De eerste christenen in het Romeinse Rijk hadden het niet altijd even makkelijk. Hoewel de christenvervolgingen niet zo heftig en grootschalig waren als soms wordt gedacht, vonden ze absoluut plaats. Beroemd is keizer Nero, die de christenen de schuld gaf van de grote brand van Rome in 64. Verschillende mensen werden op gruwelijke wijze geëxecuteerd.
Christenvervolging in het Romeinse Rijk
Toch is het de vraag of Nero hen de schuld gaf specifiek vanwege hun geloof in Jezus. Christenen waren simpelweg een gehate groep in het Romeinse Rijk en dus een makkelijke zondebok. Dat mensen de christenen niet mochten, had een duidelijke reden: ze deden niet mee met de religieuze rituelen van de polytheïstische heidenen.
Christenen waren niet alleen monotheïstisch, maar ook exclusivistisch. Dat was ongehoord. Een Romein had zo veel goden als hij maar wilde. Dat je Juno vereerde, betekende niet dat je moest stoppen met offeren aan Mars. Een christen vereerde alleen Jezus en andere goden eren was verboden. Dat was een gevaarlijke opvatting, want de Romeinen waren er van overtuigd dat je de goden tevreden moest houden. Christenen brachten door hun exclusivisme de welvaart van het rijk in gevaar. Dat ze zich distantieerden van het publieke religieuze leven, leverde ze ook het predikaat antisociaal op.
Aantal christenen neemt toe
Meerdere keizers wisten niet zo goed wat ze aan moesten met die groeiende groep christenen in hun rijk. Vervolgingen vonden de eerst tweehonderd jaar hier en daar plaats, maar ze werden niet officieel afgekondigd. Dat veranderde onder leiding van keizer Decius in het jaar 250, die liet vastleggen dat iedere inwoner aan de staatsgoden moest offeren. Keizer Diocletianus (244-311) ontketende de bloedigste christenvervolgingen, omdat christenen bleven weigeren aan de staatsgoden te offeren.
Ondanks de tegenwerking nam het aantal christenen flink toe. Wat ooit begon als een obscure stroming binnen het jodendom met een handvol leden, groeide in driehonderd jaar uit tot een religie met zes miljoen aanhangers. Het aantal christenen groeide al die jaren exponentieel, met zo’n veertig procent per tien jaar. In 350 waren het er al 33 miljoen. Zo veel mensen vervolgen had weinig zin en dus kwam er in 311 een tolerantie-edict. De christenvervolgingen waren daarmee officieel ten einde.
Staatsreligie van Rome
Dat brengt ons op Constantijn de Grote. Hij kreeg volgens de overlevering vlak voor een belangrijke strijd een visioen van een kruis. Hij won de strijd en bekeerde zich in 312 tot het christendom, dat toen al een aardige voet aan de grond had. Hij kondigde samen met zijn medekeizer het Edict van Milaan af, dat het christendom een officiële status gaf. Maar een staatsreligie? Nee, dat werd het christendom niet onder leiding van Constantijn.
Dat zou je wel kunnen zeggen voor Theodosius I, die zo’n veertig jaar na Constantijn de lauwerkrans overnam. Ook hij was christen en geloofde dat alleen die God de ziel kon redden. Hij vaardigde vanaf 391 een reeks edicten uit, waarin hij alle godenvereringen verbood. Zelfs thuis was het niet toegestaan om aan de god van jouw keuze te offeren als het niet de christelijke God was. Het christendom was daarmee niet officieel de staatsreligie van Rome, maar wel je enige optie.
Meer christenen door Constantijn?
Het was ook niet zo dat de bekering van Constantijn het aantal christenen exponentieel liet groeien. Dat beargumenteert historicus Bart Ehrman in zijn boek The Triumph of Christianity. De groei was namelijk al ingezet voordat Constantijn zich bekeerde. Het ging zelfs zo hard, dat de groei wel móest afnemen. En omdat het christendom voorschreef dat je andere goden moest laten vallen, nam het polytheïsme bijgevolg af.
Constantijns bekering leidde er wel toe dat de Romeinse elite zich ook durfde te bekeren. Dat had grote gevolgen voor de heidense tempels, want die kwamen daardoor zonder geldschieters te zitten. Zij gaven hun geld nu uit aan de bouw van kerken en kathedralen. Constantijn maakte het ook erg aantrekkelijk om bisschop te worden. Zij werden namelijk ontslagen van al hun ‘burgerlijke verplichtingen’, zoals het betalen van belasting. Zo veranderde het religieuze Romeinse landschap stukje bij beetje.
Echt bekeerd?
Of de bekering van Constantijn oprecht was, wordt door sommige historici in twijfel getrokken. Onder meer omdat hij zich pas op zijn sterfbed liet dopen, 25 jaar na zijn bekering. Ehrman vermoedt dat zijn bekering oprecht was en wijst deze reden van de hand. Sommige vroege christenen geloofden dat je alsnog naar de hel kon gaan als je zondigde nadat je gedoopt was. Om zo min mogelijk risico te nemen, deed je dat pas op je sterfbed.
Daarnaast bemoeide Constantijn zich actief in religieuze discussies, zoals op het Eerste Concilie van Nicea. Daarin stond onder meer de goddelijkheid van Jezus centraal. Dat duidt erop dat hij zijn geloof serieus nam.