Vierduizend jaar lang lag een vrouw ongestoord in een met stenen afgezet graf te midden van de wouden van Noordoost-Zweden. Waarschijnlijk is dat ze de dierentrek door het bos en langs de rivier de Indalsälven volgde. Toen ze als vrouw in de dertig door onbekende oorzaak overleed, werd ze begraven met de resten van een jongetje – misschien haar zoon – van naar schatting zeven jaar oud.
In 2020 werd Oscar Nilsson, een archeoloog die klei gebruikt om gezichten uit een ver verleden nauwgezet te reconstrueren, door de curatoren van het Zweedse Västernorrlands Museum benaderd. Het museum had twee skeletten in zijn collectie die een eeuw geleden bij het gehucht Lagmansören waren opgegraven.
De skeletten uit de Steentijd waren de oudste die ooit in deze Zweedse regio waren gevonden, een gebied waar de winterse omstandigheden zich niet lenen voor een goede conservering. In het museum werd een expositie voorbereid over 9500 jaar bewoning in Zweden, en de curatoren wilden de bezoekers graag het oudste gezicht van Noord-Zweden kunnen tonen – de ‘vrouw uit Lagmansören’. Maar hoe zou dat gezicht eruitzien?
In de afgelopen twintig jaar is Nilsson een van de pioniers van de reconstructieve archeologie geweest, waarbij hij ruim honderd mensen uit een ver verleden een nieuw gezicht heeft gegeven. Met het nauwgezet opbouwen van hun gelaatstrekken creëert hij voor zichzelf – en voor de miljoenen mensen die zijn reconstructies in musea komen bekijken – een fascinerend venster op het verleden.
Nilsson begint zijn werk door met klei een groot aantal gezichtsspieren in verschillende lagen aan te brengen op een uitgeprint 3D-model van de opgegraven schedel. Vervolgens gebruikt hij korte stokjes om de diepte van de gezichtsweefsels te bepalen. Die diepte hangt af van het gewicht, de sekse, de leeftijd en de etnische afkomst van de persoon in kwestie. De stokjes bieden daarna steun aan een laag plasticine-klei die het huidweefsel weergeeft.
Veel uiterlijke kenmerken kunnen nauwgezet worden afgeleid uit aanwijzingen die in de beenderen van de persoon worden gevonden. Toen Nilsson aan de reconstructie van de vrouw uit de Steentijd begon, wist hij al dat ze niet meer dan 1,50 meter lang was – zelfs voor die tijd kort van stuk. Ze had vooruitstekende tanden, die haar mond een kenmerkende vorm gaven. Haar neus stond een beetje scheef en aan haar schedelprofiel kon hij zien dat het een beetje achterover was gekanteld. Haar ogen stonden laag in haar schedel, terwijl haar onderkaak tamelijk robuust en mannelijk was. Nilsson vond dat de vrouw een interessante mix van mannelijke en vrouwelijke trekken vertoonde.
Sinds hij begon met het vormgeven van historische gezichten, hebben 3D-printers en DNA-technologie voor een revolutie in zijn vakgebied gezorgd, zodat hij zijn reconstructies nu in nog meer detail kan uitvoeren. DNA uit goed bewaard gebleven botten kan veel vertellen over de kleur van het haar, de huid en de ogen van een persoon – drie onderdelen van de reconstructie waar hij voorheen alleen maar naar kon raden. Nu behoren ze tot de kenmerken die wetenschappers met de grootste waarschijnlijkheid kunnen vaststellen.
Maar in het geval van de ‘vrouw van Lagmansören’ kon er geen betrouwbaar DNA aan de botten worden ontnomen. In plaats daarvan analyseerde Nilsson historische migratiepatronen. De vrouw leefde in een tijd waarin de eerste boeren zich nog maar kort in Scandinavië hadden gevestigd en zich met groepen jager-verzamelaars begonnen te vermengen. Nilsson stelde vast dat de vrouw waarschijnlijk een blanke huid en donker haar had.
Na deze analyse, die volgens Nilsson door en door werd getest, liet de archeoloog de wetenschappelijke waarschijnlijkheid voor wat ze was en liet zijn verbeelding de vrije loop. Anders dan sekse, huidskleur en de stand van het gebit kunnen iemands gelaatstrekken niet uit zijn of haar botten worden afgeleid. ‘Ik moet een gezicht tot leven brengen, zodat je het idee krijgt dat iemand je daadwerkelijk met die ogen aankijkt,’ legt hij uit.
Maar hij wil daarbij niet te ver gaan. Het portretteren van sterke emoties als woede is volgens hem uit den boze. Wat hij wél kan doen, is een weefsel van gevoelens in het gezicht leggen waarmee dat gezicht iets beweeglijks en dus levends krijgt. Van het voltooide gezicht wordt tenslotte een nieuw siliconenafgietsel in de vastgestelde huidskleur gemaakt, waarna Nilsson de details begint toe te voegen.
Toen hij aan de ogen van de vrouw toe was, dacht hij aan het jongetje dat samen met haar was begraven. Het skelet van het kind was te zwaar beschadigd om als basis voor een reconstructie te dienen, maar Nilsson wilde hem toch in het verhaal opnemen. Hij stelde zich voor dat het om haar zoontje ging en dat ze toekeek hoe hij voor haar uit rende. Het waren waarschijnlijk jager-verzamelaars die de dierentrek in de regio volgden. Misschien, zo dacht Nilsson, waren ze op weg naar hun winterkamp.
‘Ze voelt zich niet bedreigd, ze voelt zich thuis in de omgeving en ze kijkt naar de jongen,’ zegt Nilsson. ‘Het is een vertrouwd gevoel, misschien is ze zelfs een beetje arrogant. Hoewel ze klein van stuk is, wil je geen ruzie met haar.’
Bij eerdere reconstructies wist hij dat hij z’n werk goed had gedaan als een museumdirecteur naar het gezicht in kwestie overhelde om de details ervan te bestuderen en dan plotseling terugweek omdat het te persoonlijk aanvoelde. Dat gebeurt vaak wanneer twee paar ogen – het ene levend en het andere opnieuw tot leven gewekt – elkaar zó dicht naderen. ‘Dat getuigt van een botsing in het brein,’ zegt Nilsson. ‘Het logische deel van de hersenen zegt je dat het niet echt is, maar de emotionele ervaring is er wel degelijk.’
Voor de reconstructie van het gezicht van de ‘vrouw van Lagmansören’ had Nilsson in totaal 350 uur nodig. Toen hij klaar was, was de vrouw gekleed in gelooide dierenhuiden die door Nilssons collega Helena Gjaerum met technieken uit de Steentijd waren vervaardigd. Rond de nek van de vrouw hing een halsketting met vogelklauwen, en ze had het haar in een stevig knotje opgebonden om het uit haar gezicht te houden terwijl ze vierduizend jaar geleden door het dichte woud trok.
Nilsson kent deze wouden heel goed. Als opgroeiend kind in Stockholm bracht hij met het gezin vakanties door in een huisje dat maar een paar kilometer van de plek staat waar het graf van de vrouw werd gevonden. In dit bos plukte hij paddenstoelen en keek hij uit naar elanden of misschien zelfs een beer – die mogelijk langs dezelfde oeroude route trokken die ook door de vrouw van Lagmansören werd gevolgd.
‘DNA-technologie en 3D-printers zijn geweldig, maar het gaat uiteindelijk om de emotionele band die ik – en velen met mij – voelen als we naar een gereconstrueerd gezicht kijken. Die band komt op de eerste plaats.’