De ondergang van het oude nomadenrijk heeft mogelijk tot eeuwen van geweld op de Euraziatische steppen geleid. Archeologen denken nu een grafveld met slachtoffers uit deze nog weinig onderzochte periode te hebben gevonden.
In de afgelopen vier jaar is een Russisch-Zwitsers team van archeologen bezig met het opgraven van een koergan of grafheuvel in de autonome Russische republiek Toeva, in het zuiden van Siberië. De koergan, die de aanduiding Tunnug 1 heeft gekregen, is een van de vroegste en grootste grafheuvels van de Scythen, een nomadische cultuur die vanaf circa 1100 v.Chr. het grootste deel van de steppen tussen Europa en Azië beheersten.
Toen de archeologen bezig waren met de opgraving van de zuidhoek van de heuvel, ontdekten ze een cluster van meer recente graven, die uit de periode tussen 100 en 400 na Chr. dateren. De onderzoekers verwachtten geen grote verrassingen, maar namen de gelegenheid te baat om de eetgewoonten, begrafenisgebruiken en levensverwachting van deze latere steppennomaden nader te bestuderen.
Maar toen Marco Milella, archeoloog aan de Universität Bern, en zijn collega’s de tientallen skeletten in Tunnug 1 onderzochten, waren ze verbluft. “Ik heb nog nooit een populatie van skeletten bestudeerd die door zóveel geweld wordt gekenmerkt,” zegt Milella. “In het begin waren we niet erg verrast, maar daarna vonden we meer en meer en meer... Veel van deze mensen zijn blootgesteld geweest aan gewelddadige ontmoetingen (...) en dat bewijs vonden we niet alleen bij de volwassen mannen, maar ook bij kinderen.”
In een onderzoek dat onlangs in het Journal of Physical Anthropology is verschenen, schetsen Millela en zijn collega’s aan de hand van ruim honderd verwondingen die ze op de skeletten hebben aangetroffen een beeld van een zeer gewelddadige steppensamenleving. Van de minstens 87 mensen die in het kleine grafveld lagen begraven, vertoonden ruim twintig sporen van verwondingen op hun skelet, waaronder snij- en houwsporen, gaten van pijl- en zwaardpunten en verwoestende stompe slagen. De slachtoffers varieerden in leeftijd van zeer jonge kinderen tot een oude vrouw, maar de meesten waren jongeren en volwassenen.
Terugval in chaos
Het bewijs voor al dit geweld kan een verklaring bieden voor gebeurtenissen die zich ver van de graslanden van zuidelijk Siberië afspeelden. De mensen die in het grafveld werden bijgezet, leefden in een tijd van diepgaande veranderingen. Enkele eeuwen eerder behoorde de regio nog tot een rijk van nomaden die zich Xiongnu noemden en rooftochten in oostelijke en zuidelijke richting ondernamen. De opmars van de Xiongnu was voor de Chinese keizers aanleiding om aan de bouw van de Chinese Muur te beginnen. Chinese chroniqueurs uit die tijd schreven met ontzag – en ook hoon – over het nomadische buurvolk.
“Het is hun gebruik om in tijden van vrede hun kuddes te hoeden en van de jacht te leven, maar in perioden van onrust nemen zij de wapenen op en gaan op weg om te plunderen en brandschatten. Dit schijnt hun natuur te zijn,” schreef de Chinese historicus Sima Qian minachtend in de eerste eeuw v.Chr., slechts honderd jaar vóór de vroegste graven van Tunnug 1.
Toen het rijk van de Xiongnu in 100 na Chr. ineenstortte, brak er chaos op de steppen uit. In plaats van het opkomende Chinese rijk aan te vallen, keerden de krijgers van de regio zich tegen elkaar. “Wat we in dit voorbeeld van Tunnug 1 zien, is waarschijnlijk de teloorgang van de politieke stabiliteit in het gebied na de ineenstorting van het Xiongnu-rijk,” zegt Gino Caspari, opgravingsleider en archeoloog aan de Universität Bern.
‘Herhaald en gericht geweld’
Door de beenderen aan koolstofdatering te onderwerpen, konden de archeologen aantonen dat Tunnug 1 bestaat uit graven met lichamen die vanaf ongeveer 100 na Chr. gedurende meerdere eeuwen werden bijgezet. Ze lijken dus veeleer het resultaat te zijn van rooftochten en kleinere schermutselingen gedurende een langere periode dan van één grote slag of slachting.
“Dat wijst op conflicten tussen diverse kleinere groepen, wraakacties en represailles,” zegt Christopher Knuesel, archeoloog aan de Université de Bordeaux, die niet bij de nieuwe studie was betrokken. Niettemin denkt hij dat het geweld opmerkelijk is, vooral als we bedenken dat het grafveld zo lang in gebruik is geweest.
“Het zijn verwondingen die je doorgaans in massagraven aantreft,” zegt hij. “Dat we zoveel geweld hier in afzonderlijke graven zien, is een zeer ongebruikelijke combinatie.”
Het werkelijke aantal mensen in het grafveld dat door geweld om het leven moet zijn gekomen, ligt waarschijnlijk veel hoger, aangezien verwondingen ook dodelijk kunnen zijn zonder sporen op het skelet achter te laten. Bioarcheologen die zijn gespecialiseerd in het onderzoek van historische skeletresten, schatten dat er naast elk skelet met zichtbare schade door geweld nog drie andere personen geteld moeten worden, die werden gedood op een manier die geen sporen op hun beenderen heeft nagelaten. “Wat we op de skeletten zien, is het topje van de ijsberg, want veel verwondingen laten geen sporen op botten na,” zegt Milella.
De onderzoekers vonden ijzeren speerpunten tussen de onaangetaste skeletten van meerdere personen uit Tunnug 1, wat erop wijst dat ze in zacht weefsel waren getroffen en dat de punten na het vergaan van het weefsel waren achterbleven.
De archeologen vonden ook de stoffelijke resten van mannen en jongens met snijsporen op de voorzijde van de wervels in de omgeving van de nek, maar zonder verwondingen op armen en bovenlichaam die zo kenmerkend zijn voor een gewapend handgemeen of zelfverdediging. Deze combinatie duidt erop dat hun kelen waren doorgesneden, hetzij tijdens een weerzinwekkende executie, hetzij als onderdeel van een gewelddadige ceremonie. “Tenminste een deel van deze kenmerken kunnen in verband worden gebracht met rituele slachtingen,”zegt Milella.
‘Niet alleen maar bruten’
Geweld mag dan een veel voorkomend fenomeen onder deze steppennomaden zijn geweest, maar uit eerdere opgravingen is gebleken dat ze ook mededogen toonden. Toen Eileen Murphy, archeologe aan de Queen’s University in het Ierse Belfast, in de jaren negentig een soortgelijke grafheuvel in Toeva opgroef, ontdekte ze op talloze skeletten eveneens sporen van verwondingen en geweld. Maar wat haar vooral opviel, waren de stoffelijke resten van mensen die langdurige zorg nodig moeten hebben gehad.
“We zagen heel veel bewijzen van personen die als kinderen al gehandicapt waren, maar tot volwassenen waren opgegroeid,” zegt Murphy, die niet bij de nieuwe studie was betrokken. “Deze mensen van de steppen hadden ook een zorgzame kant. Het waren niet alleen maar bruten.”
Dat latere groepen hun doden nog altijd begroeven in een Scythische grafheuvel die duizend jaar vóór hun tijd was opgericht, “getuigt van een zekere continuïteit,” zegt Milella. “De koergan zelf werd al die tijd voor begrafenissen gebruikt. Het moet een zeer bijzondere en symbolische plek zijn geweest en het is fascinerend als je denkt aan de tijdspanne waarin de heuvel in gebruik is geweest.”
In de tijdspanne waarin de mensen van Tunnug 1 zijn begraven, de eerste eeuwen na Chr., leidde de ineenstorting van het Xiongnu-rijk tot golven van onrust op de steppen die tot ver in de rest van Azië en ook Europa doordrongen. Een halve wereld verderop maakten Romeinse schrijvers rond dezelfde tijd gewag van oorlogszuchtige stammen die vanuit Centraal-Azië in beweging waren gekomen. De westwaartse volksverhuizingen van de Goten, Alanen en Hunnen zouden uiteindelijk ook het Romeinse Rijk tot op de rand van ineenstorting brengen.
De ontdekkingen in Tunnug 1 kunnen op een aannemelijke oorzaak voor de migratie van deze nomadische volken wijzen. “In de derde en vierde eeuw na Chr. zie je grootschalige verplaatsingen van volken in het hele gebied,” zegt Knuesel. “Misschien was de onrust en het geweld op de steppen een van de redenen waarom ze deze regio in groten getale begonnen te verlaten.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com