Uit fossielen die bezaaid zijn met oeroude bijtsporen, blijkt dat tenminste één type grote dinosauriër in tijden van voedselschaarste zijn eigen soortgenoten opvrat.
Maar liefst 29 procent van de 2368 gefossiliseerde beenderen die sinds 1981 zijn opgegraven in de Mygatt-Moore Quarry, een vindplaats van dinosauriërfossielen uit de late Jura, vertonen bijtsporen; dat is zesmaal zo veel als er normaliter wordt aangetroffen op botten die op soortgelijke vindplaatsen zijn gevonden, zo berichtten de onderzoekers vorige week in het vakblad PLOS One. Uit de fossielen kan worden opgemaakt dat de Allosaurus, de soort waarvan verreweg de meeste botten op de vindplaats afkomstig zijn, zich met soortgenoten voedde.
Kannibalisme onder dinosauriërs is op zichzelf niets verrassends. Veel grote roofdieren, zoals krokodillen en alligators, voeden zich in tijden van schaarste ook met soortgenoten. “Alle grote roofdieren van tegenwoordig zullen indien nodig hun eigen soortgenoten verorberen, of het nu om een Komodo-varaan, een beer of een leeuw gaat,” zegt Mark Loewen, paleontoloog van het Natural History Museum of Utah in Salt Lake City. “Als er ergens een karkas ligt, zullen vleeseters daarvan eten.”
Wél verrassend is dat er duidelijke aanwijzingen voor deze vorm van kannibalisme op fossielen zijn gevonden, zegt hoofdauteur Stephanie Drumheller, paleontologe aan de University of Tennessee in Knoxville. “Er bestaan maar een paar goede bewijzen voor kannibalisme bij andere theropode soorten.” Meer inzicht in de tijd en locatie van deze gruwelijke eetgewoonten kan de onderzoekers veel vertellen over de prehistorische milieus waarin deze dieren leefden.
“Misschien was er in dit ecosysteem iets vreemds aan de hand en moesten deze dinosauriërs profiteren van elk brokje voedsel dat ze konden vinden. Misschien moesten ze overleven op karkassen die in het landschap waren achtergebleven,” mijmert Drumheller.
Zij en haar collega’s denken dat de dinosauriërs in kwestie mogelijk rond een tijdelijke drenkplaats zijn gestorven, in een gebied dat door lange droogteperioden was getroffen. Hun karkassen werden begraven onder sediment, maar dat was een zeer geleidelijk proces.
“We maken steeds grapjes over het feit dat als je terug in de tijd zou reizen en deze plek zou bezoeken, het er waarschijnlijk vreselijk zou stinken. Alles wijst er namelijk op dat deze kadavers en stoffelijke resten lange tijd in het landschap hebben gelegen,” zegt zij.
Veelzeggende bijtsporen
De vindplaats Mygatt-Moore maakt deel uit van de Morrison Formation, een uitgestrekte gesteentelaag van rond de 150 miljoen jaar oud. De laag strekt zich uit over het hele westen van de VS en behoort tot de Amerikaanse formaties die de meeste fossielen van dinosauriërs hebben opgeleverd.
Op veel andere belangrijke vindplaatsen van de Morrison Formation vertonen de botten duidelijk minder bijtsporen. Zo zijn in de Cleveland-Lloyd Dinosaur Quarry in Utah “op veel minder dan vijf procent van de 20.000 botten bijtsporen aangetroffen,” zegt Loewen, die de nieuwe Allosaurus-soort eerder dit jaar heeft beschreven maar niet tot de auteurs van de nieuwe studie behoort.
De vindplaats Mygatt-Moore daarentegen “is een plek waar dieren hebben gegeten,” zegt hij. “Het interessante aan deze studie is dat de onderzoekers ontzettend veel bijtsporen van theropoden op de botten hebben aangetroffen. Dat betekent dat er overal kadavers lagen en dat die beschikbaar waren voor aaseters.”
Hoewel de meeste van de 684 gefossiliseerde botten met bijtsporen erop tot sauropoden behoorden (plantenetende dinosauriërs met lange nekken), waren 83 botten afkomstig van de groep theropoden, oftewel de vleesetende dinosauriërs.
De overgrote meerderheid van deze botten zijn vermoedelijk afkomstig van de negen meter lange roofdino Allosaurus, terwijl een handvol andere botten mogelijk tot een primitievere vleeseter met de naam Ceratosaurus hebben behoord. En bij opgravingen elders in de Morrison Formation en op andere vindplaatsen uit hetzelfde tijdperk zijn fossielen van meerdere grote theropoden – Torvosaurus en Saurophaganax – gevonden.
“We zien een samenraapsel waarin de Allosaurus enorm overheerst, en daarnaast vele bijtsporen van theropoden,” zegt Drumheller. “Dat zegt ons dat tenminste enkele van de bijtsporen door Allosaurussen zijn veroorzaakt en dat we ze ook op de botten van Allosaurussen zelf aantreffen.” Zij denkt dat álle soorten vleesetende dinosauriërs zich af en toe met soortgenoten voedden.
Voetbeentjes
Hoewel tientallen jaren geleden al aanwijzingen voor kannibalisme onder Allosaurussen in diverse studies zijn beschreven, levert het nieuwe onderzoek “het duidelijkste bewijs tot nu toe” op dat de dieren elkaar opvraten, zegt Thomas R. Holtz, een paleontoloog die aan de University of Maryland in College Park onderzoek doet naar vleesetende dinosauriërs en geen deel uitmaakte van de nieuwe studie.
Van alle soorten theropoden uit het late Krijt had de Allosaurus “de sterkste tanden en was dus het meest geschikt voor contact tussen tand en bot,” stelt hij. Niet alleen dat gegeven, maar ook de vormen en afmetingen van de kerven in de botten en de kenmerkende krassen die de gekartelde tanden van de Allosaurus achterlaten, wijzen er sterk op dat “het om bijtsporen van Allosaurussen en dus om kannibalisme gaat.”
Drumheller en haar medeauteur Julia McHugh van de Museums of Western Colorado, dat de groeve van Mygatt-Moore beheert, menen dat deze Allosaurussen zich in de meeste gevallen met soortgenoten voedden die al dood waren, in plaats van dat ze hun verwanten zelf doodden en opaten. Veel bijtsporen zijn aangetroffen op de kleinste en minst voedzame delen van een skelet, zoals de voetbeentjes, wat duidelijk wijst op het werk van aaseters die zich tegoed doen aan de resten van een lang geleden overleden dier.
“Wie het ook was die deze delen van het karkas aanvrat, hij of zij kwam eigenlijk te laat wat betreft het verorberen van de resten, want je begint natuurlijk niet aan een voetbeentje als de buikholte nog intact is,” zegt zij.
Volgens Holtz zijn de resultaten ook interessant omdat “duidelijke bewijzen voor aasetende dinosauriërs erg zeldzaam zijn en zich moeilijk op directe wijze laten documenteren.”
Hoewel paleontologen altijd op zoek zijn naar gefossiliseerde skeletten die in volledige en ongerepte staat bewaard zijn gebleven, zijn het de botten die op de vindplaats van Mygatt-Moore zijn gevonden – botten die “een beetje meer gebutst zijn” – die Drumheller écht interessant vindt.
“De meeste mensen zien deze aangetaste botten en vinden het vreselijk, want er zijn stukken uit gehapt en ze vertonen gaten. Maar ik vind ze juist reuze spannend,” zegt zij.
“Als je bent geïnteresseerd in het milieu en de wijze waarop de dieren met elkaar omgingen – kortom, welk dier wie opvrat en wat er met het karkas gebeurde nadat een dier was gedood – dan heb je het meest aan dit aangetaste spul.”
Volg John Pickrell op Twitter.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com