Dankzij de ontdekking in 2016 van een oude Filistijnse begraafplaats bij Asjkelon in het zuiden van het huidige Isral kon nieuw DNAonderzoek worden verricht

Een eerste analyse van het DNA dat werd aangetroffen in stoffelijke resten uit een Filistijnse begraafplaats heeft unieke genetische inzichten opgeleverd in de herkomst van dit volk, dat in het Oude Testament als aartsvijand van de Israëlieten figureert.

De Hebreeuwse auteurs van de Bijbel maakten duidelijk dat de Filistijnen ‘anders’ waren: in meerdere Bijbelpassages wordt deze “besneden” groep mensen omschreven als een volk dat in het “Land van Kaftor” (het moderne Kreta) leefde, voordat het het kustgebied van het zuiden van het moderne Israël en de Gazastrook koloniseerde. Ze namen het op tegen hun Israëlitische buren en hadden zelfs een tijdlang de Ark des Verbonds in hun bezit. Tot de beroemde Filistijnen uit het Bijbelverhaal behoren de reus Goliath, die door de toekomstige koning David werd geveld, en Delila, die de Israëliet Samson van zijn immense kracht beroofde door zijn lange haar af te snijden.

Ook moderne archeologen zijn het erover eens dat de Filistijnen anders waren dan hun buurvolken: hun aankomst in het oostelijk kustgebied van de Middellandse Zee, in de vroege twaalfde eeuw v. Chr., blijkt uit aardewerk dat duidelijke banden vertoont met de wereld van de oude Grieken, uit het gebruik van een Aegeïsch – in plaats van Semitisch – schrift en uit de consumptie van varkensvlees.

In de studie werd DNAonderzoek verricht op een tiental clusters van menselijke resten uit Asjkelon die afkomstig waren uit drie verschillende tijdperken graven uit de MiddenBronstijd en de Late Bronstijd 1650 tot 1200 v Chr de periode vr de aanwezigheid van de Filistijnen in het gebied kindergraven uit het begin van de twaalfde eeuw voor Chr kort na aankomst van de Filistijnen in de vroege IJzertijd en tombes van een Filistijnse begraafplaats uit de Late IJzertijd uit de tiende en negende eeuw v Chr
In de studie werd DNA-onderzoek verricht op een tiental clusters van menselijke resten uit Asjkelon die afkomstig waren uit drie verschillende tijdperken: graven uit de Midden-Bronstijd en de Late Bronstijd (1650 tot 1200 v. Chr.), de periode vóór de aanwezigheid van de Filistijnen in het gebied; kindergraven uit het begin van de twaalfde eeuw voor Chr., kort na aankomst van de Filistijnen in de vroege IJzertijd; en tombes van een Filistijnse begraafplaats uit de Late IJzertijd (uit de tiende en negende eeuw v. Chr.).
Melissa Aja, Leon Levy Expedition

Veel onderzoekers brengen de aanwezigheid van de Filistijnen ook in verband met de activiteiten van de zogenaamde Zeevolken, een mysterieuze groep stammen die volgens oud-Egyptische en andere historische bronnen in de Late Bronstijd, aan het einde van de dertiende en het begin van de twaalfde eeuw v. Chr., huishield in het oostelijk Middellandse Zeegebied.

Nieuw onderzoek naar aanleiding van de unieke ontdekking in 2016 van een begraafplaats in de oude Filistijnse stad Asjkelon, aan de zuidoostkust van Israël, biedt nu een fascinerend inkijkje in de ware herkomst van de Filistijnen en in het erfgoed dat ze nalieten. Het onderzoek, dat gisteren werd gepubliceerd in het tijdschrift Science Advances, lijkt de buitenlandse herkomst van het volk te bevestigen maar laat ook zien dat de gehate vreemdelingen zich al snel met plaatselijke volken vermengden.

In de studie werd DNA-onderzoek verricht op een tiental clusters van menselijke resten uit Asjkelon die afkomstig waren uit drie verschillende tijdperken: graven uit de Midden-Bronstijd en de Late Bronstijd (1650 tot 1200 v. Chr.), de periode vóór de aanwezigheid van de Filistijnen in het gebied; kindergraven uit het begin van de twaalfde eeuw voor Chr., kort na aankomst van de Filistijnen in de vroege IJzertijd; en tombes van een Filistijnse begraafplaats uit de Late IJzertijd (uit de tiende en negende eeuw v. Chr.).

In de genetische handtekening van de vier DNA-monsters uit de vroege IJzertijd, die allemaal afkomstig waren van pasgeborenen die onder de vloer van Filistijnse huizen waren begraven, werd volgens de onderzoekers naar verhouding meer “aanvullend Europees erfgoed” aangetroffen (zo’n 14 procent) dan in monsters uit de pre-Filistijnse Bronstijd (2 tot 9 procent). Hoewel de herkomst van dit “aanvullende Europese erfgoed” onduidelijk is, wijst het meest waarschijnlijke scenario op een oorsprong in Griekenland, Kreta, Sardinië en het Iberisch Schiereiland.

Daniel Master, directeur van de Leon Levy Expedition to Ashkelon en medeauteur van de nieuwe studie, prijst de resultaten als “direct bewijs” voor de hypothese dat de Filistijnen in de twaalfde eeuw v. Chr. als migranten uit het westen arriveerden en zich in Asjkelon vestigden.

“Het sluit aan op de oud-Egyptische en andere bronnen die we hebben en het sluit ook aan op archeologische vondsten.”

Wat de onderzoekers nóg opmerkelijker vinden, is dat deze specifieke “Europese piek” weer snel verdwijnt en vrijwel niet meer is aan te tonen in het DNA van mensen die slechts een paar eeuwen na deze zuigelingen werden begraven. Latere Filistijnse monsters vertonen genetische handtekeningen die sterk lijken op die van de volken die al vóór de komst van de Filistijnen in de regio woonden.

“We hebben de komst van mensen vanuit Zuid-Europa naar Asjkelon weten vast te leggen,” zegt Michal Feldman, archeogeneticus aan het Max-Planck-Institut für Menschheitsgeschichte in Jena en medeauteur van de nieuwe studie. “Daarna lijkt het DNA binnen tweehonderd jaar te verdwijnen, waarschijnlijk omdat de Filistijnen en deze genetische handtekening zich vermengden met de plaatselijke populatie.”

“Ruim een eeuw lang hebben we gedebatteerd over de vraag waar de Filistijnen vandaan kwamen,” schrijft archeoloog Eric Cline in een e-mail vanaf zijn opgravingskamp op de Kanaänitische vindplaats Tel Kabri (Cline was niet betrokken bij het huidige onderzoek.) “Nu hebben we het antwoord daarop: Zuid-Europa, en specifieker waarschijnlijk Griekenland, Kreta of Sardinië. Dat past goed bij het antwoord dat in het licht van eerdere archeologische vondsten als het meest waarschijnlijke werd gezien, dus het resultaat klinkt erg logisch.”

Aren Maeir, een archeologe die leiding geeft aan opgravingen in de oude Filistijnse stad Tell-es-Safi/Gath (en die evenmin bij het huidige onderzoek was betrokken), waarschuwt voor een al te simpel beeld van de Filistijnse herkomst. Ze omschrijft de booswichten uit de Bijbel als “een ‘verstrengelde’ of ‘transculturele’ groep die uit volken van verschillende herkomst bestond.”

“Hoewel ik het helemaal eens ben met het idee dat er een aanzienlijke buitenlandse component onder de Filistijnen uit de vroege IJzertijd bestond, hadden deze buitenlandse componenten niet één en dezelfde herkomst en, niet minder belangrijk, ze vermengden zich vanaf de vroege IJzertijd met plaatselijke Levantijnse populaties,” schrijft Maeir in een e-mail.

Master vindt het vooral zeer interessant dat de Filistijnen – ondanks hun snelle genetische ‘verwatering’ – een duidelijk herkenbare culturele groep bleven, die zich ruim vijf eeuwen lang van zijn buurvolken onderscheidde voordat de Filistijnen in 604 v. Chr. werden overmeesterd door de Babyloniërs.

“Het is vrij interessant om te zien hoe de Filistijnse mix van genen zo snel is veranderd,” zegt de archeoloog. “Want als je op de Hebreeuwse teksten afgaat, denk je toch dat niemand zich met de Filistijnen wilde inlaten?”

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com