We schrijven de late jaren vijftig en in de VS zijn alle blikken op de hemel gericht. De Tweede Wereldoorlog was voorbij en de Koude Oorlog begon op te warmen. En daarmee begon zich ook een race af te tekenen tussen de twee rivaliserende supermachten van de naoorlogse wereld: de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De hoofdprijs was de ultieme technologische prestatie om een mens in een omloopbaan rond de aarde te brengen.
De parallelle aandacht voor ruimtetechnologie die deze race aanwakkerde, berustte op overblijfselen van een koortsachtige en razendsnelle ontwikkeling in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Dat was een uiterst kostbare onderneming en veel van de gebruikte inzichten waren afkomstig van voormalige wapenexperts van de nazi’s, die zowel door de Sovjets als de NACA (de National Advisory Committee for Aeronautics, de voorloper van de NASA) werden ingezet. De competitie aan weerszijden van het IJzeren Gordijn leidde tot het meest gedurfde tijdperk in de geschiedenis van de ruimtevaart en mondde in de VS uit in het Mercury-project, het eerste bemande ruimtevaartprogramma van de Amerikanen.
Testvliegers werden gerekruteerd om de formidabele problemen op te lossen waarmee de experts werden geconfronteerd. Men wist niets over het vermogen van de mens om in gewichtloosheid te overleven, noch over de enorme hitte die ontstond bij de terugkeer in de dampkring, de extreme G-krachten en de potentieel dodelijke kosmische straling. Ook was niet duidelijk of het überhaupt mogelijk was een heen- en terugreis door de ruimte te berekenen die binnen de smalle marges vielen van de voorwaarden voor het leven op aarde. Het loodzware selectieproces waaraan de eerste Amerikaanse ‘astronauten’ werden blootgesteld, bood de uitverkorenen een tweeslachtige toekomst van glorie of vergetelheid – afhankelijk van de kleinst denkbare foutmarges.
Het was een tijd die werd bevolkt door ongepolijste persoonlijkheden met grote ambities en de bereidheid om de altijd aanwezige gevaren te trotseren. En in een nieuwe wereld van Technicolor in de huiskamer, de tijdschriften en het nieuws, werd een geheel nieuwe groep beroemdheden geboren, bestaande uit de zeven geselecteerde astronauten – ‘The Mercury Seven’ – en hun gezinnen.
De wederwaardigheden van Project Mercury (ook wel ‘Mercury 7’ genoemd) zijn gedramatiseerd in het boek The Right Stuff (1979) van Tom Wolfe en nu verfilmd in een nieuwe productie voor Disney+. Het Mercury-programma bepaalde de look and feel van het Amerikaanse ruimtevaartprogramma, met een esthetiek die was ontleend aan de bevrijde en florerende VS van de late jaren vijftig. Dit was een tijd van auto’s met raketvleugels, piloten die astronaut wilden worden en technologie waarmee de grenzen van het mogelijke werd opgezocht.
Hieronder bespreken we zeven voorwerpen die – in meer of minder belangrijke zin – een heel tijdperk bepaalden, van juweeltjes uit de Amerikaanse massacultuur tot objecten die druipen van de vindingrijkheid en de adrenaline.
1. Bell X-1
Toen Chuck Yeager in 1947 in het raketvormige straalvliegtuigje Bell X-1 – met de bijnaam ‘Glamorous Glennis’, naar zijn vrouw – als eerste mens de geluidsbarrière doorbrak, betekende dat het feitelijke begin van de bemande ruimtevaart.
Yeager was als gevechtspiloot tijdens de Tweede Wereldoorlog een ‘ace’ geweest, waarna hij als testpiloot aan de ontwikkeling van experimentele vliegtuigen werkte. Daarbij ging het niet alleen om het verbeteren van vliegtuigontwerpen, maar richtte men zich ook op een ambitieuzere toekomst, die van de bemande ruimtevaart. Een paar dagen voordat Yeager zijn recordvlucht in de Bell X-1 ondernam, had hij bij een val van zijn paard twee ribben gebroken, terwijl alleen al het insnoeren in de pilotenstoel onder normale omstandigheden een hele tour was; de blessure werd geheimgehouden en Yeager moest een bezemsteel aan de deurklink van zijn cockpit bevestigen om hem vanuit zijn stoel te kunnen sluiten.
Yeager was als gevechtspiloot tijdens de Tweede Wereldoorlog een ‘ace’ geweest, waarna hij als testpiloot aan de ontwikkeling van experimentele vliegtuigen werkte. Daarbij ging het niet alleen om het verbeteren van vliegtuigontwerpen, maar richtte men zich ook op een ambitieuzere toekomst, die van de bemande ruimtevaart. Een paar dagen voordat Yeager zijn recordvlucht in de Bell X-1 ondernam, had hij bij een val van zijn paard twee ribben gebroken, terwijl alleen al het insnoeren in de pilotenstoel onder normale omstandigheden een hele tour was; de blessure werd geheimgehouden en Yeager moest een bezemsteel aan de deurklink van zijn cockpit bevestigen om hem vanuit zijn stoel te kunnen sluiten.
Ondanks het feit dat Yeager een schoolvoorbeeld was van iemand met die onverstoorbare karaktertrek die door Tom Wolfe later werd omschreven als ‘the right stuff’ (‘uit het juiste hout gesneden’), werd Yeager nooit astronaut. In plaats daarvan keerde hij terug als actieve gevechtspiloot, diende in de Koude Oorlog en Vietnam en zwaaide in 1975 af als brigadegeneraal. In 2012 doorbrak hij op hoge leeftijd (bij het ter perse gaan van dit artikel is hij 97) voorlopig voor de laatste maal de geluidsbarrière, in een F-15. Yeager heeft alle deelnemers aan het oorspronkelijke Mercury 7-programma overleefd. Zoals hij in 2014 in het tijdschrift Wiredvertelde, waren de begindagen van de ‘space race’ heel anders dan de latere, glamoureuze jaren: “We kregen geen gratis huizen en stonden niet in de schijnwerpers. We werkten ons te pletter voor 250 dollar per maand. Velen van ons zijn daarbij omgekomen.”
Huidige locatie: het Smithsonian National Air And Space Museum, Washington DC.
2. ‘Primatenstoel’
Een omstreden aspect van het Mercury 7-programma was het gebruik van proefdieren in de ruimte. Tijdens de eerste ruimtevluchten werden in navolging van de Sovjets een aantal dieren ingezet als ‘proto-astronauten’. De voorkeur van de Russen om honden de ruimte in te schieten, had hetzelfde doel: vaststellen of levende wezens wel in staat waren om de omstandigheden van de ruimtevaart te doorstaan. In tegenstelling tot de beroemde ruimtehonden van de Sovjet-Unie (zoals Laika, die op een enkele reis werd gestuurd), was het de bedoeling dat de dieren die door de NASA werden gelanceerd weer veilig op aarde zouden landen. Tot de allereerste levende wezens die ooit de ruimte in werden geschoten, behoorde een groep fruitvliegjes die in 1947 in de neuscapsule van een buitgemaakte Duitse V2-raketwerden gelanceerd; de capsule keerde hangend aan een parachute weer op aarde terug.
De beruchte ‘astrochimps’ werden ingezet als allerlaatste test voordat mensen in een omloopbaan rond de aarde werden gebracht en de dieren werden aan een apart selectieproces onderworpen. Uiteindelijk werden uit een groep van veertig chimpansees een zestal kandidaten gekozen om bij ruimtevluchten te worden ingezet. Het gebruik van de dieren kwam voort uit eerdere experimenten met kleinere apen, die in raketten werden gelanceerd. De chimpansees werden geselecteerd omdat ze “intelligent en gewoonlijk dociel waren (...) en omdat een primaat met een adequaat bewustzijn en de juiste grootte een redelijke afspiegeling van menselijk gedrag oplevert.”
De dieren zouden niet alleen maar als passagiers meevliegen: in een poging om te bewijzen dat basistaken in de ruimte uitvoerbaar waren, werden alle chimps erop getraind om na het oplichten van een blauwe lamp een hendel over te halen. Tijdens deze handelingen kregen de chimpansees een licht elektrisch schokje op de voetzolen toegediend als ze de verkeerde keuze maakten, en een stukje banaan als ze het goed deden.
Kort vóór zijn vlucht werd de chimpansee Ham geselecteerd, omdat hij “uitzonderlijk energiek en opgewekt” was.Ham werd op 31 januari 1961 gelanceerd, bereikte een hoogte van 253 kilometer boven de aarde en doorstond “18 G”– en wist zijn handel met succes over te halen toen hij daartoe werd opgeroepen. Gedurende zijn zestien minuten durende vlucht was hij zes minuten lang gewichtloos.
Veel dierlijke astronauten kwamen bij de landing aan een tragisch einde, en het geval van Ham was daarop (bijna) geen uitzondering. Nadat zijn capsule in zee was geland, begon het ruimtevaartuig vol water te lopen, maar de chimpansee werd gered en door betrokkenen omschreven als “ogenschijnlijk onverstoord” – hoewel dat in latere commentaren op de gebeurtenis werd ontkend: de ‘glimlach’ van Ham zou in werkelijkheid een angstige grimas zijn geweest. Zijn portret sierde de omslagen van tijdschriften als Life, en hij is in verschillende documentaires vereeuwigd.
Voorafgaand aan de eerste keer dat een Amerikaan (John Glenn) in een baan rond de aarde werd gebracht, werd een tweede chimpansee, Enos, op 29 november 1961 gelanceerd. Ook hij keerde veilig en wel op aarde terug, hoewel het dier als gevolg van een storing aan boord elektrische schokjes kreeg, ook als hij de juiste handelingen verrichtte.
Net als Enos kreeg Ham pas een naam nadat hij op aarde was teruggekeerd: naar verluidt stond H.A.M voor het Holloman Aerospace Medical Centre, waar hij was getraind. Vóór zijn ruimtevlucht was hij gewoon ‘Number 65’, een aanduiding waarmee de persoonlijkheid van de dieren werd verhuld om te voorkomen dat ze tot negatieve krantenkoppen zouden leiden als de missie zou mislukken.
Ham overleed in 1983 in een dierentuin in North Carolina. Het plan om het dier op te zetten en ten toon te stellen, stuitte op protesten, dus werd de chimpansee – afgezien van zijn skelet, dat voor wetenschappelijk onderzoek werd verwijderd– met het nodige eerbetoon bijgezet in de International Space Hall of Famein Alamogordo, New Mexico.
Zijn ruimtevlucht werd gezien als een succes maar leidde ook tot een langlopend debat over de vraag of primaten uit naam van de vooruitgang van de ruimtevaart mogen worden ingezet. Het gebruik van dieren werd uiteindelijk pas in 1997 door de NASA gestaakt, toen de ruimtevaartorganisatie zich na de dood van een aap met de naam Multik terugtrok uit het gezamenlijk Amerikaans-Russische onderzoekproject ‘Bion’.
Toen primatologe Jane Goodall een documentaire over Hams ruimtevlucht van 1961 zag, was ze geschokt. Zoals ze in 2013 in een interview met Henry Nicholls van The Guardian zei: “Ik heb nog nooit een zó grote angst op het gezicht van een chimpansee gezien.”
Huidige locatie: het Smithsonian National Air and Space Museum heeft meerdere diercapsules in zijn collectie. Ham is bijgezet in de International Space Hall of Fame in New Mexico.
3. Alan Shepards ruimtepak tijdens MR-3
Terwijl John Glenn de eerste Amerikaan was die een baan rond de aarde zou voltooien, viel Shepard de eer te beurt om als eerste Amerikaan überhaupt in de ruimte te verkeren. Het ruimtepak dat hij daarbij aanhad – ontworpen door bandenfabrikant B.F. Goodrich – was ontwikkeld op basis van een hoogtepak dat al door de Amerikaanse marine werd gebruikt. Het pak doorliep meerdere ontwerpstadia terwijl het Mercury-programma voortschreed.
Met een buitenlaag van nylon dat was versterkt met aluminium en een binnenlaag van neopreengaren, werden de pakken vooral in ‘zachte’ staat gedragen, wat betekent dat ze tijdens de Mercury-vluchten nooit helemaal onder druk werden gezet. Eenmaal onder druk beperkten de pakken de beweeglijkheid van de drager enorm, en deze mogelijkheid was dan ook alleen bedoeld voor het geval dat de druk in de capsule zou wegvallen, iets wat nooit gebeurde; het voornaamste bezwaar van de dragers was dat de pakken zo warm waren.
Elk ruimtepak werd op maat gemaakt, en Shepard was de eerste die er eentje tijdens een ruimtevlucht droeg. Gezien de korte duur van zijn vlucht hadden de ontwerpers één voorziening weggelaten; toen hij tijdens een van de vele uitgestelde lanceringen urenlang op het platform moest wachten, had Shepard geen andere keus dan in het 29.000 dollar kostende ruimtepak te urineren.
John Glenn had het wat dat betreft gemakkelijker: in 1962 was zijn ruimtepak uitgerust met een prototype van een opvangcontainer. Dat was nodig ook, want Glenn deponeerde tijdens zijn vijf uur durende ruimtevlucht maar liefst achthonderd milliliter urine in de container. Zoals artsen later zouden opmerken, was dat aanzienlijk meer dan de gemiddelde capaciteit van de menselijke blaas – wat weer leidde tot een verhit debat over de invloed van ruimtevluchten op de uitscheiding van lichaamsvloeistoffen bij de mens.
Huidige locatie:in het depot van het Smithsonian National Air and Space Museum.
4. Capsule ‘Liberty Bell 7’
De roepnamen en -letters van de Mercury-missies waren samengesteld uit de naam van het programma (Mercury) en het type raket (bijvoorbeeld Redstone), gevolgd door het nummer dat aan alle ‘Mercury 7’-missies werd toegevoegd, de 7 – bijvoorbeeld Mercury-Redstone 7 (MR-7) en Mercury-Atlas 7 (MA-7). De eenpersoonscapsules werden door de piloten zelf gedoopt. Zo gaf Alan Shepard zijn capsule de naam Freedom 7, vloog John Glenn in de Friendship 7, Carpenter in de Aurora 7, Schirra in de Sigma 7 en Cooper in de Faith 7. Als tweede astronaut van de ‘Mercury Seven’ die in de ruimte zou worden gebracht, koos Virgil ‘Gus’ Grissom ervoor zijn capsule Liberty Bell 7 te noemen, naar de beroemde klok met een barst erin uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog; op het ruimtevaartuig werd met witte verf eveneens een barst geschilderd, maar met dat ontwerpgrapje werd het lot misschien een beetje te veel getart.
De NASA kreeg de opdracht om een ruimtevaartuig te ontwerpen dat tot dan toe ongekende krachten moest weerstaan, bemand door tot dan toe onervaren astronauten en geplaagd door tot dan toe ongekende uitdagingen – en dat alles om nog vóór de Sovjets als eerste een mens in de ruimte te brengen. De kersverse ruimtevaartorganisatie werkte op topsnelheid en noodgedwongen op goed geluk. Dus is het misschien niet verrassend dat er af en toe iets misging. Een van de eerste tegenslagen deed zich voor toen Gus Grissom op 21 juli 1961 in de oceaan landde.
Zijn vlucht was perfect verlopen en zijn capsule, de Liberty Bell 7, was gedurende het lopende ontwerpproces van deze capsules met enkele nieuwe voorzieningen uitgerust: een grotere, enkelvoudige patrijspoort en een nieuw luik dat met explosieven werd geopend. Het nieuwe luik moest het voor de astronauten eenvoudiger maken om de capsule snel door het met zeventig bouten vergrendelde luikgat te verlaten.
Grissom landde een stuk verder dan de berekende locatie in de Atlantische Oceaan en moest wachten totdat hij door een helikopter zou worden opgepikt. Hij had de routinehandelingen na de landing afgewerkt toen hij een doffe dreun uit de richting van het luikgat hoorde: het luik werd weggeblazen, hij kon de hemel zien en zeewater stroomde naar binnen. Grissom moest de capsule verlaten. De bemanning van de gearriveerde helikopter nam aan dat Grissom door zijn uitrusting drijvende werd gehouden en probeerde te voorkomen dat de capsule zonk. Maar de heli kreeg last van thermomechanische moeheid en liet na de komst van een tweede helikopter zowel Grissom als de Liberty Bell achter. De bemanningen beseften niet dat ook de astronaut grote moeite had om zich drijvende te houden en niet was getraind om te zwemmen in een ruimtepak dat snel vol water stroomde.
Grissom werd gered, maar de Liberty Bell zonk naar de zeebodem, waar hij bleef liggen tot het jaar 1999, toen de capsule tijdens een expeditie eindelijk werd gelicht vanaf een ijzige diepte van 4800 meter. (Ter vergelijking: de Titanic ligt op een diepte van 3800 meter.)
Grissom, die hevig was ontdaan door de storing van het luik en zijn geworstel in het water, werd er naderhand van beschuldigd dat hij het luik per ongeluk of in paniek vroegtijdig had geopend. Hij bestreed deze versie en wees erop dat de hendel waarmee het luikgat in laatste instantie geopend kon worden een druk van 2,25 kilo benodigde om geactiveerd te worden. In het boek We Seven merkte Grissom op dat de hendel “zó ver van mij vandaan zat dat ik me bewust moest uitrekken om erbij te kunnen om hem te activeren, wat ik niet heb gedaan.”
Tijdens een latere missie en ‘splashdown’ bracht Wally Schirra de vergrendeling van zijn eigen luik handmatig tot ontploffing nadat hij veilig op het dek van het reddingsschip was neergelaten; het feit dat hij door de druk die hij op de hendel moest uitoefenen een snee en een blauwe plek opliep, lijkt te bewijzen dat Grissom zijn eigen luik niet had geactiveerd, aangezien hij geen soortgelijke blessure vertoonde. Of het nu ging om een doelbewuste poging om zijn vriend vrij te pleiten of niet, de uitleg werd geaccepteerd.
Ondanks deze technische tegenslagen zouden de Mercury- en Gemini-programma’s zonder verlies aan mensenlevens na de lancering verlopen; ook bij het latere Apollo-programma gingen in de ruimte zelf geen mensenlevens verloren, hoewel er in 1967 op de grond drie doden vielen. De tragische ironie wilde dat het een naar verluidt té doordacht luiksysteem op de Apollo 1 was dat verhinderde dat Grissom, Ed White en Roger Chaffee snel konden ontsnappen toen er in de capsule op het lanceerplatform brand uitbrak; alle drie bemanningsleden kwamen om.
Huidige locatie: de van de zeebodem gelichte Liberty Bell 7 is te zien in de Cosmosphere in Hutchinson, Kansas.
5. Het ‘Celestial Training Device’
“Zeg maar wanneer en waar jullie willen dat hij landt, dan reken ik dat terug en vertel jullie wanneer ‘ie moet vertrekken.” Dat zei Katherine Johnson, het wiskundige genie dat er met haar berekeningen voor zorgde dat de missies van Project Mercury richting het onbekende iets minder onbekend waren – in ieder geval getalsmatig.
Er zitten de nodige haken en ogen aan het in een boog afschieten van een metalen capsule richting ruimte vanaf een draaiende aarde, zeker als je ervoor wilt zorgen dat een astronaut ook weer terugkomt. Laat staan als je ook botsingen onderweg wilt voorkomen en liever niet wilt dat de capsule landt in een ruige zee op een paar honderd kilometer afstand van het dichtstbijzijnde reddingsschip. Dat is lastige materie: stel je voor dat je met een kanon een tennisbal de lucht inschiet en wilt voorspellen door welk open raam die gaat landen in een stad 300 kilometer verderop. En bijna alles was nieuw: “We schreven onze eigen handleiding... want er waren nog geen handleidingen voor de ruimte.”
Er werden mechanische computers ingezet om wijs te worden uit de duivelse brei van snelheid, zwaartekracht, hellingsgraden en declinatie, afgezet tegen de rotatie van de aarde. Maar het was een menselijke computer die ervoor zorgde dat alle belangrijke berekeningen klopten. Naast rekenlinialen en ouderwetse geometrie zette Johnson een belangrijk hulpmiddel in, het inmiddels iconische ‘celestial training device’ (een globe in een globe) om berekeningen te kunnen maken voor de meest complexe missies. Het was naar verluidt John Glenn die erop stond dat zij alle berekeningen nog eens naliep. Hij zou daarover hebben gezegd: “Als zij zegt dat het klopt, dan ga ik.”
Johnson,die moest opboksen tegen vooroordelen over zowel haar geslacht als haar huidskleur om haar plek in de historie van de ruimtevaart te krijgen, was ook verantwoordelijk voor de berekeningen waarmee het ruimtevaartuig Apollo naar de maan en terugvloog – waarbij ze ervoor zorgde dat alle onderdelen kloppend waren – en werkte mee aan het spaceshuttleprogramma. Ze overleed in februari 2020.
Huidige locatie: onbekend
6. Geprepareerde Hasselblad 500C camera
De eerste door de mens gemaakte foto's van de aarde waren begin jaren zestig een machtig pr-wapen in de dure race om de ruimte; het resultaat van eenenorme investering van belastinggeld en grote publieke belangstelling. Alle capsules waren uitgerust met een automatische videocamera, maar volgens Albert J. Derr inPhotography Equipment and Techniques:A Survey of NASA Developments, had “fotografie geen grote prioriteit tijdens de twee allereerste vluchten van Amerikaanse astronauten, omdat het cruciaal was dat ze zich concentreerden op de bediening van de raket.”
Omdat Yuri Gagarin ook geen camera bij zich had tijdens de historische vlucht waarmee de Amerikanen op 21 april 1961 met minder dan een maand verschil werden verslagen, werd John Glenn de eerste astronaut die een draagbare camera bij zich had die hij op de aarde kon richten, wat hij op 20 februari 1962 deed.
De camera van Glenn was een door Minolta geproduceerde Ansco Autoset 35mm camera die hij had gekocht in een drogisterij in Florida , en die was voorzien van bedieningsknoppen in pistool-stijl, een speciaal filter voor experimentele fotografie in het UV-spectrum en een zoeker op afstand voor gebruik met een helm.Glenn was blij met de camera omdat die de belichtingstijd automatisch instelde – waardoor hij makkelijk te bedienen was met handschoenen aan. Hij nam ook de door NASA goedgekeurde Leica 1g mee, waarmee hij ook standaardkleurenfoto's van de aarde maakte.
De foto'svan Glenn waren sfeervol genoeg om de publieke belangstelling te wekken, maar pas toen de fotografieliefhebber Wally Schirra begon aan de voorbereidingen voor Mercury 8 begon de samenwerking tussen NASA en de camera waarmee enkele van de meest beroemde foto's ooit zouden worden genomen.De camera was een flink verbouwde Hasselblad 500C, een vierkant 6x6 cm-model van Zweedse makelij, uitgerust met een lens van Zeiss. Om te voorkomen dat de zilverkleurige buitenkant van de camera zou reflecteren in het raam van het ruimteschip, werd deze matzwart geverfd. Op de zijkant werd een nieuwe, parallelle zoeker gemonteerd en de camera werd voorzien van een rolletjeshouder voor honderd foto's (in plaats van de gebruikelijke twaalf), zodat er niet halverwege de missie mee gerommeld hoefde te worden.
Ontdaan vanalle overbodige massa werd de Hasselblad uiteindelijk met klittenband aan het ruimteschip bevestigd. De foto's die Schirra schoot waren weids, scherp en fantastisch kleurrijk. Met de Gemini-missies ging dan ook een op dezelfde wijze geprepareerde Hasselblad mee. Nog later ging hij ook mee op de Apollo-missies, waarbij Neil Armstrong met een nog verder ontwikkelde versie van de camera iconische – vierkante! – beelden maakte.
Huidige locatie: De camera's van Glenn bevinden zich in het Smithsonian National Air and Space Museum; de Hasselblad-camera die bij de Mercury-missies werd gebruikt werd in 2014 aan een Britse verzamelaar verkocht.
7. Chevrolet Corvette uit 1961
Met zijn strakke lijnen, indrukwekkende geluid en bijpassende prestaties is het niet moeilijk te snappen waarom de beroemde sportwagen van Chevrolet astronauten aansprak. Maar dat de Corvette uiteindelijk het embleem van het astronautenprogramma werd, was geen toevalstreffer. Dat de Corvette dé auto werd voor de eerste astronauten, was te danken aan de liefde van de joviale Mercury 7-astronaut Smilin’ Al’ Shepard voor de auto en aan een handige autodealer uit Florida die een publiciteitsstunt voorzag.
Shepard, die al een Corvette had, kreeg door de directie van General Motors een speciaal voor hem gemaakt model aangeboden na de eerste Mercury-vlucht in 1961.Autodealer Jim Rathmann uit Florida rook daarop zijn kans en bood alle astronauten een soortgelijke auto aan, voor een handige ‘lease’ van 1 dollar per jaar, omdat de astronauten op basis van hun contract geen giften mochten aannemen.De meeste Mercury 7-astronauten kozen voor een Corvette; de keuze van John Glenn voor een degelijke familieauto kwam hem op de nodige pesterij te staan. Over de vele wedstrijdjes en grapjes die de astronauten onderling uithaalden werd vaak gezegd dateen of meer bestuurders hun plek in de geschiedenis zouden verliezen terwijl ze achter het stuur zaten.
Naarmate het ruimteprogramma vorderde, ontwikkelden ook de Corvettes zich verder, van de zwierige modellen uit de jaren vijftig tot de stoere ‘muscle cars’ uit de jaren 70, waarbij de vondst van de 1 dollar per jaar ook bleef gelden voor de Gemini- en Apollo-programma's. De NASA was meestal niet blij met de publiciteit die dat opleverde, omdat de ruimteorganisatie vreesde dat het enthousiasme van de astronauten voor de auto in feite reclame was.
Er staan nog maar weinig astronautenauto's op de radar - laat staan dat ze op de weg rijden. Wel zijnde gerestaureerde Stingray van Neil Armstrong uit 1967 en twee speciaal gespoten modellen voor de Apollo 12-bemanning nog te zien in het Corvette Museum in Kentucky. Shepard, die de eerste Amerikaan in de ruimte was en bovendien de enige Mercury-astronaut die ook op de maan liep (tijdens de Apollo 14-missie) schijnt minstens tien Corvettes in zijn bezit te hebben gehad. Van die wagens werd een bekend model uit 1968onlangs in belabberde staat te koop aangeboden, voorzien van een nieuwe motor die de dealer erin had gezet omdat de astronaut de originele motor meerdere malen zou hebben opgeblazen.De prijs voor dit authentieke, uitgewoonde statement uit het adrenaline-tijdperk: ruim honderdduizend euro.
Huidige locatie: de meeste auto's die nog over zijn, bevinden zich in privéverzamelingen; in het Corvette Museum in Kentucky zijn twee auto's van Apollo-astronauten te bezichtigen.
The Right Stuff is vanaf nu exclusief te streamen op Disney+.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.co.uk