Islas Canarias, Spanje
Op het kustpaadje dat naar beneden loopt, richting de vier kilometer verderop gelegen zee, houd ik halt. Dit is de plek: een grot waarvan de ingang amper zichtbaar is. Ik kijk omhoog naar de hoog oprijzende rotswand. Het voelt alsof die wand op me neerkijkt en lonkt met zijn verborgen schat: honderden kleine grotten die in de loop van eeuwen zijn gevormd in de gestolde lavarivieren van de vulkaan Teide. Elk van deze grotten kan de plek zijn waar ik naar op zoek ben: hier is de geschiedenis nog niet geschreven.
In deze kloof in het zuiden van Tenerife, het grootste van de Canarische Eilanden, werd in 1764 een verbluffende grot ontdekt door de Spaanse regent en infanteriekapitein Luis Román. Een tijdgenoot van hem, een plaatselijke priester en schrijver, beschreef de vondst in een boek over de geschiedenis van de eilanden: ‘Een wonderbaarlijk pantheon is zojuist ontdekt,’ schreef José Viera y Clavijo. ‘Dusdanig gevuld met mummies dat er niet minder dan duizend werden geteld.’ En zo was het verhaal van de ‘duizend mummies’ geboren.
Maar weinig bezigheden zijn zó spannend als wetenschappelijk onderzoek op het grensvlak van legende en geschiedenis. Tweeënhalve eeuw later bevinden we ons in deze kloof, de Barranco de Herques, die vanwege zijn vele grotgraven ook wel de ‘Kloof des Doods’ wordt genoemd. Dit is de plek die door de meeste plaatselijke archeologen wordt beschouwd als de ‘grot van de duizend mummies’. De coördinaten van de spelonk werden destijds niet vastgelegd en de locatie ervan is in de loop der jaren onder een klein groepje ingewijden mondeling overgeleverd. De wandelaars die hier over het kustpad lopen, weten niets van het bestaan ervan.
In gezelschap van een paar Canarische vrienden voel ik me bevoorrecht: ze tonen me de plek waar hun voorouders ooit hun laatste rustplaats vonden. Ik kruip door de nauwe ingang, doe mijn helmlamp aan en laat me op de vloer van de grot zakken. Om deze verborgen wereld te vinden, moeten we nog een paar claustrofobische meters op onze buik verder kruipen. Maar de beloning voor deze ongemakkelijke ervaring mag er zijn: vóór mij ontvouwt zich plotseling een hoge, ruime grotkamer die belooft ons mee te nemen naar het verre verleden van dit eiland.
‘Als archeologen gaan we ervan uit dat de uitdrukking ‘duizend mummies’ waarschijnlijk wat overdreven was, een manier om uit te drukken dat hier inderdaad heel veel – namelijk honderden – mummies zijn gevonden,’ zegt Mila Álvarez Sosa, een plaatselijke historica en egyptologe. Onze ogen passen zich langzaam aan het donker aan. We speuren de ruimte af op de kenmerkende sporen van een necropolis in de meanderende lavatunnel, die deel uitmaakt van een stelsel dat zich over het hele eiland uitstrekt.
Dit waren niet de eerste mummies die op Tenerife werden gevonden. Maar volgens de overlevering fungeerde deze grote grafkamer ooit als pantheon voor de negen menceys of koningen van Tenerife uit de periode vóór de verovering door de Spanjaarden.
De locatie van de grot werd strikt geheimgehouden en er werden geen gegevens over vastgelegd, waardoor de vindplaats lange tijd gold als de Heilige Graal van de Spaanse archeologie. De canarios zeggen de plek nog altijd geheim te houden om de nagedachtenis van hun hier begraven voorouders – de guanche, de oorspronkelijke bewoners van deze eilanden – te eren. Tegenwoordig leeft er geen aparte guanche-bevolking meer op de archipel. Anderen zeggen dat deze cultuur bij een aardverschuiving voorgoed werd begraven.
Wat voor die achttiende-eeuwse ontdekkingsreizigers een zekerheid was, veranderde langzaam in een legende toen de mummies uit de grotten werden geroofd en de oorspronkelijke locaties ervan verloren gingen. Maar enkele zeldzame exemplaren (uit de genoemde grot en andere locaties) hebben de plunderingen overleefd en worden nu bewaard in musea, waar ze wetenschappers helpen meer inzicht te krijgen in het verleden van de archipel: wanneer arriveerden deze eerste bewoners, waar kwamen ze vandaan en hoe eerden ze hun doden?
Mummies voor het hiernamaals
Tenerife was het laatste eiland van de archipel dat voor de Castiliaanse kroon werd veroverd, in 1494. Het was niet de eerste confrontatie van de eilanders met Europeanen van het vasteland, maar wel de laatste. Álvarez Sosa stelt zich het enorme contrast voor dat zich voordeed toen aan het einde van de vijftiende eeuw, op de drempel van de Renaissance, schepen voor de kust van Tenerife verschenen en soldaten te paard met lange zwaarden aan land gingen, waar ze een bevolking aantroffen die nog maar net het Neolithicum achter zich had gelaten, in grotten woonde, zich kleedde in dierhuiden en werktuigen van takken en steen vervaardigde. ‘Deze mensen eerden hun doden en bereidden ze voor op hun laatste reis,’ zegt Álvarez Sosa. ‘Ze conserveerden ze voor het hiernamaals.’
Gefascineerd door de dood beschreven de Spaanse chroniqueurs het begrafenisritueel van de guanche nauwgezet. ‘Het was het aspect dat het meest tot de verbeelding van de Castiliaanse conquistadores sprak,’ zegt Álvarez Sosa. Ze waren vooral gefascineerd door het balsemingsproces – de mirlado – waarmee de xaxos, zoals de mummies van de guanche werden genoemd, voor de eeuwigheid werden bewaard.
De wanden van de grot zwijgen. Verborgen in het donker stel ik me het ontzag voor dat Luis Román moet hebben gevoeld toen hij, in de geest van de Verlichting en vergezeld van plaatselijke gidsen, de necropolis betrad om er enkele exemplaren voor nader wetenschappelijk onderzoek te bergen. Hij liet de mummies overbrengen naar Europa, waar ze in de achttiende eeuw niet alleen de interesse van de wetenschap, maar ook van het bredere publiek en van verzamelaars wekten. Ik stel me het moment voor waarop Román met zijn fakkel licht wierp op honderden gebalsemde lichamen, bevroren in de tijd. Hij moest overmand zijn door gemengde gevoelens: dat hij aan heiligschennis deed maar ook iets fascinerends had gevonden. Vreemd genoeg liet de schrijver die het verslag van deze expeditie maakte, de locatie van de grot ongenoemd. Als het doel daarvan was om de vindplaats te behoeden voor plunderaars, was dat tevergeefs: in 1833 valt in meerdere bronnen te lezen dat er inmiddels geen enkele mummie meer in de grotten is achtergebleven.
Ik sta op en klop het witte stof van mijn handen en knieën. Mijn helmlamp beschijnt de grotwanden. In mijn hart hoop ik in een of ander uithoekje nog altijd een xaxo (spreek uit als ‘haho’) te spotten, precies zoals Viera y Clavo het beschreef, maar ik weet dat de kans daarop nihil is.
De techniek waarmee deze lichamen werden geconserveerd om de tand des tijds te doorstaan, was verrassend eenvoudig. ‘Het is hetzelfde proces waarmee je ook voedsel kunt conserveren,’ zegt Álvarez Sosa. ‘De lichamen werden met gedroogde kruiden en vet behandeld en dan in de brandende zon te drogen gelegd en bij een houtvuur gerookt.’ Het duurde vijftien dagen om een xaxo te conserveren, vergeleken met zeventig dagen voor een Egyptische mummie (veertig dagen om het lichaam met natuurlijke natron uit te drogen en nog eens dertig dagen voor het balsemen van het lichaam met oliën en specerijen, het vullen van de lichaamsholten met stro of stof en het omwikkelen van de mummie in linnen). Een ander belangrijk verschil: volgens de kronieken werden de lichamen van overleden vrouwen op de Canarische Eilanden alleen door vrouwen gebalsemd.
Later plaatsten verwanten van de overledene de xaxo in een speciaal bewerkte en zorgvuldig genaaide zak van dierenhuid, doorgaans van geitenleer. Het aantal leerlagen weerspiegelde de sociale status van de overledene. Deze methode werd niet alleen op Tenerife toegepast, want dit soort mummies zijn ook gevonden op het naburige Gran Canaria. Daar werden de mummies met gravures versierd of met talloze kleuren beschilderd, in een rieten mat gewikkeld en dan in holle bomen bijgezet. Maar ook op Gran Canaria zijn lichamen in grotgraven gevonden.
‘Er staan nog heel veel vragen open en we hebben maar een paar exemplaren om te bestuderen,’ zegt archeologe María García, curator van het Instituto Canario de Bioantropología in Santa Cruz de Tenerife. Zij heeft de geschiedenis, ouderdom en herkomst van de circa dertig xaxo’s in de collectie van het instituut nauwgezet gecatalogiseerd. In het smetteloze mortuarium van de instelling worden de lichamen van mannen, vrouwen en kinderen in alle rust bewaard, op een steenworp afstand van de toeristische Calle La Noria. Deze xaxo’s zijn overal op het eiland gevonden door wandelaars en herders. Kortom, wat is er met die ‘duizend mummies’ gebeurd? Of was dat slechts een verzinsel?
‘De grotten zijn systematisch leeggeroofd,’ zegt María García zonder omwegen. ‘In de zeventiende en achttiende eeuw waren mummies helemaal de rage onder de betere klassen van Europa. Onze xaxo’s werden overal ter wereld tentoongesteld, in musea en privécollecties. Sommige zijn zelfs tot poeder verwerkt, als afrodisiacum.’
Andere mummies zijn mogelijk op de bodem van de zee beland, schrijft Álvarez Sosa in haar boek Tierras de Momias (‘Land van de mummies’), toen ze tijdens de overvaart naar het vasteland overboord werden gegooid omdat ze door de omstandigheden op het schip tot ontbinding begonnen over te gaan.
Ondanks het feit dat er één intacte guanche-mummie en de resten van een kleine veertig andere mummies bewaard zijn gebleven, weten we nog steeds heel weinig over hun graven. ‘Geen één archeoloog heeft ooit een xaxo in zijn oorspronkelijke omgeving ontdekt,’ zegt María García.
Zoeken naar antwoorden
Het is niet de eerste keer dat ik op zoek naar antwoorden naar de Canarische Eilanden ben afgereisd. Acht jaar geleden liet ik me vanaf een rotswand in deze kloof abseilen om een kijkje te nemen in ruim tien grotten die in de legende worden genoemd. Ik herlas de vijftiende- en zestiende-eeuwse kronieken en interviewde experts om de herkomst van de vroege bewoners van deze archipel te achterhalen.
Dit waren de mythische ‘Gelukkige Eilanden’, waar zeevaarders uit de Oudheid ooit waren geland. De Europeanen die de archipel in de Middeleeuwen veroverden, ontdekten dat de archipel anders dan andere Atlantische eilandengroepen bewoond was en dat de bevolking ervan ogenschijnlijk eeuwenlang geen contact met het vasteland had gehad. De kronieken spraken van lange mensen van het blanke ras, wat tot de opkomst van allerlei hypotheses leidde die inmiddels zijn weerlegd: dat deze bewoners afstammelingen waren van Basken, Iberiërs, Kelten of Vikingen. Ik vertrok van Tenerife zonder veel antwoorden op mijn vragen te hebben gevonden. Maar nu is er dankzij moderne technologieën een einde gekomen aan een raadsel dat eeuwenlang onopgelost is gebleven. De mummies hebben gesproken.
Als de plek die ik nu onderzoek inderdaad de grot is die door Viera y Clavijo werd beschreven, dan was het hier dat de mummie die bovenaan dit artikel is afgebeeld aan zijn lange reis begon. Het veelbewogen verhaal begint in 1764, toen de mummie als geschenk aan koning Karel III naar Madrid werd verscheept. Daar kon de hofhouding zich verdiepen in de ambachtelijkheid waarmee de guanche hun doden voor het hiernamaals voorbereidden. In 1878 was de mummie te zien op de Wereldtentoonstelling van Parijs, waarna hij terugkeerde naar Madrid en daar een eeuw lang in het gebouw werd bewaard dat nu het Museo Nacional de Antropología is. In 2015 werd de xaxo naar zijn huidige bewaarplaats in dezelfde stad overgebracht, het Museo Nacional de Archeología. Op een juniavond in 2016 en onder strenge bewaking maakte het kostbare museumstuk een kort uitstapje, voor een CT-scan in een naburig ziekenhuis.
‘Wij hadden eerder al CT-scans van meerdere Egyptische mummies gemaakt,’ zegt Javier Carrascoso, assistent-hoofd radiologie van het Hospital Universitario Quirónsalud Madrid, waar de technologie aanwezig was om ook de guanche-mummie te scannen. De scan weerlegde de hypothese dat de guanche hun mummies alleen maar op natuurlijke wijze lieten uitdrogen en ook de bewering dat het mummificeringsproces zou zijn afgeleid van methoden die in het oude Egypte, een kleine vijfduizend kilometer verderop, werden gebruikt.
‘Het was imposant,’ zegt Carrascoso. ‘De guanche-mummie was veel beter geconserveerd dan zijn Egyptische tegenhangers.’ De spieren van de mummie waren nog altijd goed te onderscheiden, en vooral het reliëf van de handen en voeten was tot in detail bewaard gebleven. ‘De mummie deed denken aan een houten Christusbeeld,’ zegt hij. Maar het meest opmerkelijke aspect was eerder verborgen gebleven: anders dan zijn Egyptische tegenhangers was de guanche-mummie niet ontdaan van zijn ingewanden. De interne organen, waaronder de hersenen, waren dankzij een mix van mineralen, aromatische kruiden, dennenschors, heide en de hars van de inheemse drakenbloedboom perfect bewaard gebleven. Het mengsel verhinderde dat bacteriën het lichaam zowel aan de buiten- als binnenzijde verteerden. Al in 2016 was uit radiokoolstofdatering gebleken dat het bij de mummie om een lange, gezonde man ging die wellicht tot de elite heeft behoord, gezien de gezonde staat van zijn handen, voeten en tanden. Hij moet tussen de 35 en 40 jaar oud zijn geweest toen hij zo’n 900 à 800 jaar geleden overleed, ruim vóór de verovering door de Castilianen. Zijn ruggengraat vertoonde sporen van een vergroeiing die vaak voorkomt bij Noord-Afrikanen en ook zijn gelaatstrekken wezen op het naburige continent.
Rosa Fregel, een onderzoeker van de Universidad de La Laguna op Tenerife die de vroege bevolking van de Canarische Eilanden bestudeert, paste de nieuwste DNA-sequentiëringstechnieken op de resten van veertig xaxo’s toe. Haar bevindingen sloten aan op eerdere analyses en onderstreepten nog eens de verwantschap met Noord-Afrikanen: de eerste bewoners van de archipel kwamen uit de Maghreb, het deel van Afrika dat aan de zuidelijke Middellandse Zee grenst. Dat betekent niet dat deze bewoners allemaal uit dezelfde regio kwamen of op hetzelfde tijdstip op de eilanden zijn gearriveerd. ‘We hebben ontdekt dat de bevolkingen van de verschillende eilanden allemaal hun eigen kenmerken hebben,’ legt Fregel uit. De archipel was dus niet noodzakelijkerwijs een etnische eenheid.
Afrikaanse herkomst
Eerder al was uit etymologisch, epigrafisch en etnohistorisch onderzoek gebleken dat de herkomst van de guanche in Afrika lag, en deze hypothese is nu dus door natuurwetenschappelijke methoden bevestigd. Eeuwen vóór de komst van de islam werd Noord-Afrika bewoond door Numidische clans. De Grieken en Romeinen zagen deze stammen als ‘barbaren’ – ‘Berbers’ – terwijl de Numidiërs zichzelf ‘Amazigh’ noemden, oftewel ‘vrije mannen’. Het waren boeren en veehoeders, en sommige brachten hun ambachten en veedieren mee naar de archipel. Waarom verlieten ze hun stamlanden in Noord-Afrika en hoe bereikten ze deze archipel, die ongeveer 100 kilometer voor de Afrikaanse kust ligt?
‘We hebben altijd meerdere golven van migraties overwogen,’ zegt Teresa Delgado, curator van El Museo Canario in Las Palmas. ‘Maar misschien ging het gewoon om groepjes families die in verschillende perioden zijn gearriveerd. Misschien werden deze perioden van migratie veroorzaakt door gebeurtenissen in Noord-Afrika, van de Romeinse tijd tot de komst van de islam.’
Volgens José Farrujia, archeologie- en geschiedenisprofessor aan de Universidad de La Laguna op Tenerife, zijn zeven van de acht Canarische Eilanden in de laatste tien eeuwen onafgebroken bewoond geweest. Hun bevolkingen hebben bepaalde fysieke kenmerken gemeen en hun inmiddels verdwenen talen ontwikkelden zich uit een Libische berbertaal. Farrujia wijst er ook op dat grotschilderingen die op de archipel zijn gevonden, sterk doen denken aan grottekeningen in de Westelijke Sahara, Algerije en het Marokkaanse Atlasgebergte.
Maar daarmee houdt de consensus op. Historici hebben namelijk diverse fascinerende hypotheses opgeworpen. Volgens één van die scenario’s waren de eerste bewoners van de eilanden Berber-rebellen die tijdens een opstand tegen Rome tussen 25 v. Chr. en 25 na Chr. naar deze eilanden werden verbannen. ‘Het Romeinse recht maakte gebruik van verbanning naar deze eilanden als een vorm van straf,’ zegt Antonio Tejera Gaspar, die over dit conflict heeft geschreven. ‘Sinds de val van Carthago was de hele regio een kruitvat gebleven.’
Hij denkt dat de rebellen werden verbannen door koning Juba II. Veel historici zijn het erover eens dat het Juba II was, de zoon van de verslagen Numidische koning Juba I, die de Canarische Eilanden heeft ontdekt. Hij was opgegroeid en opgeleid in Rome en trouwde met Cleopatra Selene II, de dochter van Cleopatra en Marcus Antonius. In een poging om de Numidische bevolking in het Rijk op te nemen, benoemde keizer Augustus het stel tot heersers over de provincie Mauritania, die een gebied besloeg dat zich tegenwoordig uitstrekt van Tunesië tot de Westelijke Sahara. Juba II was ook geleerde, schrijver en naturalist, en maakte ontdekkingsreizen in zijn machtsgebied en daarbuiten. Volgens een verslag in de Naturalis historia van Plinius de Oudere werd in de (verloren gegane) kronieken over Juba melding gemaakt van een expeditie naar de ‘Gelukkige Eilanden’ in 46 v. Chr. Het is de vroegste bron waarin de eilanden worden vermeld, en Plinius noemde de archipel ‘Canaria’, oftewel ‘Hondeneiland’. Hij beschrijft alleen de natuurlijke kenmerken van de verschillende eilanden. ‘Als hij geen melding maakt van de bewoners, betekent het dat ze toen nog niet bewoond waren,’ zegt Tejera Gaspar. Dat zou volgens hem pas in de volgende eeuw gebeuren, toen Rome de opstandelingen naar deze plek verbande. Tejera Gaspar denkt dat de kolonisten van Juba II niet op zoek waren naar mineralen of schatten, aangezien deze eilanden geen van beide te bieden hadden.
Openstaande vragen
Maar dat laatste is de vraag. In 2012 werd een andere hypothese opgeworpen nadat men potscherven op het eilandje Lobos had gevonden die erop wezen dat de kolonisten deze eilanden geregeld bezochten vanwege de natuurlijke rijkdom die er te vinden was. Archeologen legden potten, lantaarns, haken en harpoenen bloot die waren geïmporteerd en uit niet-inheemse materialen bestonden en waarvan sommige uit Andalusië stamden – voorwerpen die veel werden veel gebruikt op de handelsroutes in het westelijke Middellandse Zeegebied. Op dezelfde vindplaats vonden de archeologen grote hopen lege schelpen, waardoor sommige onderzoekers denken dat seizoenarbeiders naar deze eilanden kwamen en er in tijdelijke nederzettingen woonden om te vissen op de zeeslak Stramonita haemastoma, een van de soorten waaruit het kostbare Tyrische purper werd gewonnen, een verfstof die was voorbehouden voor de gewaden van de Romeinse keizers. ‘Een werkplaats om deze purperverf te produceren toont aan dat de archipel binnen de Romeinse invloedssfeer lag en dat het gebied al was verkend,’ zegt María del Carmen del Arco, een archeologe die op de vindplaats op Lobos werkt. De ouderdom van de plek valt samen met de Romeinse tijd. Ze wijst erop dat niet-inheemse dieren, planten en mensen op Romeinse schepen naar de eilandengroep kunnen zijn gebracht.
Maar volgens haar maakt Plinius de Oudere wel degelijk melding van een bevolkingsgroep die voorafgaat aan de Romeinse tijd en ook archeologische opgravingen wijzen daarop. De ouderdom van sommige vindplaatsen op Tenerife gaat terug tot de zesde eeuw v. Chr., en die op La Palma tot de derde eeuw v. Chr. ‘Dat is ook wel logisch, als je bedenkt dat de verschillende eilanden geleidelijk aan van oost naar west zijn bevolkt, van het eiland dat het dichtstbij de Afrikaanse kust ligt tot het verst afgelegen eiland,’ zegt José Farrujia.
Farrujia beschrijft grotschilderingen op meerdere eilanden met afbeeldingen van boten die sterk doen denken aan Fenicische vaartuigen. ‘Niets wijst erop dat ze de zeilboot niet kenden,’ zegt Farrujia. ‘Ze hadden waarschijnlijk boten, maar vergankelijke materialen laten weinig tot geen archeologische sporen na.’ Ook is het mogelijk dat slaven per schip naar deze eilanden zijn vervoerd en dat de schepen daarna weer zijn vertrokken.
Sommige experts denken dat de radiokoolstofdatering van deze vindplaatsen niet erg definitief is. Conrado Rodriguez, directeur van het Museo de la Naturaleza y el Hombre op Tenerife, wijst erop dat de menselijke resten die tot dusver op de eilanden zijn opgegraven, stammen uit perioden na de vierde eeuw na Chr. De voorlopige datering van de vroegste bewoners van de archipel heeft tot hernieuwd archeologisch onderzoek geleid, dat in de toekomst nieuwe bewijzen aan het licht kan brengen.
Wie zijn wij? Uiteindelijk komt alles neer op een beter inzicht in onze herkomst. Het antwoord ligt misschien in een nog nooit onderzochte grot, op een necropolis of in een rotstekening. Met zijn spleten, ravijnen, gestolde lavastromen, grotten en door de wind geteisterde duinen heeft de geografie van deze eilanden deze sporen voor altijd geconserveerd.
Ik doe mijn helmlamp uit en neem mijn toevlucht in de absolute stilte, die me als een baarmoeder omringt. Ik voel geen kou, hitte, geen angst. Ik ben hier gekomen om naar antwoorden te zoeken, en in het gelukkige besef dat er nog veel vragen zijn. Mijn collega’s – allemaal geboren en getogen canarios – houden me een oude schaal van aardewerk voor, een ganigo die identiek is aan de schalen waaruit de guanche melk dronken als symbool voor het sluiten van een pact. Ze stellen me een eenvoudige vraag: zweer je dat je de locatie van deze grot aan niemand zal prijsgeven?
In de duisternis van de grot kan ik hun ogen niet zien, maar ik weet dat ze van dezelfde opwinding glanzen als de mijne. Samen met hen en met de zielen die eeuwen geleden deze grotten bevolkten, antwoord ik: ja, dat zweer ik.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com