Nu de leefgebieden van mensen en dieren steeds dichter bij elkaar komen te liggen, met grote stukken bos die plaats moeten maken voor bebouwing en landbouwgrond, vrezen wetenschappers dat er steeds vaker zoönoses als COVID-19 kunnen ontstaan. Volgens sommige onderzoekers kunnen gebieden waar dergelijke drastische transformaties hebben plaatsgevonden en waar grote vleermuispopulaties leven, het beginpunt zijn van de volgende coronaviruspandemie.

Een groep wetenschappers heeft onlangs in kaart gebracht waar dergelijke uitbraken mogelijk plaats kunnen vinden. Op deze ‘hotspots’ zijn de omstandigheden waarschijnlijk gunstig voor het overspringen van aan SARS-gerelateerde coronavirussen. De onderzoekers zochten naar locaties waar veel Aziatische hoefijzerneuzen voorkomen, de dieren met de grootste diversiteit aan coronavirussen, en waar tevens veel bebouwing en landbouw is en het bos versnipperd is geraakt.

Door mogelijke hotspots te identificeren kunnen wetenschappers “bijdragen aan het nadenken over manieren waarop we de kans op een nieuwe COVID-19-pandemie kunnen verkleinen,” stelt hoogleraar infectieziekten David Hayman van de Massey University in Nieuw-Zeeland, een van de betrokken onderzoekers.

De onderzoekers analyseerden op basis van die hotspotcriteria ruim 28,5 miljoen vierkante kilometer land met een dichte populatie van Aziatische hoefijzerneuzen. Deze dieren leven in tropische en gematigde gebieden en danken hun naam aan hun grote, boogvormige neus. De onderzoekers bekeken in totaal meer dan tienduizend locaties.

Ze ontdekten dat het risico het grootst was in bepaalde gebieden in China en dat sommige gebieden in andere delen van Azië, zoals Japan, Thailand en de Filippijnen, en Europa mogelijk hotspots zouden kunnen worden.

Hun onderzoek werd in mei gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Foods.

De onderzoekers merken op dat ze veranderingen in het landgebruik niet rechtstreeks kunnen linken aan de verspreiding van SARS-CoV-2 en het ontstaan van COVID-19. Maar volgens hen bestaat die mogelijkheid wel en zou er meer aandacht moeten komen voor de wijze waarop de mens het leefgebied van de vleermuizen verstoort.

“We weten dat de kans op een besmetting tussen soorten toeneemt naarmate er meer contact is tussen de soorten.” En dat geldt ook voor mensen en vleermuizen, legt Hayman uit. In de analyse worden “gebieden aangewezen waar dergelijke omstandigheden zich voor kunnen doen.”

Een mogelijk hulpmiddel voor de preventie van ziekteverspreiding

Uit een eerder onderzoek bleek al dat de kans op een ebola-uitbraak groter is in gebieden waar bossen gefragmenteerd zijn geraakt. Om die reden werd dit als een criterium gebruikt voor het aanwijzen van hotspots voor het mogelijke ontstaan van coronavirus-epidemieën.

Bosfragmentatie is op zichzelf geen oorzaak voor de verspreiding van ziekten. “Het gaat erom wat die versnippering betekent,” vertelt ecoloog Chelsea Wood van de University of Washington die niet bij het nieuwe onderzoek betrokken was. “Wanneer sprake is van een gefragmenteerd leefgebied, bestaat er meer contact tussen mensen en de dieren die in dat gebied leven.” Naarmate bossen versnipperd raken “creëer je steeds meer grenzen tussen de leefgebieden van mens en dier, en daarmee steeds meer kansen op interactie,” stelt ze.

De onderzoekers troffen in de recente studie in China het grootste aantal hotspots aan, plekken waar “bosfragmentatie, veehouderij en menselijke bewoning” samenkomen, vertelt Nikolas Galli, die promotieonderzoek doet aan de Italiaanse Politecnico di Milano en die meewerkte aan het onderzoek. De onderzoekers ontdekten ook dat er gebieden in Japan, de Filippijnen en West-Europa zijn (onder meer in het noorden van Italië, Spanje en Portugal) die mogelijk hotspots kunnen worden wanneer de menselijke bebouwing, veehouderij of bosfragmentatie toeneemt, aldus Galli.

“Als Europeaan denk ik dat er een vooroordeel bestaat dat zoönose-besmettingen alleen een risico vormen in gebieden ver van ons vandaan,” aldus Galli. Hij voegt daar aan toe dat de resultaten van het onderzoek hem niet verrasten, maar dat die “ons perspectief zeker nuanceren.”

De onderzoekers benadrukken dat de kaart is gebaseerd op de hypothese “dat een toename van de veehouderij, bosfragmentatie en menselijke bewoning leidt tot een groter risico van zoönose-overdracht,” aldus Wood. De kaart vormt geen bewijs dat dit ook werkelijk zo is, zegt ze.

Bioloog Colin Carlson van de Georgetown University is dat met haar eens. “De kaart zegt niet dat gewijzigd landgebruik de oorzaak was van COVID-19. Dat weten we niet. We weten nog steeds niet wat het reservoir was. We weten nog steeds niet of er een tussengastheer was.”

Toch hopen de onderzoekers dat de kaart een waardevol hulpmiddel kan zijn in het tegengaan van ziekten.

“Deze resultaten kunnen van nut zijn voor overheden bij het opstellen van plannen voor het monitoren van ziekten,” stelt een van hen, Maria Cristina Rulli, hoogleraar water- en voedselveiligheid van de Politecnico di Milano. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is te zien waar extra voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen tegen mogelijke ziekteoverdracht en waar de natuur voor de zekerheid moet worden hersteld.

Hayman voegt daaraan toe dat gebieden die als mogelijke hotspots werden aangewezen preventief “moeten stoppen met beleid waardoor de risicofactoren toenemen.”

Vleermuizen als ziektedragers

Het is nog steeds onbekend hoe de eerste patiënt besmet raakte met SARS-CoV-2, het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Maar een algemeen onder wetenschappers geaccepteerde theorie is dat het nieuwe coronavirus in vleermuizen ontstond en op de mens werd overgedragen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een tussengastheer.

“Vleermuizen doen het opmerkelijk goed als reservoir voor virussen,” aldus Wood.

Zo kunnen ze drager zijn van rabiës, een gevaarlijke virusziekte die het menselijke zenuwstelsel aantast. Sommige soorten kunnen zonder problemen het Nipahvirus bij zich dragen, dat bij mensen voor luchtweginfecties zorgt en ebola, een ziekte waaraan wereldwijd duizenden mensen zijn overleden.

Wetenschappers weten niet waarom deze gevleugelde dieren zo vaak virussen dragen, of hoe het komt dat ze zelf niet ziek worden “terwijl ze pathogenen bij zich hebben die extreem gevaarlijk zijn voor andere zoogdieren,” aldus Wood. Wat ze wel weten is dat de virussen van vleermuizen zich kunnen verspreiden naar andere dieren, waaronder ook mensen, met vaak rampzalige gevolgen: Nipah kan zich verspreiden wanneer mensen dadelpalmsap drinken dat besmet is met vleermuisuitwerpselen en volgens onderzoekers begon minstens één ebola-uitbraak nadat mensen op vleermuizen jaagden, de dieren vastpakten of opaten.

En hoewel het mensen in sommige delen van de wereld “vreemd in de oren klinkt om in dergelijk direct en intiem contact met vleermuizen te staan, is het in andere delen van de wereld normaal om dicht in de buurt van vleermuizen te leven,” aldus Wood. In sommige landen zijn vleermuizen “net zo gewoon als eekhoorns in de Verenigde Staten.”

Kinderen die in de buurt spelen van een boom met een vleermuisnest kunnen resten van uitwerpselen mee het huis innemen - of die direct in hun neus of mond krijgen. In sommige landen wordt op vleermuizen gejaagd en worden de dieren gegeten.

Virussen kunnen ook van vleermuizen op mensen overgaan via een tussengastheer - een ander dier dat het virus van de vleermuis op een mens overbrengt. Waarschijnlijk is dit gebeurd bij enkele ebola-uitbraken.

“Het griezelige van die zoönotische virussen is dat er de hele tijd sprake is van overdracht,” aldus Wood. Maar de gevaarlijkste virussen, die ook het best in de gaten worden gehouden, zijn degenen die zich tussen mensen onderling kunnen verspreiden. “Dat is nog een hele prestatie voor een virus dat er aan gewend is om tussen vleermuizen en andere zoogdieren worden overgedragen,” stelt ze. “COVID-19 is daarvan een goed voorbeeld.”

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com