De ingang van de grot die vroeger Mrzla jama (koude grot) heette, ligt in het zuiden van Slovenië, zo’n 35 kilometer van Ljubljana. Tegenwoordig staat hij bekend als de Križnagrot, naar de nabijgelegen bedevaartkerk Svetega Križa (Heilig Kruis). Het ondergrondse complex ligt in een karstlandschap, waar oppervlaktewater door de poreuze kalksteen de bodem insijpelt en een spectaculair onderaards landschap creëert van zinkputten, grotten en gangen.
De grot werd duizenden jaren geleden al ontdekt door de mens. Dicht bij de ingang is aardewerk gevonden uit de bronstijd, en bij een in de grotwand gekerfde naam staat het jaar 1557 vermeld. De Engelsman John James Tobin bracht als eerste verslag uit over de Križnagrot; hij bezocht de plek in 1832. Zes jaar later maakte boswachter Jožef Zörer de eerste illustratie.
Een sleuteljaar in de verdere ontdekking van de grot was 1878, toen de Weense geoloog Ferdinand von Hochstetter 4600 beenderen van ongeveer honderd holenberen opgroef. Zijn team wist twee complete skeletten samen te stellen, die een plek kregen in het Natuurhistorisch Museum in Wenen. Bij de tweede opgraving door Von Hochstetter, een jaar later, bracht de archeoloog Josef Szombáthy het gangenstelsel voor het eerst in kaart.
Meer dan tachtig jaar lang, totdat de ondergrondse meren werden ontdekt, was de Križnagrot vooral bekend als vindplaats van berenbotten. In het Pleistoceen leefden er in Europa vier soorten holenberen, die veel groter waren dan de bruine beren die tegenwoordig in het gebied rondlopen. De holenbeer stierf ongeveer 26.000 jaar geleden uit, vóór het hoogtepunt van de laatste ijstijd. Holenberen gebruikten de gemakkelijk toegankelijke en droge karstgrotten van het Sloveense karstplateau om in te schuilen en hun winterslaap te houden. Het gedeelte van de Križnagrot dat bekendstaat als Medvedji rov (Berengang) is nu geblokkeerd door enorme druipsteendammen, maar was vroeger een geliefde plek bij Ursus ingressus, een soort die zo’n vijftigduizend jaar geleden uit Azië hierheen migreerde.
Na de opgravingen van Von Hochstetter trok de grot steeds meer bezoekers, maar helaas ook plunderaars. Stukken druipsteen werden afgebroken en aan toeristen verkocht bij de bekende grotten van Postojna, ongeveer dertig kilometer verderop. In 1908 schreven boze natuurbeschermers in de Planinski vestnik (‘Bergbode’): ‘Deze ‘Postojnamarkt’ is een schande! Alsof druipsteen een bloem is die in een jaar weer aangroeit! Wanneer gaan de mensen inzien dat ze grotten niet moeten leegroven? Wanneer worden er maatregelen getroffen om onze mooie grotten te beschermen?’
Gezien de populariteit van de Križnagrot is het een klein wonder dat de spectaculaire meren zo lang onontdekt zijn gebleven. In 1926 waren schoolleraar Maks Prezelj en zijn klas uit Ljubljana de eersten die de grot per boot verkenden. In een meerdaagse expeditie volgden ze de Jezerski rov (Merengang) naar Kalvarija (Golgotha), waar twee ondergrondse rivieren samenkomen. Tussen 1927 en 1934 verkenden ook leden van het Speleologisch Genootschap van Ljubljana de waterpassages. Vanwege de strategische ligging van de grot, vlak bij de Italiaanse grens, werden ze soms ondersteund door Joegoslavische soldaten die in het gebied gelegerd waren.
Water is de grote architect van de grot. Neerslag dringt door de karstbodem heen en stroomt de grot in, en wanneer het hard regent stijgt het water in de zinkgaten, de zogenaamde ponors. Water is ook de bron van leven in de grot. Er leven ongeveer 36 soorten waterdieren, merendeels troglobionten: dieren die alleen in grotten voorkomen.
Het water in de grot is rijk aan mineralen; de bouwstenen van de 45 ondergrondse meren waarom de Križnagrot bekendstaat. In zuur regenwater worden grote hoeveelheden carbonaatmineralen opgelost, zoals kalksteen en dolomiet. In de grot verliest het water koolstofdioxide aan de lucht, waardoor de opgeloste mineralen neerslaan. Zo ontstaat druipsteen, dat gemiddeld een kwart millimeter per jaar aangroeit. In de waterpassages ontstaan dammen, die uiteindelijk de meren vormen. Die dammen zijn nog geen tienduizend jaar oud, wat uit geologische perspectief relatief jong is.
Al snel kwamen er toeristen voor boottochtjes op de heldere meren tussen de gouden druipsteen en stalactieten. Toen in 1940 de oorlog steeds dichterbij kwam, legde het Joegoslavische leger een toegangsweg aan en werd de ingang verbreed om de grot te kunnen gebruiken voor opslag en als schuilplaats.
Bij de Kittlove brezna (Kittlputten) is de doorgang naar het westen geblokkeerd door ondergelopen gangen, en daarom trokken onderzoekers verder oostwaarts en stroomopwaarts. Maar hoe ver liep de grot nu eigenlijk door? Met behulp van kleurstof wist men te achterhalen dat er bij een bron in de buurt water aan de oppervlakte kwam, afkomstig uit de grot. Onderzoekers gingen aan de westkant op zoek naar een ingang, maar die vonden ze niet. Wel stuitten ze op luchtgaten en spleten, die het bestaan van de grot aantoonden. In de jaren zeventig probeerden speleologen een scheur te verbreden bij Grdi Dol die Dihalnik werd genoemd, een instortingsdoline ten zuidwesten van de ingang van de Križnagrot. Maar het graven bleek te lastig en ze staakten hun pogingen.
Zo’n twintig jaar later gingen lokale speleologen verder met verbreden van de scheur. In 1991 vonden ze, nadat ze een smalle tunnel van 26 meter lang en 15 meter diep hadden uitgegraven, een gang die leidde naar een zaal met meren, de Pritočnisifon (Zijsifon). De korte afstand tussen de sifonmeren en de Kittlputten wees erop dat ze een grot hadden ontdekt die aansloot op de Križnagrot. Op diezelfde dag voeren ze meer dan een kilometer door de waterpassages tot het eind van de grot, bij het zinkgat dat ze Sifon upanja (Sifon van hoop) noemden.
De westelijke verlenging van de Križnagrot, die werd gedoopt tot de Nieuwe Križnagrot, bleek heel anders te zijn, maar niet minder fascinerend. Terwijl het water door de ondergelopen gang tussen de twee sifons stroomt – de Kittlputten in de Križnagrot en de Zijsifon in de Nieuwe Križnagrot – ondergaat het een nog niet te verklaren chemische transformatie. De druipsteendammen in de buurt van snel stromend water zijn intens goudgeel. Op andere plekken heeft de rivier druipsteen opgelost dat op de rots was afgezet, zodat er een zwarte laag mangaan bloot is komen te liggen. Het contrast tussen gouden druipsteen en zwart gesteente geeft samen met de rivier en de meren tussen deze ongewone mozaïeken een beeld van mythische schoonheid. Een die uiterst kwetsbaar is: het breekbare druipsteenresidu op de bodem begint te kraken zodra speleologen eroverheen lopen.
Natuurbeschermers bekeken de site en stelden vast dat de toegang voor toeristen moest worden ingeperkt. De gemeente Cerknica sloot de grot af en bepaalde dat die alleen met een vergunning mocht worden betreden. Vanaf 1991 mochten zestien speleologen van het Instituut voor Karstonderzoek naar binnen. Ze constateerden met nauwkeurigere meetmethoden dat de grot 1415 meter lang moest zijn.
Bijna honderd jaar nadat er voor het eerst over bescherming van de grot werd gesproken, nam Slovenië in 2004 een wet aan waarin grotten worden ingedeeld op kwetsbaarheid. Van de 13.659 grotten in Slovenië werden er maar zes gesloten, waaronder de Nieuwe Križnagrot.
De Križnagrot en de Nieuwe Križnagrot blijven onderzoekers fascineren. Dat ze met elkaar zijn verbonden staat vast, maar zolang er geen doorgang wordt gevonden, worden ze beschouwd als aparte grotten. In het sifonmeer bij de Kittlputten blijven duikers zoeken naar een passage. Intussen blijkt de Zijsifon in de Nieuwe Križnagrot nog dieper dan gedacht. De natuur houdt haar geheimen verborgen: we weten nog steeds niet hoe groot de twee ondergrondse parels werkelijk zijn.
Speleoloog Marko Simić schrijft regelmatig voor de Sloveense editie van National Geographic. Peter Gedei heeft dertig jaar ervaring met het fotograferen van grotten.