van een theekop.
‘Vroeger deden we maar wat. We hadden geen idee hoe belangrijk ons werk was.’
Eavis kwam in 1979 naar Borneo als lid van een Britse expeditie om het regenwoud te bestuderen en het net onafhankelijke Maleisië te helpen bij het beheer van het kersverse Nationaal Park Gunung Mulu. Speleologie was nog een relatief jong vakgebied, en Eavis en vier anderen werden er pas bijgehaald toen de expeditieleiders beseften dat het regenwoud, naast veel andere rijkdommen, ook enorme grotten herbergde.
Eavis en zijn vrienden hebben het vak in Groot-Brittannië geleerd, waar grotten meestal klein en koud zijn. Die van Borneo zijn bijna het totale tegendeel, zodat Eavis en zijn maten volledig moesten omschakelen.
Met hun eerste ontdekking werd meteen een record gevestigd. Alleen al de ingang van deze Deer Cave, of Gua Rusa, was met zijn bijna 150 meter hoogte zo enorm dat de zon diep naar binnen scheen en er frisse lucht naar binnen woei. Hierdoor was een wonderlijke leefomgeving ontstaan, iets tussen dag en nacht. Een gigantische kolonie vleermuizen hing aan het plafond, op de bodem lagen hun uitwerpselen in vette stapels, krioelend van de kakkerlakken, krabben, wormen en talloze gespecialiseerde micro-organismen.
De Deer Cave bleek bijna drie kilometer lang. Tien jaar was het ’s werelds grootste bekende grot. In 1991 werd het record overgenomen door Hang So’n Đoòng in Vietnam, maar aan de populariteit van de Deer Cave deed dat niets af. Tegenwoordig lopen toeristen in de grot over een plankenpad; bij zonsondergang staan ze bij de ingang om zich, cocktail in de hand, onder het slaken van oh’s en ah’s te vergapen aan de miljoenen vleermuizen die als een rookpluim opvliegen.
De Deer Cave was een voorproefje van wat er ondergronds nog meer te vinden was. Met hulp van gidsen van twee naburige stammen, de Penan en de Berawan, vonden Eavis en zijn kompanen in drie maanden tijd nog een flink aantal openingen die toegang verschaften tot het binnenste van de kalksteenwereld.
Sommige van de grotten begonnen als onopvallende barsten in het gesteente, bedekt door takken en bladeren. Meestal waren deze grotten wat ouder, hogergelegen en relatief droog. Ze liepen dwars door het hart van de bergen in Mulu.
Andere, lagergelegen grotten leken op enorme putten: gigantische gaten in het gesteente waardoor regenwater naar de onderaardse rivieren stroomde. Deze jongere riviergrotten, die zich honderdduizenden jaren geleden hebben gevormd, bevatten prachtige kalksteenformaties en boden onderdak aan vissen, vogels, slangen, witte krabben en oneindige hoeveelheden insecten en spinnen.
Tijdens hun verblijf onder de grond in 1979 onderzochten Eavis en zijn team ongeveer vijftig kilometer aan gangen, een ongekende prestatie. Bijna veertig jaar later moet Eavis in de ochtendhitte glimlachen bij de herinnering daaraan.
‘Door geen enkele expeditie is er in één keer zo veel verkend,’ zegt hij. ‘We konden het meeste gewoon lopend doen.’
Hij stopt even met praten, plukt een bloedzuiger van zijn laars en gooit hem het bos in.
‘We waren gewone Engelse speleologen. Mulu heeft andere mensen van ons gemaakt.’
Het avontuur uit 1979 vormde het begin van het grotonderzoek op Borneo. Verschillende teams hebben sindsdien de lange reis naar Mulu gemaakt, vaak onder leiding van Eavis. Voor zijn dertiende tocht, in 2017, regelde hij een groep van dertig onderzoekers, onder wie zijn zoon Robert en een groot aantal Mulu-veteranen. Eind maart bel ik hem wanneer hij in Kuching is, een stad aan de westkust van Borneo. Hij is dan naar hen onderweg.
‘Ik denk dat we nog wel vijftig kilometer aan nieuwe gangen zullen vinden,’ zegt hij vol ver trouwen. ‘Niemand doet dat. Behalve ik dan, denk ik.’
Wanneer ik hem twee weken later in Mulu ontmoet, is hij iets minder zeker van zijn zaak. De onderzoekers hebben zich opgesplitst in drie hoofdteams. Twee ervan zoeken naar nieuwe gangen in een afgelegen stuk regenwoud. De derde groep, het ‘verbindingsteam’, speurt op kaarten naar plekken waar verschillende grottenstelsels mogelijk met elkaar verbonden zijn.
Erg opgeschoten zijn ze nog niet en de heilige graal, waar Frank en Cookie later naar zouden gaan speuren, hebben ze nog niet ontdekt. Eavis is duidelijk teleurgesteld. Maar ruim tien kilometer aan nieuwe gangen hebben ze toch wel gevonden, en er ligt nog meer in het verschiet.
De volgende ochtend voeg ik me bij Eavis en een paar anderen voor een tocht naar de Gua Nasib Bagus (Good Luck Cave), die de haast surrealistische Sarawak Chamber herbergt. Eavis heeft de grot en de kamer in 1981 samen met andere Britse onderzoekers aangetroffen toen ze een rivier volgden die in een berg verdween.
Na een urenlange klauterpartij stroomopwaarts kwamen ze in een rustige ruimte waar de rivier ondergronds ging. Ze pakten hun meetlint, en in het donker begonnen ze hun inspectie; ze dachten dat ze de achterwand snel zouden vinden. Maar er was geen wand. Dus probeerden ze het op een andere manier, door een scherpe bocht te maken richting een zijwand. Boven zich hoorden ze salanganen, in de diepte bulderde de rivier. Nog steeds geen wand: het licht van hun helmlampen loste gewoon op in de duisternis.
Na zeventien uur zoeken verlieten ze de Good Luck Cave, volledig doorweekt en stomverbaasd. Óf ze hadden uren rondjes gelopen, óf ze hadden een spectaculaire ontdekking gedaan.
Later bleek de Sarawak Chamber de grootste ingesloten ruimte ter wereld: zeshonderd meter lang, 435 meter breed en 150 meter hoog. Tweemaal zo groot als het Wembleystadion in Londen.
Wanneer weer door het dichte regenwoud naar de Good Luck Cave trekken, vraag ik Philip Rowsell, bijgenaamd Mad Phil, waarom een ambitieuze onderzoeker naar een gebied zou gaan waarover al zo veel bekend is en waar al zo veel records zijn gevestigd. Hij antwoordt dat grotten nooit al hun geheimen in één keer prijsgeven.
‘Vaak vind je dingen die anderen hebben gemist. Vooral als het zo bizar groot is dat ze hun ogen niet geloven.’
Mad Phil vertelt dat de Sarawak Chamber zo groot is dat hij vrijwel zeker nieuwe doorgangen bevat, vooral in het dak, en dat is nog nooit onderzocht. Anders dan mijnschachten, die relatief recht naar beneden lopen, zijn natuurlijke grotten veel grilliger van vorm door bewegingen in het gesteente en de loop van het water, door chaos.
De begrippen ‘boven’ en ‘onder’ krijgen onder de grond een andere betekenis: in een paar miljoen jaar kunnen richtingen volledig veranderen. Als de ene onderzoeker de lagere delen van een grot bekijkt, kan een andere omhoogkijken. En omhoog, dat is de specialiteit van Mad Phil.
Die bijnaam dankt hij aan een kanostunt die hij als student heeft uitgehaald, tegenwoordig staat hij bekend als beklimmer van grotwanden waaraan anderen zich niet wagen. Samen met Eavis wil hij naar het dak van de Sarawak Chamber, op zoek naar op het eerste gezicht verborgen tunnels.
Onderweg gaathet steeds harder regenen, uiteindelijk hoor je niets anders meer. Praten is onmogelijk en ook het bos zelf wordt onzichtbaar in de stortvloed, een dun vlies lijkt alles te bedekken.
Een uur later komen we aan bij de opening van de Good Luck Cave, waar een rivier tevoorschijn komt uit een lange spleet in een muur van kalksteen. Wanneer we naar binnen waden, komt het heldere, warme water tot aan onze kuiten, maar algauw stijgt het tot op borsthoogte.
De doorgang wordt breder en opent zich als een spoortunnel boven ons. Vleermuizen en vogels vliegen in en uit, af en toe zie we ze in het schijnsel van onze helmlamp. De rivier wordt steeds woester: ze perst zich met zo veel kracht door scherpe geulen van kalksteen, dat we onze toevlucht moeten zoeken op de rotsen langs de oever, die glad zijn van het schuim en de mest.
De route is zo gevaarlijk dat eerdere onderzoekers hier en daar touwen aan de wand hebben bevestigd om zich eraan voort te trekken tegen de stroom in.
Na 1,5 kilometer verdwijnt de rivier onder de grond en worden we, volledig doorweekt, opgeslokt door de enorme Sarawak Chamber.
Zelfs met al onze lampen naar boven gericht krijgen we maar een vage indruk van de gigantische koepel. Recht vooruit is helemaal niets te zien. Je kunt je goed voorstellen hoe verlaten Eavis en zijn vrienden zich jaren geleden moeten hebben gevoeld.
Het rare van grotten is dat ze in je herinnering heel helder zijn. Sommige hoekjes zijn donker, maar de muren en stenen en spinnen zijn goed verlicht. Foto’s versterken deze illusie nog meer. In werkelijkheid zie je bijna niets, afgezien van het moment dat de grot wordt verlicht door het flitslicht van een fotograaf.
Omdat we geen zon zien, meten we de tijd af aan maaltijden, kopjes thee en repen chocola.
Bij de ingang van de kamer begint Mad Phil gaten in de wand te boren rond een uitstekende richel richting het dak. Wij gaan verder met de bodemverkenningen van ’s werelds grootst bekende gesloten ruimte.
Boven ons kwetteren en kibbelen de salanganen onophoudelijk. Af en toe landt er een op je borst, die blijft dan zitten, je kunt hem aaien.
‘’s Avonds’ rollen we onze slaapzak uit op een vlak stuk en spannen lijnen om onze sokken te luchten. Het is vochtig en warm, alsof de duisternis zelf nat is. Verderop gloeit een constellatie van edelsteentjes in het licht van de lamp: de ogen van talloze spinnen, sommige zo groot als een hand.
Op een ‘dag’ verken ik samen met Mad Phil en de jonge speleoloog Ben de linkerkant van de kamer, op zoek naar een andere ingang. De Sarawak Chamber telt veel gebieden, allemaal met hun eigen kenmerken, en we onderzoeken er een stuk of zes, zeven. Via losse, modderige keien komen we terecht in een doolhof van kalksteen, met wanden zo scherp als een kaasrasp. Daarna belanden we in een spookachtig stille nis bezaaid met veren en hopen mest. Het lijkt een plek waar de grotbewoners – vogels, spinnen, krekels, duizendpoten – naartoe komen om te sterven.
Verderop in de grot ligt een stille kraamkamer, zo warm en rustig dat de salanganen hun eieren gewoon op de grond leggen. Een andere ingang naar de Sarawak Chamber vinden we niet, al moet die er wel zijn, afgaande op het geluid van water en de zwermen vogels. Maar die vondst moeten we aan een andere expeditie overlaten.
Uiteindelijk doen Eavis en zijn team geen ontdekkingen die in de recordboeken terechtkomen. Frank en Cookie – het bemodderde stel dat op de bodem van een grot zit te boren en te hameren – vinden geen verbinding tussen het Clearwater-stelsel en dat ernaast, hoe dichtbij dat ook leek. Maar dankzij de expeditie is wel een respectabele 23 kilometer aan nieuwe gangen in kaart gebracht.
Een paar weken na mijn vertrek uit Borneo spreek ik met Eavis, die eveneens terug is in Groot-Brittannië. Hij is alweer bezig met het voorbereiden van een nieuwe expeditie naar Gunung Mulu, om zelf op zoek te gaan naar de verbinding.
‘We waren er zó dichtbij,’ zegt hij.
Hij bezweert me dat het hem niet om records of de roem gaat. De grotten houden hem elke dag bezig. Zijn kinderen zijn opgegroeid met zijn verhalen over de wereld onder de jungle.
‘Ik schat dat maar vijftig procent van alle gangen is ontdekt,’ zegt hij. ‘Je wilt het toch gewoon weten? Mulu is een ongelofelijke plek en ik wil weten wat zich daar beneden allemaal bevindt, en hoe alle stukjes in elkaar passen.’
Het is een doolhof, zegt hij, waar je je hele leven mee toe kunt.
Dit artikel verscheen in de maart 2019 editie van National Geographic Magazine.
Neil Shea schreef voor National Geographic over Koerdische strijders die in Irak streden tegen IS (februari 2016). Foto’s van Carsten Peter van China’s grootste grotten verschenen in juli 2014.