Dit artikel verscheen in de National Geographic Special: Wonderen van de Wereld.
Als we vanaf de grond naar de lucht kijken, of vanaf een bergtop naar de wolken beneden, verandert er iets in ons. En zelfs als de hemel angst inboezemt, ondergaan we een gevoel van vervoering.
Dit verklaart misschien voor een deel waardoor we zo aangetrokken worden tot hooggelegen locaties en de planten, dieren en natuurverschijnselen die daar voorkomen. Om de hoogste plekken ter wereld te zien, moeten we tijdelijk uit onze aardse huid stappen. De sequoia maakt niet alleen indruk door zijn lengte of leeftijd, maar ook doordat hij boven al het andere leven uitsteekt. De hoogvlakten van Bolivia en het geïsoleerde Machu Picchu brengen ons naar een wereld die maar weinigen kennen, een wereld van weeklagende winden en vogels met enorme vleugels. En op de top van Mount Everest, die steeds weer nieuwe klimmers lokt, krijgen we een nieuw perspectief op ons bestaan.
Misschien is dat hoe God de wereld ziet, iets wat voor ons niet is weggelegd. Het noorderlicht, misschien wel het adembenemendst van allemaal, zorgt dat de vertrouwde nachthemel gaat dansen. Plotseling beseffen we dat we maar nietige wezens zijn op een planeet die is omgeven door knetterende energie. Op grote hoogten betreden we een fantasiewereld waar we onze menselijke vorm afschudden en even ervaren hoe het is om te vliegen.