Een dinosauriër ter grootte van een fazant die in China is ontdekt, zorgt voor opwinding onder wetenschappers die de oorsprong van vogels proberen te achterhalen.
De pas ontdekte soort, Serikornis sungei, is de nieuwste van een reeks van dinosauriërs die met hun gevederde voor- en achterpoten in feite vier vleugels hadden. Maar vreemd genoeg blijkt uit het fossiel dat Serikornis niet kon vliegen.
“De veren van Serikornis tonen voor het eerst de volledige afwezigheid van baardhaakjes aan, oftewel de microstructuren waarmee veren in elkaar haken en zo tijdens een wiekslag de winddruk kunnen weerstaan,” zegt onderzoeksleider Ulysse Lefèvre, paleontoloog aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in Brussel.
“Zoals bij veel theropoden uit China bestaat het verenkleed uit vier vleugels, maar dat stelde ‘Silky’ niet in staat om op te stijgen of vanuit een boom weg te vliegen.”
Lefèvre en zijn team denken dat Serikornis deel uitmaakte van een ondergroep van vroege viervleugelige dinosauriërs, met veren die niet voor het vliegen waren aangepast. In plaats van met de vleugels te slaan of zelfs maar tussen de bomen te zweven, moeten deze dieren hun leven op de bosgrond hebben doorgebracht.
Zijdezachte dinosauriër
Het fossiel van Serikornis werd in 2014 ontdekt en is zo’n 160 miljoen jaar oud, berichtte het team deze maand in het vakblad The Science of Nature. De vondst werd gedaan in Liaoning, de provincie in het noordwesten van China die beroemd is om de talloze goed bewaarde resten van de eerste vogels en gevederde dinosauriërs die er zijn ontdekt.
De eerste viervleugelige dinosauriër, Microraptor, werd in 2000 in Liaoning ontdekt. En dezelfde gesteentelaag waarin ook Serikornis is gevonden, leverde eerder al de viervleugelige soorten Aurornis en Anchiornis op. Terwijl de vondsten van meervleugeligen zich opstapelden, begonnen veel wetenschappers deze groep te beschouwen als belangrijke voorlopers van vogels die uit zichzelf konden vliegen, waarbij deze vroege soorten hetzij al konden vliegen of tussen de bomen van het prehistorische China konden zweven.
Lefèvre en zijn team hebben de nieuwe soort naar Sun Ge genoemd, de wetenschapper van het Paleontologisch Museum van Liaoning die het fossiel voor nader onderzoek ter beschikking stelde, en naar de (vermoedelijk) zijdezachte structuur van het verenkleed van de dinosauriër. (Serikos betekent ‘zijde’ in het Oudgrieks.)
De pas beschreven soort moet zo’n 45 centimeter lang geweest zijn, een reeks kleine, scherpe tanden hebben gehad en bedekt zijn geweest met donzige, luchtige veren. Maar aan zijn poten had Serikornis verschillende andere soorten veren, waaronder lange dekveren met centrale vlaggen die meer lijken op het verenkleed van veel moderne vogels.
En dat is wat Serikornis tot een puzzel maakt. Volgens Lefèvre waren de veren van de dinosauriër simpelweg niet licht en stijf genoeg om voldoende stuwkracht voor het vliegen te kunnen produceren. Hij vermoedt dat het dier zijn veren daarentegen gebruikte als isolatie en als uitdossing voor het afschrikken van rivalen en het indruk maken op potentiële partners.
Onhandige broekspijpen?
De ontdekking is de zoveelste toevoeging aan onze groeiende kennis over de diversiteit van gevederde dinosauriërs, die hun verenkleed voor een hele reeks andere doeleinden gebruikten dan om te vliegen, zegt Thomas R. Holtz, paleontoloog aan de University of Maryland in College Park.
“We hebben zeker geen gebrek aan nieuwe typen gevederde dinosauriërs uit de Jura of het Krijt, en we verheugen ons nu al op komende ontdekkingen,” zegt hij.
De lange veren aan de voor- en achterpoten van deze soort zijn kenmerken die bij veel van de eerste vogels en gevederde dinosauriërs voorkwamen, zegt Holtz. “Dat soort veren kunnen hebben gediend om de vliegende leden van de groep te helpen bij het sturen, maar in het geval van deze niet-vliegende soort moeten ze een andere functie hebben gehad.”
Maar niet iedereen is ervan overtuigd dat Serikornis helemaal niet kon vliegen. Mike Benton, paleontoloog aan de University of Bristol in Groot-Brittannië, meent dat de hypothese dat deze dinosauriër op de grond leefde, niet erg plausibel is.
“De achtervleugels zouden voor een dier dat over de bosgrond loopt, erg onhandig zijn geweest,” zegt Benton. “De lange veren aan de dijbenen en kuiten zouden hetzelfde zijn als een broek met extreem wijde pijpen, die dit dier bij het lopen of rennen behoorlijk in de weg zouden zitten of zouden doen struikelen.”
Hij blijft liever bij de aloude interpretatie dat viervleugeligen “een model zijn voor de oorsprong van het vliegen, waarbij vroege dinosauriërs als Serikornis zich door de bladeren van de bomen verplaatsten – mogelijk op jacht naar insecten en andere kleine boombewoners. Om aan roofdieren te ontsnappen of zich snel te kunnen verplaatsen, zouden ze van tak naar tak zijn gezweefd.”
Lefèvre geeft toe dat het goed mogelijk is dat deze kleine dinosauriërs als parachutisten vanuit de bomen op de grond konden neerdalen – maar dan ben je nog ver weg van een vliegende dinosauriër. “Het verenkleed stelde Silky niet in staat om moderne vliegbewegingen uit te voeren, maar het kan zeker het neerdalen hebben vertraagd,” zegt hij.
Evenals zijn nauwe verwanten had ook Serikornis extra grote klauwen, die mogelijk dienden om tegen boomstammen op te klimmen, aldus Lefèvre. “Dit blijft een omstreden kwestie, die meer tijd en meer fossielen nodig heeft om beter te worden begrepen.”
Volg John Pickrell op Twitter.