Dit artikel verscheen in de augustus 2020 editie van National Geographic.
“‘Tijdens de coronacrisis werkte ik als fotograaf in het CHwapi in Doornik. Meer dan negentig procent van de verpleegkundigen kwam er gewoon elke dag naar het werk, terwijl ze erg bang waren voor besmetting. Ik was al eerder begonnen met het fotograferen van verpleegsters in België, om te laten zien hoeveel hun werk van ze vergt. Nu zag ik hoe er in deze tijd nóg meer van hen werd gevraagd. Vóór corona renden verpleegsters al de hele dag rond om alle patiënten te kunnen helpen. In plaats van een halfuur namen ze een kwartier pauze, soms aten ze niet eens. Sommigen hadden geen tijd om naar het toilet te gaan. De administratie werd buiten werktijd gedaan. Die situatie werd door de COVID-19-uitbraak alleen nog maar schrijnender.
In mijn werk wil ik belangrijke onderwerpen aan de kaak stellen en mensen aanzetten tot nadenken – zoals in dit geval over de verontrustende situatie in de zorg. Fotografie is voor mij de beste manier om problemen te doorgronden. Beelden zeggen veel meer dan cijfertjes en grafieken. Dat realiseerde ik me toen ik journalistiek ging studeren en werd getraind in verschillende media.
Als jongetje wist ik al dat ik in iets in de journalistiek wilde gaan doen, zodat ik de wereld kon ontdekken. Ik groeide op in een dorpje in de buurt van Spa in de Belgische provincie Luik, in een echte plattelandsfamilie. Daar in de omgeving gebeurde niet veel. En omdat ik er niet van houd als mensen mij vertellen wat ik moet doen – dat is ook de reden dat ik op acht verschillende scholen heb gezeten –, was snel duidelijk dat een kantoorbaan niet voor mij was weggelegd. In de fotografie vond ik mijn toevlucht: het was een mooi middel om af te kunnen reizen naar gebieden waar ik anders nooit zou komen.
In het begin van mijn carrière als freelance-fotograaf bezocht ik conflictgebieden in Afrika, Zuid-Amerika en de voormalige Sovjet-Unie. Ik was gefascineerd door wat daar gebeurde. Pas jaren later drong het tot mij door waarom ik zo’n sterke drang had om het gevaar op te zoeken. Mijn vader had in de Tweede Wereldoorlog in het verzet gezeten, en ik groeide op tussen mannen die vertelden over hun strijd tegen de nazi’s. Ik denk dat ik zelf ook graag risico’s wilde nemen, omdat ik aan mezelf wilde bewijzen dat ik net zo dapper was als zij. Wat natuurlijk een ontzettend stomme gedachte is, want mijn vader wilde verder niets met oorlog en geweld te maken hebben. Maar ik richtte mij in die tijd zelf ook eigenlijk nooit op de legers, ik keek altijd vanuit een socialer oogpunt: wie zijn de slachtoffers van de oorlog? Wat gebeurt er met de vluchtelingen?
Tien jaar geleden besloot ik dat ik wel klaar was met het reizen naar oorlogsgebieden. Ik kreeg een dochtertje en werd al wat ouder, dus ging ik verhalen maken in compleet andere omgevingen. Maar waar ik dacht dat ik de conflicten wel achter me had gelaten, stuitte ik begin 2020 op een heel ander soort oorlog, hier in mijn thuisland: zoals eigenlijk overal ter wereld, werden zorgmedewerkers in België de frontsoldaten in de strijd tegen COVID-19.
In het voorjaar van 2019 zag ik al hoe zorgpersoneel in Brussel massaal de straat opging om te demonstreren tegen de hoge werkdruk en het tekort aan handen. Hun aanklacht tegen het Belgisch zorgstelsel weerklonk in heel het land: op de radio, televisie, in kranten en tijdschriften.
De noodzaak voor verandering was groot. Toen ik in opdracht fotografeerde en interviews afnam bij de demonstraties in België, kwam ik weer in contact met een oud vriendinnetje van de middelbare school. Ze was vroeger dol op haar baan als verpleegster, maar haalde er nu geen plezier meer uit. Ze had zelfs zo’n zware burn-out gehad dat ze dacht aan zelfmoord. Ik schrok daar heel erg van. Ook haar collega’s gaven aan dat er van hogerop zo veel druk op hen werd gelegd, dat het werk bijna onmenselijk was geworden. Terwijl hun baan juist draait om het helpen van mensen.
Niet veel later belandde ik zelf in het ziekenhuis vanwege een ernstige bacteriële infectie. Ik was er slecht aan toe en de verpleegkundigen bleken mijn grootste steun te zijn, nog veel meer dan de dokters. Een verpleger is de hele dag in de buurt en komt regelmatig naar je kamer. Die luistert naar je verhaal, helpt je waar nodig. Toen ik zag hoe ondergewaardeerd ze zijn, wist ik dat ik als fotograaf aan iedereen wilde laten zien hoe ontzettend zwaar hun werk is. Ik besloot een of twee dagen per week mee te lopen met verpleegsters – de meeste verpleegkundigen zijn vrouw – in ziekenhuizen in Doornik, Luik en Verviers en een verpleeghuis nabij Spa. Ik heb er inmiddels 53 dagen op zitten. Ik wil me de komende tijd nog richten op kinderverpleegkundigen en de eerste hulp in armere delen van België. Mijn doel is om minstens honderd dagen te fotograferen.
Ik neem graag de tijd voor een project, zodat ik een vertrouwensband kan opbouwen met mijn onderwerp. Wanneer mensen horen dat je al zo lang meeloopt en moeite doet om te begrijpen welke problemen er zijn, krijg je toch een bepaalde mate van respect. Bovendien is het voordeel van in een ziekenhuis fotograferen dat je dezelfde beschermde kleding krijgt als het personeel, waardoor je als het ware een van hen wordt. Het mooiste vind ik als medewerkers na een lange werkdag zeggen: we waren helemaal vergeten dat je er was. Ik gebruik daarom bewust geen flits bij het fotograferen. Maar ik kreeg wel te horen dat ze me hadden gemist als ik er een dag niet was.
Daardoor kon ik ook dicht op mijn onderwerp kruipen. Toen ik bijvoorbeeld chirurgisch verpleegkundigen fotografeerde tijdens een hartoperatie, riep de chirurg me bij hem om te laten zien wat hij in het lichaam van de patiënt aan het doen was. Hij vroeg: ‘Heb je weleens een echt hart zien kloppen?’ Toen ik nee schudde, zei hij: ‘Kom maar kijken’. Dat gebeurt alleen als je ergens langere tijd verblijft en mensen weten waar je mee bezig bent.
Toen het coronavirus uitbrak, fotografeerde ik eerst op de intensive care. Maar fotografen overal ter wereld gingen hetzelfde doen en ik besloot me op iets anders te richten. Op de afdeling Geriatrie van het ziekenhuis lagen ouderen met het coronavirus die binnen afzienbare tijd zouden sterven. Familie mocht niet meer op bezoek komen, waardoor de ouderen hun laatste dagen of uren doorbrachten met alleen een verpleegster aan hun zijde. Dat was al een triest gegeven, maar het contact met de verpleegsters was ook nog veel afstandelijker dan normaal – die moesten zich namelijk ter bescherming in een speciaal pak hijsen en een gezichtsmasker voorbinden, waardoor het net astronauten waren. Dat was voor beide partijen heel moeilijk. Ondanks het grote besmettingsrisico kwamen de verpleegsters toch dichtbij om de ouderen troost te kunnen bieden. Bijvoorbeeld: toen een patiënt aangaf nog één keer zijn favoriete maaltje te willen eten, maar de dokters dat niet toestonden, zag ik dat de verpleegsters met hun eigen geld, in hun vrije tijd, ervoor zorgden dat deze wens alsnog in vervulling ging.
Het meest onder de indruk was ik nog van hoofdverpleegster Cynthia, die bijna twee maanden in een vakantiehuisje naast het ziekenhuis verbleef, omdat ze bang was dat ze haar gezin zou besmetten met het virus. Ze sprak haar familie alleen via de telefoon. Ze had zich ook kunnen laten overplaatsen naar een andere afdeling of kunnen besluiten helemaal niet naar het werk te komen. In plaats daarvan werkten zij en haar team harder dan ooit.
Ik ben ook een verpleegster tegengekomen die vier jaar lang thuis had gezeten met een burn-out en een doktersverklaring had dat ze een rustigere baan moest hebben. Toch keerde ze terug. En zo zijn er nog veel meer vergelijkbare voorbeelden te noemen. Dat laat goed zien hoe toegewijd de verpleegsters zijn.
Vooral in deze individualistische maatschappij vind ik het bijzonder om mensen te ontmoeten die altijd klaarstaan om anderen te helpen en zichzelf nooit op de eerste plek zetten. Dat lijkt nu bijna ‘ouderwets’, maar zou eigenlijk de norm moeten zijn. Ik heb een dubbel gevoel bij de grootschalige waardering voor zorgmedewerkers in deze tijd: vóór corona waren ze al zo belangrijk, alleen werd dat vaak niet gezien.
Daarom hoop ik met deze fotoreeks bij te dragen aan een fundamentele verandering in de zorg. Van mij hoeft een foto niet ‘mooi’ te zijn, het is veel belangrijker dat er emotie in zit en dat hij iets teweeg brengt. Ronald Reagan zei ooit: ‘Ik mag fotografen wel. Jullie stellen geen vragen.’ Ik vind dat we dat juist wél moeten doen: niet alleen ergens foto’s maken en vervolgens niets meer van ons laten horen. Ik weet nog niet precies wat ik met mijn foto’s ga doen wanneer ik klaar ben met dit project. Wat ik in elk geval wel weet, is dat ik ze beschikbaar stel aan verpleegkundigen en anderen die vechten voor betere arbeidsomstandigheden voor het zorgpersoneel – of dat nu is voor het voeren van een actie of gewoon ter inspiratie.’
Dit project van de Belgische fotojournalist Roger Job kwam tot stand met steun van de Association des journalistes professionnels (AJP). National Geographic publiceerde eerder een serie van Job en collega-fotograaf Gaelle Henkens over stierenfokkers in de Camargue (6-2018).