JACKSONVILLE, NORTH CAROLINA – Het eerste waaraan Carroll William Braxton denkt als hij terugdenkt aan juni 1943, is de hitte. Het was heet in Manassas (in de Amerikaanse staat Virginia) toen hij samen met twee maten de trein nam, eerst naar de plaats Quantico en vervolgens naar Jacksonville in de staat North Carolina. Braxton was achttien jaar oud. Aangezien Amerika in alle opzichten steeds meer betrokken raakte bij de Tweede Wereldoorlog, wilde hij niet afwachten tot hij voor het leger werd opgeroepen. Hij had zijn zinnen gezet op zo’n strak, blauw uniform dat werd gedragen door de mariniers, de United States Marines.
Wat volgde was een enorme vernedering.
‘Ze zetten ons op een rij en we moesten onze zakken leegmaken. Ze riepen ‘We willen hier geen messen,’ ze dachten volgens mij dat wij altijd messen droegen,’ vertelt Braxton. ‘En ik weet nog dat ik een hoed op had, en dat zo'n MP (military police) hem op de grond gooide en erop stampte. En vervolgens noemde hij me alle soorten ‘n---r’ die je maar kunt bedenken, hij hield maar niet op.’
De 98-jarige zit in wat ooit eetzaal voor rekruten was in het voormalige Montford Point Marines Training Camp als hij op een dag in eind augustus deze herinnering ophaalt. Het in 1942 opgerichte gebouw wordt sinds 1949 niet meer voor trainingen gebruikt. Het maakt inmiddels deel uit van een museum ter ere van de inzet van zo'n 20.000 mannen die de eerste zwarte rekruten waren in het United States Marine Corps.
Braxton en vier andere Montford Point Marines uit de begintijd dragen deze zomerdag hun blauwe wollen jasjes met lintjes en medailles en hun blauwe baret met rode belijning en goudkleurige letters. Ze zitten op metalen klapstoeltjes op de eerste rij. Sommige houden een wandelstok vast, anderen hebben hulp nodig om in de houding te staan. Ze zijn inmiddels allemaal dik in de negentig en zijn hier samengebracht door de familieleden van elf andere mannen die een opleiding kregen in wat inmiddels bekendstaat als Camp Johnson, een dependance van het nabijgelegen Camp Lejeune.
Tijdens de 57e jaarlijkse bijeenkomst van de National Montford Point Marine Association, Inc. kregen familieleden bronzen replica’s van de Congressional Gold Medal die in 2012 werd uitgereikt aan deze rekruten die geschiedenis schreven.
Tachtig jaar nadat het Montford Point Camp werd opgetrokken op een moerassig, bebost schiereiland van ruim 600 hectare groot, zijn veel van de opvolgers van deze rekruten bezig met een race tegen de klok. Ze willen dat meer mannen als Braxton weten dat hun inzet voor het vaderland evenzeer wordt gewaardeerd als die van het 54th Massachusetts Infantry Regiment, de Buffalo Soldiers of de Tuskeegee Airmen, ook wel de ‘Red Tails’ genoemd.
‘Wij schatten dat er nog 16.000 mannen zijn waar we geen adres van hebben,’ vertelt de voorzitter van de vereniging, James Averhart jr., een voormalig officier. ‘Dat zijn dus 16.000 families die mogelijk niet op de hoogte zijn van de diensttijd en opofferingen van hun vader of grootvader. Wij zijn het aan hen verplicht deze personen op te sporen en ze de erkenning te geven die ze verdienen.’
Verbod op rassendiscriminatie
Het jaar 1941 was een kantelpunt in de Amerikaanse militaire geschiedenis. Al sinds de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog hadden Afro-Amerikanen hun land gediend op het slagveld. Tot 1941 was het Marine Corps nog het enige militaire onderdeel waar ze werden geweigerd.
Toen het land op het punt stond volledig betrokken te raken bij de Tweede Wereldoorlog, ontstond er een grote behoefte aan rekruten. De beroemde burgerrechtenvoorvechter A. Phillip Randolph zag dit als een kans om onderwerpen als gelijkheid en toelating onder de aandacht te brengen. Hij was oprichter en eerste voorzitter van de eerste Afro-Amerikaanse vakbond, de Brotherhood of Sleeping Car Porters, en organiseerde een mars naar Washington voor meer kansen en een betere behandeling van zwarten bij defensie en in het leger, waar nog steeds veel racisme en segregatie voorkwam. Zelfs de toenmalige bevelhebber Major General Thomas Holcomb sprak zich uit tegen zwarte rekruten: ‘Als ik kan kiezen tussen een Marine Corps van 5.000 blanken (‘whites’) of 250.000 negers (‘Negroes’), geef mij dan maar de blanken,’ zo zou hij hebben gezegd.
Maar op 25 juni 1941, een week voor de geplande mars van Randolph naar Washington, tekende de toenmalige president Franklin D. Roosevelt een presidentieel besluit dat discriminatie op grond van ras bij defensie of in de regering verbood. Een klein jaar later kwamen de eerste zwarte rekruten aan op Montford Point. Sommigen van hen hielpen bij de kap van de bomen en de bouw van de barakken.
Dit was het verhaal dat de in Chicago geboren en getogen Joe Geeter min of meer per ongeluk ter ore kwam nadat hij in 1976 bij het Marine Corps kwam. Toen de jonge onderkorporaal voor het eerst voor langere tijd gestationeerd was in Camp Pendleton viel hij onder het bevel van luitenant-generaal Joseph Abrams sr. Hij kon goed opschieten met Abrams en bewonderde hem om zijn logistieke vaardigheden. Toen Abrams vernam dat Geeter in 1978 werd uitgezonden naar Okinawa, gaf hij de jonge rekruut een boek mee voor zijn reis naar het verre oosten: Blacks in the Marine Corps.
Toen hij na vijftien uur vliegen op zijn plaats van bestemming was, wist Geeter niet alleen meer over Montford Point, maar realiseerde hij zich ook dat Abrams een van die eerste zwarte rekruten was geweest.
‘Het verhaal fascineerde me,’ vertelt Geeter, die 25 jaar bij de Marines diende en gedurende twee termijnen voorzitter was van de Montford Point Marines Association. ‘Als je bedenkt hoe het was toen ze daar voor het eerst aankwamen, en wat ze allemaal moesten doorstaan. In die tijd zag het overgrote deel van de zwarte rekruten nooit een zwarte officier of iemand die op hen leek in een hogere positie. Ik realiseerde me dat er een reden was dat ik hierover had gelezen.’
De bijna tachtig vierkante meter grote kelder van de woning van Geeter, in een buitenwijk van Philadelphia, staat tegenwoordig vol foto’s, boeken, documenten, insignes, trofeeën, kunstwerken en nog talloze andere Marine-memorabilia. Het meest waardevolle voorwerp is het blauwe jasje voor officiële gelegenheden dat ooit toebehoorde aan Louis Roundtree, de meest onderscheiden marinier van de eerste lichting van Montford Point. Deze gelauwerde veteraan van de oorlogen in Korea en Vietnam eindigde zijn loopbaan als luitenant-generaal.
Na zijn dood in 2004 bood de weduwe van Roundtree het jasje en andere persoonlijke spullen aan Geeter aan. Deze weigerde ze in eerste instantie aan te nemen. Maar uiteindelijk zorgde ze ervoor dat het waardevolle aandenken achter in de auto bij Geeter werd gelegd toen hij eens op bezoek kwam, zodat hij het niet meer kon teruggeven als hij eenmaal thuis was aangekomen.
‘Ik weet dat al deze voorwerpen in een museum thuishoren en daar zijn we ook mee bezig,’ vertelt Geeter. ‘Maar op dit moment richten we ons vooral op het vinden van de Montford Pointers die nog in leven zijn.’
Generaties in het leger
Als er iets is dat de families van de rekruten van Montford Point gemeen hebben, dan is het wel dat niet veel van hen wisten dat hun vader of grootvader tot die groep behoorde.
Reginald Moore kon zijn oren niet geloven toen hij hoorde dat zijn grootvader bij het marinierskorps had gediend. Dat hoorde hij pas na de uitvaart van zijn vader Charles in februari 1997. Moore, die zelf in 1993 bij de Marines ging, besloot bij die gelegenheid zijn militaire uniform aan te trekken. Na de begrafenis vertelde zijn grootvader Morris Ruffin hem dat hij ook marinier was geweest.
‘Ik was totaal overdonderd,’ vertelt Moore. ‘Hij zei dat hij in 1942 had gediend onder een man met de naam ‘Hashmark’ Johnson, maar ik had geen idee wie dat was... Pas zo'n vijftien jaar later was ik bij een Montford Point-bijeenkomst in hun gebouw in Jacksonville en toen zag ik de naam ‘Ruffin’ op zo’n lijst met namen op de muur. Toen pas drong het tot me door: dat was mijn opa.’
Moore probeerde meer te weten te komen over de diensttijd van zijn grootvader, maar zonder veel succes. Dat veranderde eind 2021, toen een jeugdvriendin uit zijn geboorteplaats in Indiana contact met hem opnam. Zij vertelde hem over haar eigen grootvader, Maurice Burns, die in de jaren ‘44 en ‘45 op Montford Point in opleiding was.
‘Ik had me altijd afgevraagd waarom een man met een vrouw en drie kleine kinderen zich in hemelsnaam aanmeldde voor het marinierskorps,’ vertelt Mallorie Berger. Zij besteedt een groot deel van haar tijd aan het opsporen van de nog levende Montford Point Marines en hun familieleden. ‘Maar toen realiseerde ik me dat hij uit de plaats Talledega in Alabama kwam. In die tijd dachten mannen dat ze beter voor hun gezinnen konden zorgen als ze in het leger gingen. De meeste rekruten waren tegen de twintig. Mijn grootvader was een dertiger.’
Berger herinnert zich ‘Papa Burns’ als een knappe, lichtgetinte, lange en slanke man, die met een stok liep maar een enorme positiviteit uitstraalde. Hij was metselaar van beroep maar had heel groene vingers. Toch hing er af en toe een zweem van verdriet rond Papa Burns. Berger vermoedt dat dit in ieder geval voor een deel te maken zou kunnen hebben met zijn tijd op Montford Point. Zijn basisopleiding was een afschuwelijke tijd. Als hij minder snel of soepel was als zijn veel jongere collega’s, gingen de drill instructors op zijn rug zitten en lieten ze hem heel zware oefeningen doen, aldus Berger. Ze voegt daaraan toe dat haar grootvader na zijn vertrek van Montford nog 26 jaar lang veel pijn leed.
In 1969 raakte hij volledig gehandicapt. ‘Hij nam zelfs contact op met het Amerikaanse ministerie voor Veteranenzaken om medische hulp te krijgen voor zijn rugproblemen, maar zij beschuldigden hem ervan dat hij probeerde de boel te flessen,’ vertelt Berger, die het naamplaatje van haar grootvader aan een zilver halskettinkje draagt. ‘Je vraagt je toch af hoe het was voor hem en alle zwarte mannen in het leger die zo hard voor hun land hadden gevochten, en die eenmaal terug vaak compleet over het hoofd werden gezien.’
Pogingen om de geschiedenis van de Marines vast te leggen
Het zijn vooral de paar overgebleven mannen en hun familieleden die zich inzetten om de ervaringen van de 20.000 rekruten vast te leggen. Er waren mariniers, zoals de grootvader van Berger, die nauwkeurig namen van andere zwarte rekruten op foto’s schreven, en die dienstjaren en soms zelfs adressen schreven in het boek dat ze kregen aan het eind van hun opleiding. Anderen richtten lokale clubs op voor Montford Point Marines, en nodigden daar ook jongere generaties voor uit.
Tegenwoordig reist voormalig luitenant-generaal Geeter door het hele land om bijeenkomsten bij te wonen van dergelijke clubs. Hij is elke week wel enkele uren op bezoek bij nog levende Montford Pointers, zoals de 94-jarige sergeant Henry Wilcots, die inmiddels in een verzorgingshuis in een buitenwijk van Philadelphia woont.
Wilcots, die in 1928 in Des Moines in de staat Iowa werd geboren als zoon van een verpleegster en een conciërge, had geen idee dat hij gediscrimineerd zou kunnen worden vanwege zijn huidskleur.
‘In onze buurt woonden Joden, Italianen, Duitsers, noem maar op,’ vertelt Wilcots, die in 1946 bij het leger ging. Hij droomde ervan om architect te worden en dacht dat hij meer kans van slagen had als hij in dienst zou gaan. Zijn vader waarschuwde hem voor wat hem waarschijnlijk te wachten stond in het zuiden van de VS, maar dat drong niet tot hem door. Bovendien waren twee van zijn favoriete neven thuisgekomen na de Tweede Wereldoorlog met coole uniformen en stoere verhalen over hoe ze echte mannen waren geworden door hun opleiding. ‘Ze zeiden: ‘Als ze daar klaar met je zijn, is zelfs je s---t gespierd,’’ herinnert Wilcots zich.
Tijdens de eerste weken en maanden op Montford Point werd hij ruw uit die droom gewekt. ‘Het was afschuwelijk, echt afschuwelijk wat ze allemaal zeiden en deden om te proberen ons te breken,’ vertelt hij. Na zijn opleiding en een uitzending naar Korea lukte het Wilcots later om architect te worden, dankzij een beurs op basis van de GI Bill (die veteranen recht gaf op een door de staat betaalde beroepsopleiding). Hij werkte samen met de befaamde Louis Kahn en maakte later het werk af aan het beroemde gebouw van het nationale parlement in Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh, nadat Kahn in 1974 aan een hartaanval was overleden.
De mariniersrekruten die in het zuiden waren geboren en getogen wisten daarentegen maar al te goed wat voor treiterijen ze te wachten stonden.
‘Vanaf de eerste minuut dat ik uit de bus uit Raleigh stapte, wist ik wat ik kon verwachten,’ vertelt John Lee Spencer jr., die in 1944 in het leger ging en inmiddels in een bejaardenhuis woont in Wilmington in de staat North Carolina. ‘Je kan het niet eens racisme noemen. Het was gewoon slechtheid. Het was valsheid. Het was heel erg.’
Maar Spencer vertelt dat zijn wens om zijn land te dienen en zijn vaderlandsliefde te tonen hem, net als de andere Montford Pointers, hielp om het getreiter en de mishandelingen te doorstaan, vooral wanneer er gevochten moest worden. De Black Leathernecks werden al snel gerespecteerd door hun collega’s en bevelhebbers.
‘Na de slag om Saipan was het wel zo'n beetje gedaan met scheldwoorden als ‘nightfighters’ en zo,’ vertelt Spencer. ‘Als je voor je leven vecht, maakt het je niet zoveel uit wie er naast je ligt, zolang ze maar aan jouw kant staan.’
Het was ook in die tijd dat generaal Alexander A. Vandegrift verklaarde: ‘De negermariniers (‘Negro Marines’) hoeven zich niet langer te bewijzen. Het zijn mariniers, punt.’
Sinds de oprichting van Montford Point hebben zwarten zich in alle legeronderdelen onderscheiden. Enkele voorbeelden zijn de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell, die een achtergrond als militair had, en Michael Elliott Langley, die op 6 augustus de eerste Afro-Amerikaanse militair in de geschiedenis van de mariniers was die tot viersterrengeneraal werd gepromoveerd. In 1974 werd het voormalige Montford Point Camp al omgedoopt tot Johnson Camp, als eerbetoon aan Gilbert H. ‘Hashmark’ Johnson, een van de eerste Afro-Amerikaanse drill instructors.
Maar het zijn juist de verhalen van rekruten als Braxton, Wilcots en Spencer, hun kennis van de militaire geschiedenis en hun ervaringen als de eerste lichting Montford Point Marines, die Geeter en anderen willen vastleggen voordat ze definitief verloren gaan.
‘Het feit dat zij zoveel hebben opgegeven om maar aan te tonen dat ze genoeg moed en vaderlandsliefde hadden om ons land te mogen verdedigen, is veel te belangrijk om vergeten te worden,’ aldus Geeter. ‘Zolang er nog steeds families zijn die helemaal niet weten dat ze een held, of een overleden held, in hun midden hebben, willen wij dat rechtzetten.’
Michael A. McCoy woont in Washington D.C. en fotografeert voor diverse media, waaronder Google, The New York Times, Reuters, The Washington Post en Time Magazine. Hij richt zich in zijn werk op verschillende onderwerpen, onder meer demonstraties en veteranen.
Rachel Jones schrijft regelmatig voor National Geographic en is Director of Journalism Initiatives voor de National Press Foundation. Ze schrijft onder meer over gezondheid, ontwikkelingsbeleid, gender, duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com