Tijdens mijn carrière als reisjournaliste en -redacteur ben ik in meer dan negentig landen op vijf continenten geweest, vanwaar ik talloze verhalen voor publicaties in de hele wereld heb geschreven. Maar voor mijn laatste opdracht hoef ik niet ver te reizen. Ik werd gevraagd om een week in de raamloze kelders van het hoofdkwartier van National Geographic in Washington DC door te brengen, waar zich het fotoarchief van de Society bevindt.
Het is niet het soort opdracht dat ik gewend ben. Nadat ik er een dagje over had nagedacht, won de nieuwsgierigheid. Het zou zijn als een verkenningstocht door een onbekende wildernis. Ik haalde me een groots avontuur voor de geest: een expeditie naar het mysterieuze land Archivia.
Een van de sleutels tot Archivia is mijn contact met Bill Bonner. Hij beheerde de fotocollectie bijna 34 jaar lang voordat hij in 2016 met pensioen ging. “We hadden bijna een half miljoen zwart-witafdrukken van de periode vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw, zo’n 12.000 tekeningen, met de hand ingekleurde zwart-witfoto’s en een van de grootste collecties autochroomplaten ter wereld. Het is een van de meest omvangrijke en complete verzamelingen waar dan ook ter wereld,” vertelt hij.
Ik vraag Bonner hoe belangrijk deze archieven zijn. “Ik reis zelf niet veel, maar via deze foto’s heb ik de hele wereld gezien. Ik heb zoveel mensen ontmoet en ik ben in zekere zin door de tijd gereisd. Iets aan deze beelden maakt me droevig. Ik wilde daar zelf naartoe – en met ‘daar’ bedoelde ik meer de tijd dan de plekken. Naar dat specifieke moment op de foto. Maar dat moment is voorbij. Het archief is voor mij een gewijde plek.”
Kort na mijn gesprek met Bonner stap ik over de drempel naar die gewijde plek. Een archivaris verwelkomt me in een kelder van elf bij elf meter die door tl-buizen wordt verlicht en tot de nok toe is gevuld met verschuifbare archiefkasten vol mappen en dozen. Ze geeft me een paar witte handschoenen van katoen en vraagt: “Waar wil je beginnen?”
Verleden in de hand
Ik begin mijn reis bij Noordpoolexpeditie van Robert Peary in 1909, die door de National Geographic Society werd gefinancierd. Een archivaris geeft me de foto’s, die in dezelfde soort multomappen worden bewaard die ik op de middelbare school gebruikte. De zwart-witfoto’s zijn keurig in plastic hoesjes geschoven, maar wat een foto’s! Een schip dat wordt omringd door ijsbergen en bemanningsleden in pluizige pooluitrusting.
Deze foto’s zijn zelf wetenschappelijke en historische items. De ontdekkingsreizigers waagden zich in gebied dat nog nooit door iemand was bezocht. Terwijl ik de foto’s in mijn gehandschoende handen houd, gaat er een rilling door me heen. Ik heb de geschiedenis in m’n handen.
Dat gevoel heb ik opnieuw wanneer ik door de foto’s uit Papoea-Nieuw-Guinea blader die in 1921 werden genomen door kapitein Frank Hurley. Een rivier aan beelden stroomt door mijn handen: een dubbele rij inheemse mannen die de fotograaf welkom heten in hun dorp (het niet erg politiek-correcte bijschrift luidt: “Twee rijen van kannibalen vormden een smalle erehaag waardoor wij ons een weg baanden.”); prachtig bewerkte schilden en lagen van schedels; een krijger met een hoofdtooi van tanden op en een rechthoekige schelp in zijn onderlip die zo groot is als zijn gezicht; een vrouw die een fantastisch hoofddeksel van veren draagt, een brede halsplaat en kettingen van tanden onder haar borsten rond haar bovenlichaam heeft gewikkeld en een twintig centimeter lange stok door haar neustussenschot heeft geboord.
Hoewel de wereld als geheel inmiddels gevoeliger is geworden voor dit soort beelden, zijn het beelden die ik me uit mijn jeugd herinner, toen ik de keurig opgestapelde, geelomrande tijdschriften in de kelder van mijn ouders aan flarden las. Ik realiseer me dat Archivia een metafoor is voor alle kelders in de wereld waar National Geographics als heilige relieken lagen opgeslagen. Ik bekijk de foto’s voor me en denk aan Bonners woorden. Hoewel het geen perfecte collectie is, zijn het levende beelden die ik hier zie, waarop stukjes van het mozaïek van de wereld zijn vastgelegd en voor het nageslacht zijn bewaard.
Veranderende wereld
Vanaf de eerste keer dat ik, ongetwijfeld in een National Geographic, foto’s zag van de kolossale Boeddhabeelden van Bamijan in Afghanistan, nam ik me voor om ze ooit te bezoeken. Helaas is dat nooit gelukt, want in 2001 bliezen de Taliban de oude kunstwerken op en vernietigden ze voor eens en altijd.
Maar niet in Archivia. De archivaris draait de ladder verder tussen de kasten door en daalt af met een uitpuilende map. En daar zijn ze: de Boeddha’s van Bamijan. Ze leven weer en ik verplaats me naar hun aanwezigheid, voel de zon en de stoffige wind en hoor de ezels op de voorgrond balken.
Een volgende foto beneemt me de adem. Ik zie de 53 meter hoge Boeddha in zijn nis in de hoge rotswand. Aan de voet ervan staat een man, die amper tot aan de bovenkant van de sandalen van de Boeddha reikt. De omvang van dit beeldhouwwerk, dat eeuwen geleden uit de rotsen werd gehouwen, is ongelooflijk. En het verlies ervan is verbijsterend.
De volgende ochtend zeg ik de archivaris dat ik naar Machu Picchu wil reizen. Ze gebaart me haar te volgen door een kloof tussen torenhoge archiefkasten. Ze overhandigt me een oude, in leer gebonden band, die ik voorzichtig opensla. Ik zie Machu Picchu toen deze oude nederzetting nog was overwoekerd door lianen en bomen en onder lagen van rotsige aarde lag. Dan bekijk ik hetzelfde gebied enkele maanden later en zie duidelijk afgetekende muren en vensters en looppaden.
Ik ben deze paden afgelopen en heb deze muren gevolgd. Ik heb me voorgesteld hoe het moet zijn geweest om Hiram Bingham te zijn, die deze ‘Verdwenen Stad van de Inca’s’ in 1911 herontdekte en later – met financiële steun van de National Geographic Society – de schatten ervan documenteerde.
Dan kom ik bij een foto van het stenen platform Intihuatana, “de Zonneknevel” die door de Inca’s werd gebruikt om het voortschrijden van de tijd bij te houden. Ik heb op exact dezelfde plek gestaan. Kippenvel.
Ik denk aan de Intihuatana toen de Inca’s hem voor het eerst oprichtten, zo’n zeshonderd jaar geleden, toen hij werd overwoekerd door de jungle en toen hij daarna door Hiram Bingham werd aanschouwd nadat hij er door een 11-jarig jongetje die de plek goed kende naartoe was gebracht. Ik denk aan het moment dat ik daar zelf stond en aan alle ambitie, geschiedenis en overtuiging die zich in deze plek heeft verdicht. De wind ruist door het hoge gras rondom mij. Links van me merk ik een lama op, rechts van me klauteren bezoekers over de oude ruïnes.
Ergens hoor ik een stem roepen. “Don! Don! We moeten nu écht gaan.”
Lessen voor de toekomst
Op mijn laatste dag in Archivia ga ik mee op de maanreis van Apollo 11, vijftig jaar geleden. Terwijl ik naar de beroemde foto van Buzz Aldrin en de Amerikaanse vlag op het maanoppervlak kijk, denk ik aan de toekomst: waar gaan we naartoe?
Dan valt mijn oog op een andere foto: de aarde gezien vanuit de ruimte. Als ik die blauwe, in de ruime rondtollende knikker zo bekijk, denk ik aan de reizen die ik door Archivia heb gemaakt, de plekken die ik heb bezocht en de mensen die ik heb ontmoet. Mijn gedachten gaan terug naar Bill Bonner.
Ik realiseer me dat ik hetzelfde gevoel heb als hij gedurende zijn tientallen jaren als beheerder van deze doodgewone kelder moet hebben gevoeld: Archivia is het planetaire fotoalbum, een met veel liefde bijgehouden verzameling momenten die duidelijk maken hoe enorm en vluchtig en kostbaar deze bol in de ruimte is, onze eigen gewijde plek. We kunnen die aarde zorgvuldig verkennen of haar met gevaar voor ons eigen voortbestaan uitputten. De keuze is aan ons. Ik kies ervoor om te reizen.
Don George is reisjournalist voor National Geographic en de auteur van de bekroonde trilogie The Way of Wanderlust: The Best Travel Writing of Don George. Volg hem op Twitter.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com
Van 30 Januari 2020 tot 24 Januari 2021 is de tentoonstelling 'National Geographic – 130 jaar reizen en verkennen' te zien in Abdij Stavelot. Lees hier meer >