Dit artikel verscheen in National Geographic Traveler editie 2, 2019.

Diep verstopt in het Tiensjangebergte, op een van de meest afgelegen plekken op aarde, leven nomadenfamilies al duizenden jaren min of meer hetzelfde. Journalist Dirk Wijnand de Jong en fotograaf Frits Meyst reisden naar de geïsoleerde bergweiden van Kirgizië om hun leefgebied te verkennen.

‘Zondagmorgen, het meer van Soň-Köl. Of zou het al maandagmorgen zijn? Boven mijn hoofd beweegt een eenzaam wolkendek over de vlakte. Voor de rest staat de wereld stil. Zover ik kan zien bergtoppen, sommige puntig, sommige glad als satijn, met ertussen het kilometerslange bergmeer omzoomd met enkelhoog gras. Een landschap zo wild, woest, geïsoleerd en dramatisch dat ik zonder dat ik het doorheb Ennio Morricones ‘The Good, the Bad and the Uglyneurie.

In deze allesverslindende nietsheid staat het kamp van Akyl en zijn familie, geminimaliseerd tot Madurodamproporties. Akyl (31) zijn vrouw Nargiza (27), hun dochters Janyl Myrza en Cholponai (5 en 3), opa en oma Mamytbek en Tinatin, gepensioneerd, en de negen maanden oude Ali. Verder vijf joerten, tradronde nomadententen, in een rechte lijn, een hekwerk voor de schapen, een kraantje in de vorm van een emmer op een paal, een hondenhok gemaakt van koeienmest en ernaast een buitentoilet. En, niet onbelangrijk: 350 schapen, zeventig paarden, 25 koeien, twintig jaks en de honden Sherhan, Jesbilek, Sharik en Laika.