Met zijn exterieur van helderrode baksteen en hoge klokkentoren is het Londense treinstation St. Pancras International niet over het hoofd te zien. Het gebouw in Victoriaans-gotische stijl uit de jaren zestig van de negentiende eeuw wordt nu algemeen beschouwd als een architectonisch meesterwerk, maar honderd jaar nadat het was gebouwd, had British Railways het plan om het hele gebouw af te breken en de grond een andere bestemming te geven.
Maar toen kwam een dichter – en groot liefhebber van Victoriaanse architectuur – in actie.
Sir John Betjeman, die later tot een van de meest gelezen ‘dichters des vaderlands’ (poet laureates) van Groot-Brittannië uitgroeide, voerde een succesvolle campagne om St. Pancras te behouden, wat het begin inluidde van de ontwikkeling van een station van wereldklasse dat nu het kloppende hart van een bruisende stadswijk vormt.
Op de tussenvloer in het gebouw, ver van de horden reizigers die op treinen naar Loughborough en Luton of de Eurostar naar Parijs en Amsterdam stappen, staat een standbeeld van Betjeman, met de hoed in de hand en de blik gericht op het spectaculaire gewelf van smeedijzer. Aan zijn voeten is een inscriptie aangebracht: ‘Hij die dit magnifieke station heeft gered.’
Van kolen tot cafés
Betjemans geest waart nog altijd door dit deel van de postcode N1, waar druk wordt gebouwd en dit belangrijke knooppunt wordt heringericht tot een bezienswaardigheid op zich.
In het gebied tussen de treinstations St. Pancras en King’s Cross worden oude industriële gebouwen omgetoverd in cafés, winkels en luxeappartementen. Aan de overzijde van het Regent’s Canal, op Granary Square, zijn graanpakhuizen verbouwd tot restaurants en bars, die in 2012 hun deuren openden.
In 2018 begon de naburige Coal Drops Yard aan een tweede leven. Deze cluster van oude pakhuizen en viaducten dankt zijn naam aan hun oorspronkelijke ontwerp en doel: als verhoogd spoorwegtracé voor het uitladen van steenkolenwagons. Het stadsgebied was in de jaren tachtig inmiddels obsoleet geworden, waarna de gebouwen dienden als onderkomen voor illegale raveparty’s. Later werden ze verbouwd tot bekende nachtclubs als The Cross, The Key en Bagley’s (later Canvas).
Terwijl de zon op de daken van de Coal Drops Yard valt, doen de twee sierlijk gebogen vleugels van het complex nu denken aan een vogel – een organische vorm in een zee van industriële hoeken. Eronder vind je een combinatie van winkels van dure designmerken, sjieke restaurants en ook gewonere winkels.
Eén langszijde van de Coal Drops Yard doet denken aan een oud koetshuis: tussen planten in potten en een wirwar van straatmeubilair kunnen koffieliefhebbers hier hun favoriete kopje bestellen bij Redemption Roasters– de koffiebonen zijn geroosterd in de gevangenis van Aylesbury, waar gedetineerden ook tot barista’s worden opgeleid.
In de buurt drijven flarden soulmuziek uit Honest Jon’s, de opvolger van de legendarische platenwinkel die 45 jaar lang op dezelfde plek aan Portobello Road was gevestigd.
Langs het jaagpad van het kanaal is een drietal grote gastanks uit de Victoriaanse tijd verbouwd tot luxeappartementen, waarbij de cilindervormige wooncomplexen binnenin de decoratieve smeedijzeren frames van de tanks zijn opgetrokken.
Op de zuidoever van het kanaal ligt het Camley Street Natural Park– een kleine hectare aan bebost gebied, weide en wetland. Ook op deze plek werd ooit steenkool aangevoerd, waarna het gebied in een wildernis veranderde en een toevluchtsoord voor wilde dieren werd.
Ontdek wat Londen van plan is om groener, gezonder en wilder te worden.
Toen er werd gepraat over de herinrichting van het gebied, voerde de London Wildlife Trust een succesvolle campagne met het doel het gebied in een natuurreservaat te veranderen – een “groene oase te midden van een jungle van beton,” zoals manager Karolina Leszczynska-Gogol het verwoordt. Het park werd in het voorjaar van 2020 geopend, samen met een nieuw educatie- en bezoekerscentrum.
Rosse legenden herleven
Naast alle trendy bars en restaurants vind je hier ook nog enkele ouderwetse pubs, zoals The Scottish Stores, die met zijn modernistische belettering zijn traditie geen eer aandoet. Binnen vind je het Platoonse ideaal van de Engelse pub, met houten lambriseringen, behangontwerpen van William Morris, echte Engelse ale en potten vol noten.
“Zie je die daar? Die zijn origineel,” zegt Gerard Oliver, een opgewekte Zuid-Afrikaan die de club sinds 2018 runt. Hij wijst naar een reeks cartoonachtige tekeningen van jagers en hun beagles, die zorgvuldig achter glas in de houten panelen zijn ingebed. Voordat de huidige eigenaars de zaak overnamen, zaten de illustraties verborgen onder lagen vuil en goedkope verf.
The Scottish Stores was oorspronkelijk een herberg waar kooplui konden overnachten, onder wie veel Schotten die per trein naar King’s Cross kwamen. Maar in de loop der tijd kreeg de plek een bedenkelijke naam als louche ontmoetingsplaats voor prostituees en criminelen en was deze berucht om de vechtpartijen die er uitbraken. Op het hoogtepunt van zijn notoire reputatie als bordeel, in de jaren tachtig, werd het een stripclub.
“Het was er smerig en donker, de ramen waren geblindeerd en het hout was verkleurd door de nicotine-aanslag,” vertelt Oliver. “Ik kwam er toen eens en ik herinner me dat ik dacht: ‘Deze plek heeft zoveel potentieel.’” Uiteindelijk zagen de huidige eigenaars van de pub dat ook in, waarna de gelegenheid grondig werd verbouwd en in 2015 werd heropend.
Maar als je de recente geschiedenis van dit deel van Londen samenvat als de herrijzenis van een stadsgebied dat van een louche in een respectabele buurt is omgetoverd, dan vertel je niet het hele verhaal. Naast prostitutie, drugshandel en illegaal nachtleven telde deze postindustriële enclave namelijk ook veel ateliers voor kunstenaars.
“Het was behoorlijk aftands, maar atelierruimte was hier natuurlijk goedkoop,” zegt beeldend kunstenaar Michael Pinsky, die al sinds 1996 in het gebied woont en werkt. “Voordat het ateliercomplex Cubitt naar het naburige Angel verhuisde, woonden er ook winnaars van de Turner Prize. Het was een zeer artistieke buurt,” zegt hij.
Maar Pinsky’s beeld van die tijd is niet rooskleurig. “Ik vind het nu beter,” zegt hij. “De herinrichting van King’s Cross is heel sjiek, maar desondanks is de buurt waar ik woon – tussen Caledonian Road en York Way – nog altijd afgebladderd, als je bedenkt hoe centraal de wijk is gelegen. Het is nog niet helemaal getransformeerd, maar dat zal de komende tien jaar of zo wel gaan gebeuren.”
Nicola Trup is adjunct-hoofdredacteur van National Geographic Traveller en National Geographic Traveller Food, beide in Groot-Brittannië. Volg haar op Twitter. Anne Kim-Dannibale is een ervaren reisjournaliste van National Geographic. Volg haar op Instagram.
Dit artikel berust op een eerder verhaal in National Geographic Traveller UK en werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com