Dit artikel verschijnt in de februari 2020 editie van National Geographic Magazine.
Ineens staat er een vreemdeling met een luchtbuks voor onze neus. Dit kan leuk worden, denk ik.
‘Hallo. We zijn verdwaald,’ zegt Lang, gehuld in lycrabroek en traditionele handgeweven blouse met daaronder rubberlaarzen. ‘Hebt u mijn familie gezien? Zeven mannen, twee vrouwen?’
Om hier te komen, hebben we een dag op de motor gezeten. We zijn een hobbelige bergpas overgestoken, hebben kniehoge rivieren doorwaad, zijn via haarspeldbochten omhooggeklommen en voorzichtig om een gifslang heen gelopen. Nu zijn we dicht bij onze bestemming, een bos van zwarte kardemom op een bergtop in de buurt. Maar tussen de struiken en wilde bloemen is het pad onvindbaar. Duong, de man van Lang, is net op onderzoek uitgegaan.
Lang en de jager blijken uit hetzelfde dorp te komen, niet ver van Nationaal Park Hoang Lien. Hij verbouwt al jaren kardemom in het park, zegt hij, en weet precies waar haar familie kampeert.
We zijn het nationaal park binnengetrokken, een ruig berggebied in de buurt van de grens met China, om te zien hoe kardemom in het wild wordt geoogst. Giang Thi Lang en Nguyen Danh Duong zijn gidsen die in het nabijgelegen stadje Sa Pa wonen. De familie van Lang kweekt al sinds de jaren negentig kardemom in het Hoang Liengebergte. Nu mag ik van haar jongere broer Cho, die de jaarlijkse oogstexpeditie van de familie leidt, met ze mee.
Zelfs in een land met zo’n enorme biodiversiteit en natuurlijke schoonheid springt Sa Pa eruit. De plaats ligt aan de rand van het nationaal park; de Fansipan, met 3143 meter Vietnams hoogste berg, is vlakbij. Het is een wandelparadijs en je kunt je onderdompelen in het leven van de etnische groepen die al generaties lang in Sa Pa en een aangrenzend dal wonen.
Mijn reis is niet alleen een geweldig avontuur, maar ook een les in de recente natuurbescherming van Vietnam. Zwarte kardemom werd in het Hoang Liengebergte voor het eerst geplant in de jaren negentig van de vorige eeuw. Het kruid kwam in de plaats van opiumpapaver, een nu verboden gewas, maar vroeger een steunpilaar van de koloniale economie van Indochina. Inmiddels staat het park symbool voor de inspanningen van het naoorlogse Vietnam om de biodiversiteit te beschermen. Wat een interessante vraag oplevert: hoe kan een bos tegelijkertijd beschermd gebied en lucratief landbouwgebied zijn?
Bekijk ook: adembenemende luchtfoto's van Vietnam
Mijn reis begint in Hanoi, ruim driehonderd kilometer ten zuidoosten van het nationaal park. Voor negen Vietnamese dong, zo’n veertig eurocent, koop ik op een markt zes peulen zwarte kardemom. Ze zijn ongeveer twee keer zo groot als hun groene soortgenoten, die zo groot zijn als een duimnagel en veel worden gebruikt in de Indiase keuken. De peulen ruiken intens rokerig en fruitig, een aromatische kruising tussen een doos sigaren en een glas glühwein.
Zwarte kardemom of thao qua groeit langs beekbeddingen in hooggelegen bossen, onder het bladerdak van hoge bomen. Als gedroogde specerij wordt hij gebruikt in pho, de alomtegenwoordige Vietnamese noedelsoep, en in enkele andere populaire gerechten.
Voor thao qua is de markt in het Westen kleiner dan voor groene kardemom: het wordt voornamelijk verkocht aan Chinese tussenhandelaren en in de traditionele geneeskunde gebruikt om constipatie en andere aandoeningen te behandelen. Door de stijgende vraag van uit China is Sa Pa een belangrijk centrum voor de handel in zwarte kardemom geworden.
Vanuit Hanoi neem ik de nachttrein. We rijden naar het noordwesten, richting de Chinese grens. De volgende ochtend kom ik aan in de Vietnamese grensstad Lao Cai, vanwaaruit een taxi me een uur westwaarts brengt naar Sa Pa. Daar haalt Lang me af. Na een kopje koffie neemt ze me mee naar een kardemommagazijn om de hoek, waar arbeiders bij het licht van een peertje vers geoogste peulen sorteren.
Zo te zien gaan de zaken in het magazijn goed. Om de paar minuten stopt er een boer op een motorfiets met zakken vol thao qua. Eigenaar Nguyen Thi Hue haalt dan een dikke stapel bankbiljetten tevoorschijn en betaalt ter plekke. Vele duizenden peulen liggen te wachten om te worden gesorteerd. Buiten staat een reeks kleine vrachtwagens klaar om ze naar Lao Cai en noordwaarts over de grens te brengen.
Hue vertelt dat ze nu 4,50 euro per kilo voor haar thao qua betaalt, maar dat de prijs sterk fluctueert, afhankelijk van vraag en aanbod. Twintig jaar geleden hadden de specerijenhandelaren van Sa Pa nog niet zo’n regelmatig con tact met Chinese handelaren, gaat ze verder, een blik werpend op haar zilverkleurige iPhone. ‘Nu is het veel makkelijker: we bellen ze gewoon.’
Sa Pa, dat vroeger een zomerverblijf voor Franse koloniale ambtenaren was, ligt tussen in wolken gehulde bossen en terrasvormige rijstvelden. In Vietnam worden dergelijke hooglanden vaak niet door Vietnamezen bebouwd, maar door mensen uit enkele van de 53 officieel erkende etnische minderheden. Onder de Franse heerschappij leefden sommige van deze groepen van de opiumteelt; na de onafhankelijkheidsverklaring van Vietnam in 1945 gingen ze daarmee door, net als tijdens de oorlogen tegen achtereenvolgens Frankrijk, de Verenigde Staten en zijn bondgenoten, en China, dat in 1979 Noord-Vietnam binnenviel maar snel werd verdreven.
We gaan naar het huis van Langs familie, die uit de etnische groep van de Hmong komt en in Ta Van woont, een dorp buiten Sa Pa dat de laatste jaren heeft geprofiteerd van de opkomst van Sa Pa als centrum van trekkingtoerisme.
Maar kardemom is in het dorp nog steeds een belangrijke inkomstenbron. Giang, de vader van Lang, vertelt dat hij het verbouwt sinds 1994, diep in wat nu Nationaal Park Hoang Lien is. Dat was nadat de overheid hem had gesommeerd te stoppen met de opium die hij er had geplant na het einde van de oorlog tegen Amerika in 1975. ‘Vroeger vond ik het heerlijk om erheen te gaan,’ zegt hij. ‘Nu moeten mijn kinderen er maar voor zorgen.’
Nationaal Park Hoang Lien is gesticht in 2002; het is een van de vele beschermde gebieden in Vietnam waar mensen uit etnische minderheden hun brood verdienen met land dat toebehoort aan de staat. Volledige naleving van milieuregels afdwingen is vaak onmogelijk in de beschermde gebieden van Vietnam, aangezien er zo veel mensen met een bescheiden inkomen in de buurt wonen, zegt Pamela McElwee, auteur van Forests Are Gold: Trees, People, and Environmental Rule in Vietnam en docent menselijke ecologie aan Rutgers University in New Jersey. ‘Dat kan je vergeten, dus je moet iets anders verzinnen,’ zegt ze tegen me.
Volgens McElwee werkt het ‘kardemommodel’, waarbij dorpelingen de specerij oogsten en parkwachters hen grotendeels negeren, tot nu toe redelijk voor beide partijen. Ja, het is illegaal om binnen de parkgrenzen kardemom te oogsten en hout te verzamelen voor kampvuren waarboven de peulen worden gedroogd. Maar het zou erger zijn als er hele bossen werden gekapt, zegt McElwee. Tot nu toe accepteren de Vietnamese autoriteiten dergelijke compromissen vaak.
Boeren die kardemom verbouwen, lopen wel risico’s. De hogere prijzen hebben sommige dorpelingen ertoe gebracht om de oogst van hun buren te stelen, en door een toename van extreem weer de afgelopen jaren is de jaarlijkse opbrengst sterk gaan fluctueren. Volgens Sarah Turner, geograaf aan de McGill University in Canada die de teelt van zwarte kardemom in Vietnam bestudeert, houdt het recente extreme weer waarschijnlijk verband met de klimaat verandering. ‘Nu moeten de boeren ofwel een ander winstgevend gewas zien te vinden, ofwel wachten tot het misschien weer beter gaat,’ zegt ze.
Ook de familie van Lang staat voor dat dilemma. Lang en haar man Duong, die tot de Muong behoort, hebben geen kardemom nodig voor hun levensonderhoud: zij runnen een trek kingbureau. Maar Cho, Langs broer, heeft nooit veel zin gehad om gids te worden. Voor hem is kardemom nog steeds een cruciale inkomsten bron, ondanks de financiële risico’s.
Het pad naar de kardemom van Cho loopt bergop tussen heuphoge doornstruiken, die schrammen in mijn blote benen. We zijn op bijna 2150 meter hoogte, ons startpunt lag ongeveer half zo hoog. Lang, toch trekkinggids van beroep, loopt te hijgen. Maar Duong blijft onverstoorbaar. ‘Ik kan gerust nog verder lopen en gewoon blijven roken,’ grapt hij, sigaret in de mondhoek.
Rond zonsondergang komen we aan op de kampeerplek die Cho daar al heeft ingericht. Langs de oevers van een beekje staan honderden, ongeveer drie meter hoge kardemomplanten. Hun dikke, veerachtige, limoengroene bladeren lijken sterk op die van bananen. In golven lijken ze door het bos te bewegen, de route van het water volgend.
Hoog boven de kardemom steken ruige oude bomen met bemoste stammen en knoestige tak ken tientallen meters de lucht in. Ik vraag me af hoe deze prachtige exemplaren hier zo lang hebben kunnen overleven, terwijl grote delen van de Noord-Vietnamese bossen zijn gekapt om hun hout.
Het kampement aan de beek is heel eenvoudig: een enorm stuk blauw zeildoek op bamboepalen boven een groot gat dat de vader van Lang ooit uit de berghelling heeft gehakt. Onder het doek zie ik een kampvuurtje en een bodem van gedroogde thao qua-bladeren. Hier zal de oogstploeg de komende twee dagen eten, slapen en peulen van zwarte kardemom roosteren.
De plek bruist van activiteit, want Cho heeft een tiental vrienden, buren en familieleden gecharterd om te helpen. ‘Wij zijn neven,’ zegt een van hen, Giang A Thao, als ik hem vraag waarom hij bereid is Cho zo’n grote dienst te bewijzen. ‘We helpen elkaar.’
De kardemomoogst begint de volgende ochtend vroeg na een ontbijt met rijst, oploskoffie en vette plakken gezouten varkensvlees die op het kampvuur zijn bereid. De kardemomplantage, met volgens de vader van Lang in totaal 2100 planten, ligt op twee stukken grond, elk in een glooiend beekdalletje. Cho verdeelt de groep in twee teams die vervolgens langs evenwijdig lopende stroombeddingen omhoog beginnen te klauteren. Alle boeren dragen een machete. Ze moeten de ruwe, rode peulen uit de onderkant van de planten halen en omringende vegetatie wegkappen. Dan heeft de plant, als hij geen al te extreme weersomstandigheden te verduren krijgt, ruimte voor een rijke oogst volgend jaar.
Urenlang werken de boeren langs de beekbedding omhoog; ze stoppen alleen af en toe om water te drinken en hun voorhoofd af te vegen. De lucht is hier kouder dan in het dal, en de zon gaat schuil achter regenwolken die zich dreigend samenpakken.
’s Middags sjokken ze terug naar het kamp en maken een vuur dat groot genoeg is om enkele koelkastgrote hopen ruwe kardemom te roosteren en te roken. Ik zie de peulen veranderen van zuurstokroze in koffiebruin, waarbij ze een bedwelmende medicinale geur afgeven. Het roosteren is essentieel: de peulen worden er aanzienlijk lichter van en dat vergemakkelijkt het dragen van de oogst naar het dal.
Om de indrukwekkende oogst te vieren, openen de boeren een fles ruou. Glaasjes van deze zelfgestookte Vietnamese sterkedrank en plakken gezouten varkensvlees gaan rond. Uiteindelijk vallen we in slaap bij het vuur, terwijl de wind door de kardemombladeren fluit.
Ik moet diep hebben geslapen, want ik merk niets van de hevige stortbui die losbreekt en die een flink meer laat vollopen op het blauwe zeil boven ons hoofd. Als ik rond vier uur ’s ochtends wakker schrik, is er paniek uitgebroken.
De 350 kilo grote kardemomoogst van Cho vertegenwoordigt een dagprijs van 2200 euro, bijna net zoveel als een gemiddeld jaarloon in Vietnam. Maar vlak boven het kampvuur hangt genoeg water om een jacuzzi te vullen. Stel je voor dat het zeil scheurt. Een doorweekte oogst is niets meer waard.
Er is geschreeuw en gekletter van potten en pannen. Cho krabbelt op, springt over het vuur en probeert een afgescheurde flap aan de tent stokken vast te maken. Als de stortbui bijna een uur later wat afzwakt, is het bijna licht. Het zeil is gescheurd en veel mensen, onder wie ikzelf, zijn behoorlijk doorweekt. Maar de thao qua is droog gebleven, als door een wonder.
Duong trekt zijn camouflagejas aan en schenkt twee mokken koffie in. Ik heb spierpijn van het lopen en klauteren, en hoofdpijn van een ruoukater. Duong was bij de klim vol ener gie en bravoure, maar nu ziet hij er gelouterd uit.
Terug in Sa Pa is er tijd voor een kom dampende pho en een naar kardemom geurend kruidenbad. Maar eerst moeten we nog helemaal terug, over dezelfde beekjes en bergpassen die we hebben bedwongen op de heenweg, en ditmaal is de oogstploeg beladen met hun waardevolle vracht.
De hemel kleurt roze. ‘Moe?’ vraag ik.
Duong knikt.
‘Al kreeg ik dit bos cadeau, dan nog zou ik het niet willen’, zegt hij met een lach. ‘Dit is echt te zwaar.’
Reizen: Sa Pa, Vietnam
Waarom nu
Restaurants en hotels schieten in Sa Pa als paddenstoelen uit de grond, onder meer omdat in 2014 een nieuwe snelweg is geopend die de nabijgelegen stad Lao Cai met Hanoi verbindt. Maar veel van het nationaal park dat zichtbaar is vanaf Sa Pa, is nog ongerept.
Wat moet je weten
Voor Vietnam is een visum nodig. Aanvragen kan online of bij de Vietnamese ambassade in Den Haag of Brussel, of bij aankomst op een Vietnamees vliegveld.
Hoe je er komt
Sa Pa is vanuit Hanoi gemakkelijk bereikbaar per bus of trein. De reis per slaapbus duurt in beide richtingen minstens zes uur, een retourticket kost ongeveer 36 euro. Met de nachttrein duurt de reis in beide richtingen ongeveer acht uur, met een retourprijs vanaf ongeveer 45 euro.
Niet te missen
• Fansipan
Veel reisbureaus in Sa Pa bieden meerdaagse trektochten naar de Fansipan, de hoogste berg van Vietnam en de belangrijkste attractie in Nationaal Park Hoang Lien. Er is ook een kabelbaan van Sa Pa naar de top van de Fansipan; een retourticket kost 27 euro.
• Dorpentrekkings
Sa Pa wordt omringd door dorpen van etnische minderheden, en sommige zijn met elkaar verbonden door wandelpaden. Diverse trekkingbureaus bieden arrangementen inclusief reis en overnachting bij de lokale bevolking.
• Weekendmarkten
De dorpen Can Cau en Bac Ha, allebei op een paar uur rijden van Sa Pa, hebben in het weekend een markt voor onder meer vee en landbouwproducten.
• Lokale gerechten
Een populair gerecht in de openluchtrestaurants rond het meer van Sa Pa is hotpot met verse zalm uit bergbeekjes. Een ander is ca suoi, een bord gebakken riviervis.
Op pad met Nat Geo
Topas Ecolodge heeft 33 huisjes op een heuvel buiten Sa Pa, met spectaculair uitzicht op bergen en rijstvelden.
Journalist Mike Ives woont in Hongkong en schrijft vooral voor The New York Times.
Ian Teh woont in Kuala Lumpur en onderzoekt het leven langs de Gele Rivier in China.