De tabakszaak van sigarenfabrikant Etienne Martin staat net na de brug van het grensdorp Bohan. Terwijl Etienne een klant bedient, geniet vriend Thierry Cambier in de deuropening van de zon en een dunne sigaar. Een Martin. Uiteraard. ‘Vroeger stonden hier tabaksplanten zo ver je kon kijken en werkte half Bohan op het land, nu ben ik de laatste planter van het dorp.’
Verderop in de vallei van de Semois wordt ook nog wat verbouwd. Maar volgens Etienne en Thierry is die tabak van een andere kwaliteit: ‘De velden liggen er hoger en profiteren minder van het vocht van de rivier.’
Rendabel is het maken van sigaren allang niet meer in het diepe zuiden van België. Etienne Martin is vierde generatie sigarenfabrikant, sinds 1860. Na hem houdt het op. ‘We zijn vooral de bewakers van een traditie,’ zegt hij. ‘Thierry plant, ik produceer. Steeds minder mensen roken, maar onze vaste klanten kopen nog altijd een Martin voor de pure smaak.’
De laatste sigaren van Bohan
Zwervend over de kleine wegen rond Bohan zie je links en rechts de oude tabaksschuren waarin de bladeren hingen te drogen. Sommige worden gebruikt als opslag, andere zijn lege hulzen van het verleden. Terwijl Etienne en Thierry met liefde praten over de tabakshistorie, vinden anderen dat verleden minder romantisch.
Het was hard werken, vooral ’s zomers. Terwijl de eerste toeristen op hete dagen in de rivier zwommen, zwoegden de dorpelingen op de hellingen om de bladeren te oogsten en naar de droogschuren te sjouwen. Op veel voormalige tabaksplantages vind je tegenwoordig campings. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kon je algauw meer geld verdienen aan toeristen dan aan sigaren.
Ik parkeer mijn jeep met daktent op een kampeerterrein aan de Semois. Waar het water normaal rustig kabbelt, stroomt het nu met een noodgang voorbij. Het is bruin van de aarde die door hevige regenval van de afgelopen dagen is losgekomen. Druppels tikken op het dak van mijn tent.
Ik kijk uit op heuvels vol herfstbomen in rood, geel, oranje en alles dat daartussen zit. Er waaien flarden mist over de rivier. Tegen de stroom in. Na een aarzelend begin zet de regen nu stevig door en het getik absorbeert elk ander geluid. Ik kruip in mijn slaapzak en luister naar het ritme van de hemel.
Herfst aan de Semois
Nooit eerder was ik zo laat in het seizoen aan de Semois. En nooit eerder vond ik het zo mooi als nu. Geen wonder dat het sinds 2022 jaar een nationaal park is. Het oude, op vermaak gerichte toerisme maakt er steeds meer plaats voor natuurbehoud en -beleving. Bossen, rivier, beken, velden, rotsen. Voorzichtig worden er succesjes geboekt met onder meer de terugkeer van de otter en de lynx.
Tip: sta vroeg op. Herten, reeën, everzwijnen en bevers: wild spotten is een kwestie van geduld, stil zijn en vroeg opstaan. Zorg dat je voor zonsopkomst op een kansrijke plek bent (open terrein, bosrand). In de schemering volgt de herkansing.
Bij Rochehaut bezoek ik een klassiek uitkijkpunt. Beneden stroomt de Semois in een sierlijke lus om het gehucht Frahan. Zo ver ik kan kijken, golven de heuvels naar de horizon. Hun herfstkleuren vloeien daarbij in elkaar over tot een impressionistisch schilderij van een oude meester.
Ik daal af naar het snelstromende water. Een week geleden had ik contact met een packraftexpert Luc van Ouytsel om een tocht op en rond de Semois met hem af te spreken. Packraften is een combinatie van hiken en varen met een superlichte opvouwbare kano.
Er stond op dat moment echter zo weinig water in de rivier dat het onwaarschijnlijk was dat ons micro-avontuur door kon gaan. Nu, amper een week later, golft het over de oevers en kades en overspoelt het de laagste kampeervelden. Water in overvloed dus. Maar dat is voor morgen.
Wil je niets missen van onze verhalen? Volg National Geographic op Google Discover en zie onze verhalen vaker terug in je Google-feed!
Ik steek de brug over naar Corbion, dat net als Bohan ooit een tabakscentrum was. Er is een klein museum en de sigarenwinkel van J.P. Couvert met de rolluiken is gesloten. Als ik er een wandeling maak, veert de bosgrond onder mijn voeten. De aarde draagt de geur van traag verval, een laatste groet aan het leven tot de winter intreedt.
De kleine compacte jeep is hier de ideale reisgenoot. Niet om mee door de natuur te scheuren, maar om op ontdekking te gaan over toegankelijke bos- en landbouwwegen. Meer dan eens redt de 4x4-aandrijving me van vastrijden in de dikke modder.
Terug op het asfalt meldt een bord langs de kant van de weg dat ik terug in ‘Belgique’ ben. Kennelijk was ik ergens ongemerkt de Franse grens overgestoken. Het Ardense woud opent zich weer voor uitzicht.
Het einde van de dag nadert. De wolken die hoog aan het plafond voorbijdreven, komen langzaam omlaag. Ze vullen de valleien met sluiers van nevel. In de gehuchten worden de eerste lampen aangestoken. Ik slaap vanavond in Bouillon, met het kasteel van Godfried stoer boven het stadje.
De natuur drukt op pauze
Vroeg in de ochtend ontmoet ik packraftgids Luc op de afgesproken plek nabij Botassart. Je kijkt er uit op een heuvel die de Tombeau du Géant wordt genoemd, het graf van de reus. Slecht nieuws. Er is inmiddels zo veel regenwater in de Semois gestroomd, dat de kracht en de snelheid van de rivier alle veiligheidsnormen voor kanoën ver overtreffen.
Een paar telefoontjes en een klein uur rijden brengt ons bij het alternatief: de Ourthe. De teleurstelling over het afblazen van het oorspronkelijke plan maakt al snel plaats voor lichte euforie. We kunnen toch een dag hiken en varen. ‘Bij Nadrin ligt een van de mooiste trajecten van de Ardennen,’ zo schroeft Luc de verwachtingen verder op.
Met de opgevouwen kano’s of rafts in onze rugzakken volgen we een pad over de flanken van de vallei. Bordjes met een golfje erop wijzen de weg naar het water. Het pad is glibberig, smal en soms steil. We klauteren over bomen, passeren met behulp van planken en stammen wat stroompjes en bereiken uiteindelijk het water en de open plek waar we wat eten en de kano’s opblazen.
‘De rafts zijn licht en toch supersterk,’ aldus Luc, die deze vorm van buitensport in België introduceerde. ‘Wij zijn zelf de zwakke schakel. Ook als het om takken gaat. Ze steken de boot zo gauw niet lek, maar kunnen ons wel uit de raft slingeren. Geen aanrader bij deze temperaturen.’
Zodra we op het water zijn, verandert de wereld. De stroom neemt ons mee. De rivier heeft vaart, maar gaat niet half zo snel als de Semois, eerder vanochtend. Op de smalle stukken hebben we de peddels alleen nodig om te sturen.
Bij het vertrekpunt zagen we nog wat vakantiehuisjes her en der op de oever. Maar nu varen we alleen en verlaten door een overdonderend herfst landschap vol kleurende bomen, bruine varens en waterplanten die zich van hun overtollig blad ontdoen om in het voorjaar weer tevoorschijn te komen.
Het is een van de mooie dingen van het najaar. Hoe de natuur op de pauzeknop drukt, zich een paar maanden in stilte terugtrekt, een pas op de plaats maakt om de koude maanden te overleven. Het is een reset om jaloers op te zijn.
Leestip: Dit zijn 6 herfstwandelroutes in de Ardennen die je niet wilt missen
De kloof versmalt en het water gaat sneller stromen. Ik haal de peddels uit het water en drijf door de tijd. Ik kijk naar de heuvels in oranje, geel, rood, bruin en groen. Naar de hemel in duizend tinten grijs. Twee reigers vliegen voor me uit en gaan geruisloos de bocht om. Verdwaald in zo veel schoonheid, schep ik mijn raft vol water bij een botsing op een rotsblok. Eigen schuld.
Na elke bocht wacht een nieuw uitzicht. Dichte bossen, stroomversnellingen, een beverburcht. Deze keer zijn het de hoge rotswanden van Hérou. Ze rijzen bijna kaarsrecht op uit het water en vormen een smal schiereiland in een lus van de Ourthe. Onze stemmen galmen tussen de kliffen naar boven.
Het schiet even door mijn hoofd dat deze volkomen andere wereld op amper drie uur rijden van thuis ligt. Meer dan voldaan keer ik bij het vallen van de avond terug naar Bouillon. Onderweg warm ik op in Le Relais de Chassepierre, een herberg die bijna met de voeten in de Semois staat. De potkachel brandt. Door de half beslagen ramen zie ik hoe de maan af toe door de wolken schijnt.
De dorpen van steen en leisteen
In de vroege ochtend volg ik de loop van de Semois, die ontspringt in Arles en bij Bohan de Franse grens oversteekt. Het deel dat nu twee jaar de status van nationaal park heeft, is met afstand ook het mooiste stuk. Dat geldt voor het stroomgebied, de omliggende bossen en kleine dorpen, waarvan een aantal wordt vermeld op de officiële lijst met mooiste dorpen van Wallonië.
Een onverharde weg brengt me naar een van die dorpen: Gros-Fays. De huizen zijn er gebouwd met de grijze steen die kenmerkend is voor dit deel van de Ardennen, de daken gedekt met leisteen. Het dorp is sterk, onverzettelijk, opgewassen tegen de elementen. Zonder overbodige versiersels, met uitzondering van de kerk.
Na een wandeling door het dorp drink ik koffie bij het Café Lallemand, een dorpskroeg uit vervlogen tijden. Isabelle Forgeur staat achter de tap en bedient lachend haar vaste gasten. Ze vertelt dat het piepkleine dorp ooit acht cafés telde.
De meeste bestonden uit een paar stoelen rond de keukentafel, waar de huisvrouw wat bijverdiende met het uitschenken van bier en borrels. Dat gold aanvankelijk ook voor Lallemand, dat uitgroeide tot het café dat het nog altijd is: de gezellige huiskamer van Gros-Fays.
Zwervend over de oevers neem ik langzaam afscheid van de Semois. Stroomopwaarts passeer ik Bouillon en het kleine Dohan, beklim er een laatste uitkijkpunt, slinger langs dorpen van steen en zie hoe het hoge water nog amper onder de bruggen door kan. Met een omweg naar de Abdij van Orval stel ik mijn terugreis nog even uit. De zachte regen laat de herfstkleuren glanzen.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!














