Onlangs kwam de nieuwe verfilming van Het Wilde Avontuur (Oorspronkelijke titel: The Call of the Wild) uit, met Harrison Ford in de rol van John Thornton, een Canadese goudzoeker die tegen de meeslepende achtergrond van de goudkoorts in de Klondike bevriend raakt met een hond genaamd Buck.
Het boek waarop de film is gebaseerd, is een episch verhaal van vriendschap en trouw en heeft als thema de herontdekking van de ongerepte natuur en de oerkracht die daarin verborgen ligt. Het werd in 1903 geschreven door Jack London en wordt ook vandaag de dag nog beschouwd als een van de grote Amerikaanse romans.
Het succes van De roep van de wildernis, van White Fang (1906;Wittand) en van bijna vijftig andere romans maakten London tot een van de best betaalde en meest vertaalde Amerikaanse auteurs. En door zijn charismatische persoonlijkheid en avontuurlijke levensstijl groeide hij uit tot een van de eerste literaire sterren. Londons levensverhaal, van bittere armoede naar rijkdom en roem, was verrassend, problematisch en kort: het eindigde in omstandigheden waarover veel onwaars is geschreven, toen hij veertig jaar oud was.
(The Walt Disney Company heeft een meerderheidsbelang in National Geographic Partners.)
Vuurdoop van avontuur
De man die later Jack London zou worden, werd in 1876 in San Francisco geboren als John Griffith Chaney, zoon van de muzieklerares en spiritualiste Flora Wellman en de rondreizende astroloog William Chaney. William ontkende Johns vader te zijn en vertrok nog voordat het kind werd geboren. De zorg voor de baby werd overgelaten aan een Afro-Amerikaanse vrouw genaamd Virginia Prentiss omdat Johns moeder met psychische en fysieke problemen worstelde. Flora en haar jonge zoon werden herenigd toen zij trouwde met een veteraan uit de Amerikaanse Burgeroorlog genaamd Jack London, waarna het gezin naar Oakland verhuisde.
John, die de achternaam van zijn stiefvader overnam (en zijn voornaam aanpaste), ging op 14-jarige leeftijd van school en begon aan een reeks keiharde baantjes om in het gebied rond de San Francisco Bay te overleven. Hij was onder meer illegale oestervisser, een activiteit waarop gevangenisstraf stond, maar werkte ironisch genoeg ook als controleur voor het visserijwezen.
Hierdoor ontwikkelde London zich tot een beproefd zeiler, en in 1893 monsterde hij als volleerd matroos aan op de Sophie Sutherland, een zeehondenjager waarop hij via de woeste en ijskoude wateren van de Beringzee naar Japan voer. Hij was toen zeventien jaar.
Terug in de VS belandde hij tegen de achtergrond van een diepe economische depressie (de Lange Depressie) en felle arbeidersopstanden die als ‘de Paniek van 1893’ de geschiedenisboekjes zou ingaan. Daarbij liep London mee in de protestmars van Coxey’s Army, een ‘leger’ van werkloze arbeiders dat in groepjes naar Washington DC optrok om grote bouwprojecten (en daarmee banen voor de gewone man) van de regering te eisen. Nadat hij dertig dagen als landloper had vastgezeten, keerde London terug naar Californië, waar hij enige tijd aan de University of California in Berkeley studeerde, totdat hij zonder geld kwam te zitten. Toen vernam hij dat er in het hoge noorden van Canada goud was gevonden.
De lokroep van het goud
In augustus 1896 stuitte een viertal goudzoekers aan de oever van Bonanza Creek (destijds ‘Rabbit Creek’), een zijriviertje van de Klondike River, op een rijke goudader. De ontdekking in de buurt van Dawson City, in het Canadese territorium The Yukon, bracht een goudkoorts op gang die in drie jaar tijd naar schatting 100.000 goud- en andere gelukszoekers vanuit steden in het hele Amerikaanse Westen, zoals Seattle en San Francisco, naar The Yukon bracht. Slechts 30.000 van hen zouden uiteindelijk de goudvelden bereiken, na een loodzware reis door onherbergzaam gebied – onder wie ook Jack London.
De omstandigheden waren vreselijk. Goudzoekers raakten ernstig ondervoed, zakten met hun zware bepakking weg in drijfzand en werden door de honger tot waanzin gedreven – verhalen die in talloze verslagen over deze episode uit de Amerikaanse geschiedenis worden verteld. Veel goudzoekers gingen in dienst bij de zogenaamde ‘Klondike Kings’, die een monopolie over de meest veelbelovende velden opbouwden en goudzoekers een mager salaris betaalden om zichzelf met het edelmetaal te verrijken.
Nadat Jack London per schip in Alaska was aangekomen, voer hij met een goed bevoorrade groep goudzoekers over een reeks verraderlijke meren en stroomversnellingen door de Alaska Range naar de beruchte Chilkoot Pass – daar waar Alaska eindigt en The Yukon begint. De gevreesde en besneeuwde bergpas moest soms wel veertig keer achter elkaar worden beklommen om alle voorraden en uitrusting naar de eindbestemming te vervoeren: een haastig uit de grond gestampte nederzetting van uitgeputte ‘Klondikers’.
Jack London zette een gebied van circa 150 bij 150 meter uit aan de oever van de Stewart River en keerde terug naar Dawson City voor een formele claim op het stuk grond. De vrijetijd die hij in de rokerige en karaktervolle saloons van deze ultieme ‘goudkoortsstad’ doorbracht, stonden in schril contrast met de ontberingen van het goudzoeken langs de bevroren rivieroever en legden de basis voor veel van de kleurrijke personages uit zijn latere boeken. Daartoe behoorde ook de hond Jack (een kruising tussen een Sint-Bernard en een bordercollie), eigendom van twee broers die London had ontmoet en die hem toestemming gaven zijn tent naast hun blokhut op te zetten. Marshall Bond, het baasje van Jack, schreef later over London dat hij “een scherp en direct oog had voor edele karaktertrekken, die hij evenzo in een hond als in een man zou erkennen.”
Uiteindelijk werd London door een combinatie van ondervoeding en magere opbrengsten gedwongen terug te keren naar Californië, na elf maanden in The Yukon. Later schreef hij: “Het enige wat ik uit de Klondike mee terugbracht, was mijn scheurbuik,” hoewel dat niet helemaal waar was. Zijn intense ervaringen in Canada en zijn besluit om aan de ‘val’ van een vaste baan te ontsnappen door te trachten van het schrijven te leven, leverden meerdere korte verhalen op waarin het existentiële drama van het leven en de natuur zich afspeelt in het ongenaakbare decor van het hoge noorden. “Het was in de Klondike dat ik mijzelf vond,” schreef hij later. “Daar zegt niemand iets. Iedereen denkt. Daar krijg je een eigen perspectief. Ik kreeg het mijne.”
Veel kleurrijke figuren die London in het hoge noorden had leren kennen, werden personages in zijn boeken, en in 1903 was het de beurt aan Marshall Bonds hond. ‘Jack’ werd ‘Buck’, de gestolen Californische bastaardhond die naar het noorden wordt meegenomen, daar als sledehond wordt ingezet en de hoofdrol speelt in het boek dat London in 1903 zijn grootste literaire succes bezorgde: The Call of the Wild, dat door de kritiek alom werd geprezen en in een mum van tijd was uitverkocht.
‘Zijn tijd vooruit’
In 1900 was Jack London getrouwd met lerares Bess Maddern, en het echtpaar kreeg twee dochters. In 1904 reisde London als oorlogscorrespondent per schip naar het Verre Oosten, vanwaar hij voor The San Francisco Examinerverslag deed van de Japans-Russische Oorlog. Hij voer op de SS Siberianaar Japan, in het gezelschap van een legertje zwaar drinkende journalisten dat bekend stond als ‘De Aasgieren’, onder wie correspondenten van The New York Herald en The New York Times.
Zijn verslagen waren controversieel, omdat ze volgens sommigen zouden aanzetten tot de angst voor en vooroordelen tegen de opkomende Aziatische grootmachten in het Westen. Ze getuigen van Londons eigen raciale vooroordelen en zelfs van ideeën over de vermeende superioriteit van het blanke ras. In de dagen van Coxey’s Army was London nog een overtuigd socialist, maar zijn standpunten over ras zijn daarna zeer verschillend beoordeeld. Zo omschreef zijn meest vooraanstaande biograaf, Earle Labor, de opvattingen van London als “een vat vol tegenstrijdigheden.”
Maar in een latere analyse van Londons berichtgeving over de Japans-Russische Oorlog, van Daniel A. Métraux in het Asia Pacific Journal, wordt gesteld dat London helemaal niet racistisch was. Integendeel, hij toonde zich eerder als een scherpzinnig liberaal die sympathie had voor de underdog en waarschuwde voor toekomstige conflicten. “Uit een nadere beschouwing van Londons geschriften blijkt (...) dat hij in intellectuele en morele zin zijn tijd vooruit was,” schreef Métraux, die Londons artikelen over de oorlog typeert als “uitgewogen en objectieve verslaggeving, waarin de zorg voor het lot van de gewone Japanse en Russische soldaten en de Koreaanse boeren doorklonk, en daarnaast respect voor de Chinese burgers die hij ontmoette.” London schreef later het futuristische verhaal The Unparalleled Invasion (1910), waarin China wordt weggevaagd door een kwaadaardig Westen. In haar analyse van Londons korte verhalen beschreef Jeanne Campbell Reesman dit verhaal – dat zich in 1975 afspeelt – als een “strijdbare waarschuwing tegen racistische haat en zijn paranoia en als waarschuwing tegen een buitenlandpolitiek waarin biologische oorlogvoering toegestaan en aangemoedigd zou worden.”
Londons werk weerspiegelde zijn eigen ervaringen maar ontsteeg die ervaringen ook, waarbij sommige van zijn meest geprezen pennenvruchten relatief onbekend zijn gebleven. “London schreef tientallen uitmuntende korte verhalen. ‘A Piece of Steak’, ‘Koolau the Leper’ en ‘South of the Slot’ (alle uit 1909) zijn drie geweldige voorbeelden,” zegt Kenneth Brandt, hoogleraar Engels aan het Savannah College of Art and Design en hoofdredacteur van The Call, het orgaan van de Jack London Society. “Ooit beweerde hij dat The People of the Abyss (1903), een verhandeling over de armoedige omstandigheden in het Londense East End, zijn favoriete werk was. Om ervaringen uit de eerste hand voor het boek te verzamelen, deed London zich als voor als dakloze in de Britse hoofdstad, als een echte undercover-journalist,” zegt Brandt.
De roep van de oceaan
Met een goed inkomen en wereldwijd succes kon London het zich veroorloven twee van zijn voornaamste interesses na te jagen: het land en de zee. Na het mislukken van zijn eerste huwelijk in 1904 was hij getrouwd met Charmian Kittredge, en in 1906 liet hij een langsgetuigde tweemaster, een kits, ontwerpen en bouwen. Hij noemde de boot The Snark, naar een nonsensgedicht van Lewis Carroll waarin naar de zeemanskunst wordt verwezen. De bouw van de boot getuigt van Londons avontuurlijke en uiteindelijk onverstandige benadering van geld uitgeven: over de uit de hand gelopen kosten voorThe Snark– van de geraamde 7000 dollar naar 30.000 dollar, en dat in het San Francisco van 1906, een stad die zich nog herstelde van de grote aardbeving van 1906 – merkte hij op: “Ik schreef gewoon de cheques uit en legde het geld op tafel.”
Ondanks de bescheiden omvang van de boot wilde hij op een meerdere jaren durende expeditie met de The Snarkde wereld rondvaren. In een artikel uit juli 1907 van het tijdschrift Popular Mechanics wordt gemeld dat London van plan was met de boot “zeven jaar op zoek naar problemen” te gaan, waaraan wordt toegevoegd dat The Snarkvan alle moderne gemakken was voorzien, waaronder een “klein arsenaal van geweren, revolvers en een machinepistool.” Later deed hij verslag van zijn reis, in The Cruise of the Snark (1911) en South Sea Tales (1911), een verhalenbundel die wordt gezien als een van Londons beste werken.
Uit de toon van het artikel in Popular Mechanics valt op te maken dat de publieke figuur Jack London werd gezien als een extravagante, avontuurlijke durfal van het type dat later door Ernest Hemingway zou worden vertegenwoordigd. London was zeker avontuurlijk, en niet alleen in zijn uitgaven: de eerste helft van de reis van The Snark, van San Francisco naar Hawaï, was een aaneenschakeling van verontreinigde brandstoftanks, een lekkende romp, stormen, tandheelkundige improvisaties, gebrekkige navigatie en een uitstapje in gebied waar zich kannibalen zouden ophouden. Het avontuur eindigde vroegtijdig in Australië, toen London last kreeg van een van zijn vele kwalen, framboesia, een ernstige huidaandoening die hem ervan weerhield zijn contractueel vastgestelde taken aan boord uit te voeren. Omdat hij koorts kreeg, zijn huid sterk vervelde en bedekt was met psoriasis en zijn vingernagels snel dikker werden, werd gevreesd dat hij lepra had; vijf weken in een Australisch ziekenhuis werden gevolgd door vijf maanden herstel in een hotel. De artsen stonden machteloos, en alleen door terug te keren naar Californië kon London herstellen. Zelf omschreef hij de episode als een “heerlijke, heerlijke reis.”
“Veelheid van identiteiten”
Londons optimistische houding jegens zijn nautische escapades met The Snarkzegt veel over zijn karakter. Eenmaal op avontuur ging hij niet zozeer ‘op zoek naar problemen’ maar leefde helemaal op en viel terug op de schat aan ervaringen die zijn avonturen hem hadden opgeleverd. “Hij wilde alles meemaken, alles najagen, en leek in een veelheid van identiteiten tegelijk te kunnen wonen: professioneel schrijver, goudzoeker, socialist, matroos, bohémien, piraat, politiek activist, boer, surfer, journalist... De lijst is eindeloos,” zegt Brandt. “London had een uiterst levendige fantasie en was ongelooflijk energiek en efficiënt.”
Zijn liefde voor, in Londons eigen woorden, de “terugkeer naar de bodem” bracht hem ertoe in de loop van zijn carrière stukje bij beetje een grondgebied van meer dan vijfhonderd hectare in Glen Ellen te kopen, in de heuvels ten noorden van Oakland, Californië. Daar beheerde hij een ranch en bouwde hij voor hemzelf en zijn vrouw het landhuis ‘Wolf House’, opgetrokken uit steen en hout van plaatselijke redwoodbomen.
Maar zijn droom van een romantisch en afgezonderd leven in een huis waarvan hij hoopte dat het “duizend jaar overeind zou blijven staan,” werd op de avond van 22 augustus 1913 wreed verstoord toen landarbeiders op de ranch een rode gloed aan de hemel zagen. Wolf House stond in lichterlaaie, en alles – behalve de stenen muren van het huis – werd verwoest. Het echtpaar stond op het punt zijn intrek in het huis te nemen, en alle bezittingen van Jack en Charmian waren pas naar het landgoed overgebracht. Ze kwamen te paard aan bij de brand, maar konden slechts toezien hoe hun droom in vlammen opging.
De avond was warm maar kalm geweest, en het tijdstip van de brand en het feit dat er geen duidelijk oorzaak werd gevonden, bracht Charmian ertoe te schrijven dat het “onbetwistbaar is dat de brand door een of andere tegenstrever is aangestoken.” Na de ramp deden er wilde geruchten de ronde en kwamen meerdere verdachten in beeld, van ontevreden boerenknechten en jaloerse buren tot Charmian zelf, die woedend en verbitterd zou zijn over het feit dat haar man slechts aandacht had voor de bouw van het huis.
Pas in 1995 werd de brandoorzaak ontdekt, toen een onderzoek van forensisch expert Bob Anderson wees op de verhitting en broei van een stapel katoenlappen die in lijnzaadolie waren gedrenkt en waarschijnlijk waren achtergelaten door een onachtzame timmerman.
De financiële en emotionele investering in de bouw van het landgoed was enorm geweest. Charmian schreef dat er door het verlies van het huis “iets in Jack stierf.”
De prijs van exces
Door de extravagante uitgaven ten behoeve van zijn landbouwexperimenten en de bouw en het verlies van Wolf House kwam London in financiële problemen, die werden verergerd door het feit dat de verzekeringspolissen die hij had afgesloten bij lange na niet de waarde van het landgoed dekten.
Zijn werktempo was imposant: in zeventien jaar tijd schreef hij 49 boeken, naast talloze korte verhalen en artikelen die tezamen voor een serieuze carrière in de journalistiek staan. Eén boek werd postuum uitgegeven. Maar ondanks dit succes betekende de ambitie van zijn levensstijl dat hij al vóór het verlies van zijn landgoed in permanente geldnood verkeerde. In 1910 werd bericht dat London zijn geliefde The Snark in Sydney had verkocht aan een Engelsman, voor slechts 5500 dollar – een fractie van de oorspronkelijke waarde. En de rigoureuze doelstelling die hij zichzelf had opgelegd – het produceren van minstens duizend woorden per dag – werd volgens velen eerder ingegeven door geldgebrek dan door het verlangen om te schrijven, hoewel London naar verluidt weinig problemen had bij het halen van zijn quotum.
Rond de tijd van de brand in Wolf House was London bovendien al in slechte gezondheid. Hij had zijn leven lang gerookt, en zijn avonturen in de Klondike waren een eerste mokerslag voor zijn gestel geweest. Zoals veel goudzoekers in die periode had hij geleden aan ondervoeding en scheurbuik. Hij was zijn voortanden kwijtgeraakt en kreeg last van ernstige pijn in de onderrug. Hij herstelde, maar zijn latere aandoeningen in de Stille Zuidzee en de stevige drinkgelagen aan boord van schepen in ijzige wateren en de saloons van Dawson City eisten allemaal hun tol. Vermoed wordt dat het giftige kwikchloride dat hij op zijn reis met The Snark gebruikte om de huidaandoeningen van zijn framboesia-infectie te behandelen, tot een leverkwaal heeft geleid die zijn leven aanzienlijk heeft bekort. London overleed in november 1916 op 40-jarige leeftijd, op zijn ranch in Californië.
Gezien de complicaties die gepaard gingen met zijn ziekten en zijn roem, waren de omstandigheden rond zijn dood verwarrend. De droge constatering in de overlijdensacte dat London was bezweken aan “nierfalen als gevolg van een nierkoliek” werd tegengesproken door andere medische verslagen, ampullen met morfine en briefjes waarop een overdosis was berekend en zelfs geruchten over opzettelijke vergiftiging.
Het gevolg was dat de nagedachtenis van Jack London door geruchten over zelfmoord werd – en in sommige kringen nog steeds wordt – overschaduwd. “‘Zelfmoord door overdosis’ is als krantenkop natuurlijk spectaculairder dan ‘Overleden aan nierziekte,’” zegt Kenneth Brandt. “Het zelfmoordverhaal maakte zijn toch al avontuurlijk-romantische levensverhaal nóg sensationeler. Drama zoekt altijd naar méér drama.”
Avontuurlijke nagedachtenis
Jack Londons naam leeft voort in boeken, monumenten, talloze organisaties die aan zijn nagedachtenis zijn gewijd en een State Historic Park op de plek van zijn voormalige ranch, waar ook de ruïnes van Wolf House nog zijn te zien. In de nieuwe verfilming is Harrison Ford de achtste acteur die de figuur van John Thornton op het witte doek vertolkt.
En hoewel Londons oeuvre soms wordt omschreven als een voorbeeld van kwantiteit in plaats van kwaliteit, was zijn populariteit onmiskenbaar. Op z’n best behoorde hij tot de groten van de Amerikaanse literatuur, ook al kreeg zijn werk relatief laat de erkenning die het verdiende. “In de tweede helft van de vorige eeuw gaf het literaire establishment de voorkeur aan de complexiteit van schrijvers als William Faulkner en T.S. Eliot in plaats van aan Londons directe, toegankelijke stijl,” legt Kenneth Brandt uit. “Maar in de afgelopen jaren is er veel studie naar London gedaan en zijn literatuurcritici meer geïnteresseerd geraakt in thema’s als ras, klasse, gender, het milieu en de dierenwereld – allemaal onderwerpen waar London veel over schreef.”
Afgezien van kritiek op zijn werk twijfelde niemand eraan dat Jack London als schrijver synoniem is met het ultieme avontuur – op een wijze die lezers en kijkers ook vandaag de dag nog beroert. Wijlen Tony Horwitz, als journalist winnaar van de Pulitzer-prijs, schreef in 2002 in het voorwoord bij de nieuwe editie van South Sea Tales: “Op hun best zijn de verhalen van London werken waarin we als lezer ter plekke zijn: aan het einde van de wereld en op de grens van het menselijke uithoudingsvermogen.”
Het Wilde Avontuur (Oorspronkelijke titel: The Call of the Wild) draait sinds 19 februari in de bioscoop.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.co.uk