Filosoferen doe je niet in je hoofd, maar met heel je wezen. Deze overtuiging typeert het werk van de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-’55). Het menselijk bestaan fascineert hem, en dan met name de vraag hoe de mens zichzelf wordt. Want, zo is de overtuiging van Kierkegaard, de meeste mensen hebben helemaal geen zelf. Ze leven erop los, zonder enig besef van wie of wat ze zijn. Maar wie is Søren Kierkegaard?

Het gezin van Søren Kierkegaard

Als iemand weet hoe vergankelijk het leven is, is het de Deense filosoof Søren Kierkegaard wel. Hij wordt geboren in Kopenhagen, als jongste van zeven kinderen. Als Søren vijf is, verongelukt zijn twaalfjarige broertje. Nog geen twintig jaar later is hij vijf broers en zussen en zijn moeder verloren. Zijn zwaarmoedige en vrome vader, Michael Pedersen, ziet het als een straf van boven. Hij houdt zich krampachtig vast aan Søren, die aan de verstikkende sfeer in huis probeert te ontsnappen.

De jonge Deen begint in 1830 aan een studie theologie, maar is vooral te vinden in de kroeg en de schouwburg. Ook wordt Søren geplaagd door melancholie, zo blijkt uit dagboekfragmenten en brieven. Zo omschrijft hij zijn zwaarmoedigheid als zijn ‘intiemste vertrouwelinge’ en ‘trouwste minnares’.

Hij krijgt meermaals te maken met een ‘crisis’ en zijn frivole bestaan brengt hem diep in de schulden. Zijn vader vereffent de schuld, waarop de twee hun onenigheden bijleggen. Net op tijd, want drie maanden later overlijdt Michael Pedersen. Als eerbetoon rondt Søren in 1840 eindelijk zijn studie theologie af, met de hoogste lof.

Het mensbeeld van Søren Kierkegaard

Na de ontvangst van zijn bul volgen de publicaties zich in rap tempo op. In 1842 voltooit hij een van zijn beroemdste werken: Of/Of (Enten-Eller in het Deens). Hierin doet Søren Kierkegaard zijn mensbeeld uit de doeken. Volgens Kierkegaard kom je op de wereld met niets meer dan de mógelijkheid om jezelf te worden. Pas na kritisch zelfonderzoek vind je je eigen ‘zelf’.

De massa, Kierkegaard noemt ze ‘gezeten burgers’, lijdt volgens hem aan zelfbedrog. Ze zien niet in dat ze het product zijn van hun tijdsgeest. Ze dénken dat ze vrije keuzes maken, maar in werkelijkheid zijn ze niets meer dan een optelsom van toevallige omstandigheden. Door hun gebrek aan een ‘zelf’ zijn ze volgens Kierkegaard niet écht in staat om te kiezen. Want voor echte keuzes heb je een werkelijke zelf nodig.

Zodra je je zelfbedrog ontmaskert, raak je volgens Kierkegaard in vertwijfeling. Je ziet in dat je al die tijd hebt gedaan alsóf het leven zin had. Kierkegaard noemt mensen die deze fase bereiken ‘estheten’. Waar de burger nog denkt dat hij keuzes maakt, ziet de estheet in dat het hele bestaan volkomen onverschillig is. Zoals hij in Of/Of schrijft: ‘Trouw of trouw niet: in beide gevallen zul je er spijt van krijgen.’

Het gevaar van de estheet is dan ook dat hij weigert keuzes te maken. Hij is, zoals Kierkegaard hem noemt, een ‘ongeïnteresseerde toeschouwer van het leven’ geworden. Deze onverschillige houding is niet fraai, maar volgens Kierkegaard wel wenselijker dan zelfbedrog. Hij heeft dan ook meer achting voor mensen die hun eigen zelfbedrog inzien, dan voor de massa die er blind op los leeft.

De ‘geloofssprong’

Om te ontsnappen aan de totale verveling en leegte waarin de estheet zich bevindt, is volgens Kierkegaard een ‘geloofssprong’ nodig. Hoewel Kierkegaard enorme kritiek heeft op de kerk, staat het christendom bij de filosoof wel centraal. Niet als instituut of dogma, maar als redding van de onverschilligheid.

Volgens Kierkegaard moet je de rede en de logica durven loslaten om de positiviteit in het leven terug te winnen. De ‘geloofssprong’ is een streven naar transcendentie: het overstijgen van de werkelijkheid. Pas als je de moed hebt om die sprong te wagen, kun je volgens Kierkegaard je ware zelf worden.

Kierkegaard en het existentialisme

Door deze zoektocht naar de menselijke zelf, wordt Kierkegaard gezien als de grondlegger van het existentialisme. In zijn boeken probeert hij mensen te waarschuwen voor dwaalwegen en ze aan te sporen een ‘hogere’ levenshouding aan te nemen. ‘Het gaat erom een waarheid te vinden die voor mij waarheid is. De idee te vinden waarvoor ik leven en sterven wil.’

In de filosofie spreek je niet van ‘het idee’ maar van ‘de idee’. Met ‘de idee’ wordt niet de gedachte of opvatting bedoeld, maar een filosofisch inzicht.