Toen Israëlische antropologen voor het eerst de gefragmenteerde resten zagen van de grijsbruine schedel – een gedeelte van een platte en lage hersenpan, een bijna complete onderkaak zonder kin en één enkele kies – beseften ze meteen dat het niet om een moderne mens ging.

In tegenstelling tot Homo sapiens, die een hoge, ronde hersenpan heeft om ruimte te bieden aan ons grote brein, hadden de resten die de onderzoekers bekeken het kenmerkende uiterlijk van een veel oudere soort uit het geslacht Homo, die waarschijnlijk zo’n 450.000 jaar geleden in het Midden-Oosten arriveerde – een kwart miljoen jaar eerder dan Homo sapiens. Intussen deed de kies sterk denken aan de gebitten die zijn aangetroffen bij plaatselijke populaties van archaïsche mensensoorten en Neanderthalers die hier zo’n 400.000 jaar geleden leefden.

Verrassend genoeg bleek deze schedel met zijn duidelijk archaïsche trekken niet ouder te zijn dan 120.000 tot 140.000 jaar, en stamt dus uit een tijd waarin Homo sapiens al in het gebied aanwezig was. Ook werd de schedel omringd door stenen werktuigen die normaliter in verband worden gebracht met de veel ontwikkelder Homo sapiens of mogelijk met Neanderthalers. Voor paleoantropologen wijst deze gedeelde technologie erop dat verschillende soorten uit het geslacht Homo elkaar waarschijnlijk zijn tegengekomen.

Dat maakt het beeld van een toch al verwarrend tijdperk tussen de 770.000 en 126.000 jaar geleden er niet overzichtelijker op. In deze periode, het Midden-Pleistoceen, werden Afrika en Eurazië bevolkt door een veelheid van archaïsche mensensoorten die chronologisch tussen de vroegere en primitievere Homo erectus en de latere, meer ontwikkelde Neanderthalers en Homo sapiens passen.

Resten van vroege mensensoorten uit het Midden-Pleistoceen, die vaak een lappendeken van primitieve en moderne kenmerken vertonen, werden van oudsher toegeschreven aan de Homo heidelbergensis, een ‘verzamelsoort’ die volgens veel wetenschappers nu zijn langste tijd heeft gehad.

De onderzoekers hopen dat de nieuwe ontdekking meer licht op de periode zal werpen. In twee studies die vorige week in het tijdschrift Science zijn verschenen, gaan de onderzoekers nader in op de bewijzen die de vondst heeft opgeleverd en op de vraag hoe de gefossiliseerde resten in de stamboom van de vroege mens kunnen worden ingepast en in welk verband ze met andere populaties staan.

“We weten dat Homo sapiens rond deze tijd al in de regio aanwezig was,” zegt Hila May, paleoantropologe aan de Tel Aviv University en een van de vele auteurs van de beide wetenschappelijke artikelen. “Maar tot nu toe hadden we geen enkele aanwijzing dat hier in deze periode nog andere soorten Homo leefden.”

Lees ook: Toevallige vondst onthult leesgewoonten van piraten van Zwartbaard

“De consequenties zijn verbluffend,” zegt antropoloog Israel Hershkovitz van de Tel Aviv University, National Geographic-onderzoeker en hoofdauteur van het artikel in Science waarin de menselijke resten wetenschappelijk zijn beschreven. “We hebben het dus over twee groepen van mensensoorten die bijna honderdduizend jaar lang in de Levant naast elkaar hebben geleefd en daarbij kennis en genen hebben uitgewisseld.”

Imposante vaardigheden

De ontdekking werd gedaan op de vindplaats Nesher Ramla, een steengroeve in Centraal-Israël. Nadat bulldozers in 2010 per toeval een schat aan prehistorische stenen werktuigen in de groeve aan het licht hadden gebracht, werkten archeologen bijna een jaar lang aan het blootleggen van voorwerpen die wezen op de activiteit van jagers die hier tussen de 140.000 en 100.000 jaar geleden hebben geleefd: naast tienduizenden stenen werktuigen vonden ze de resten van een veelheid van dieren, waaronder schildpadden, gazellen en herten, en bewijzen voor het slachten van dieren en vuurplaatsen.

Onderzoekers denken dat de werktuigen die in Nesher Ramla zijn gevonden tamelijk voortgeschreden zijn. Oorspronkelijk vervaardigden onze mensachtige voorouders scherpe handbijlen door scherven van de randen van een stuk ruwe steen af te slaan totdat die steen gebruikt kon worden om mee te snijden en te graven. Later ontdekten vroege werktuigmakers dat de afgeslagen scherven zelf gebruikt konden worden, en wel als veel fijnere messen, schrapers of speerpunten. Ze ontwikkelden nieuwe methoden om grote scherven op de juiste manier van een geschikt stuk vuursteen af te slaan en van die scherven nuttige werktuigen te maken.

De specifieke afslagtechniek die door de mensensoorten in Nesher Ramla werd gebruikt, wordt de ‘centripetale Levallois-techniek’ genoemd. Bewijzen voor deze techniek in de regio worden vaak gevonden in samenhang met resten van Homo sapiens, in een periode tussen 140.000 en 80.000 jaar geleden. In recenter tijden lijken ook de Neanderthalers in Europa deze techniek te hebben gebruikt.

Lees ook: Voor het eerst vogelfossiel gevonden met ongelegd ei

Yossi Zaidner, archeoloog van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, hoofdauteur van het artikel waarin de stenen werktuigen wetenschappelijk zijn beschreven en eveneens National Geographic-onderzoeker, wijst op de complexiteit van de techniek die in Nesher Ramla werd gebruikt voor het vervaardigen van de werktuigen. “Ik heb zelf de nodige afslagtechnieken uitgeprobeerd maar zeker geen Levallois-pijlpunten gemaakt, want daarvoor is heel veel oefening nodig. Ik zit nog op het niveau van Homo erectus,” grapt hij.

Maar wat kan de aanwezigheid verklaren van een mensachtige met een kleine hersenpan die eerder doet denken aan archaïsche mensensoorten maar die toch zulke geavanceerde werktuigen maakte? Zouden sommige van de werktuigen die in Nesher Ramla zijn gevonden, daar kunnen zijn achtergelaten door Homo sapiens, waarna zijn verre en archaïsche voorouder ze eveneens leerde te gebruiken en te produceren?

Zaidner denkt dat die hypothese te vergezocht is. Ten eerste werden de schedelfragmenten gevonden op de bodem van een stratigrafische laag van bijna acht meter dikte, wat er duidelijk op wijst dat de in Nesher Ramla ontdekte mensensoort hier al leefde voordat Homo sapiens arriveerde. Belangrijker nog is het feit dat de centripetale Levallois-techniek niet in het Midden-Oosten maar in Afrika is ontstaan en dat sommige van de in Nesher Ramla aangetroffen werktuigen juist door archaïsche soorten in plaats van Homo sapiens zijn vervaardigd. Volgens Zaidner is het dus evengoed mogelijk dat het Homo sapiens is geweest die deze afslagtechniek van archaïsche mensensoorten heeft overgenomen.

Dat zou wijzen op een vorm van gelijktijdige omgang tussen primitievere en modernere mensensoorten, zegt archeologe Alison Brooks van de George Washington University, die niet bij het onderzoek was betrokken.

“De complexiteit van deze techniek is zonder langdurige oefening moeilijk onder de knie te krijgen en kan het best worden overgedragen via visuele en orale leermethoden,” zegt Brooks, die eveneens denkt dat de technologie waarschijnlijk in Afrika is ontstaan.

Zaidner is het daarmee eens en denkt dat de archaïsche mensensoorten die zich deze vaardigheden eigen maakten, mogelijk zijn geëmigreerd en zich met plaatselijke, modernere mensensoorten hebben vermengd, waarbij ze de techniek hebben voorgedaan en zo in Europa en daarbuiten hebben verbreid.

Nog meer soorten?

Toen de onderzoekers de kenmerken van de oude schedel analyseerden om te achterhalen waar hij in de menselijke stamboom kon worden ingepast, stuitten ze op allerlei ongerijmdheden. Het exemplaar leek op geen enkele van de bekende Homo-soorten, zelfs niet op de ‘verzamelsoort’ Homo heidelbergensis.

Volgens Hershkovitz zijn sommige wetenschappers dan ook geneigd om de schedel uit Nesher Ramla aan een geheel nieuwe soort toe te schrijven, maar hij denkt niet dat dat verstandig is.

“We denken dat het onjuist en zelfs ongepast is om een dusdanig geïsoleerd exemplaar tot een nieuwe soort uit te roepen. Zeker, we hebben hier te maken met een unieke combinatie van kenmerken,” maar volgens hem lijkt dat gebruikelijk te zijn voor vroege mensensoorten uit het Midden-Pleistoceen. “Wij denken dat het dus om de aanwezigheid van meerdere typen gaat, niet om aparte soorten.”

Het instabiele klimaat in het Midden-Pleistoceen, waarin bitter koude tijdperken werden afgewisseld met perioden van milder weer, leidde ertoe dat de menselijke populaties in Europa telkens slonken en weer aanzwollen. Naarmate plaatselijke populaties van vroege mensen door het barre klimaat kleiner werden en geïsoleerder raakten, pasten ze zich in hun evolutionaire ontwikkeling aan die omstandigheden aan, zowel in lichamelijke als culturele zin. Als het klimaat weer milder werd, breidden die populaties zich weer uit en vermengden zich met andere groepen, waarbij cultuurgoed en genen werden uitgewisseld. Volgens Hershkovitz en zijn collega’s heeft dit proces tot de lappendeken aan kenmerken geleid die valt te ontwaren bij vroege mensensoorten uit het Midden-Pleistoceen.

De aparte groep archaïsche mensen waartoe de eigenaar van de schedel uit Nesher Ramla behoorde, heeft volgens de wetenschappers mogelijk een belangrijke rol in dat proces gespeeld. Omdat het klimaat in het Midden-Oosten destijds stabieler was dan de regio ten noorden ervan, zouden de plaatselijke populaties mensen groter zijn geweest en misschien telkens weer noordwaarts zijn getrokken als de terugtrekkende ijskappen dat toelieten.

“We denken dat de Nesher Ramla-mens de bronpopulatie is geweest voor talloze groepen die later in Europa zijn opgedoken,” zegt Rachel Sarig, medisch antropologe aan de Tel Aviv University en een van de auteurs van de studies. De Neanderthaler-achtige kies van de archaïsche Nesher Ramla-mens kan daar op wijzen.

Een nadere genetische analyse van de Nesher Ramla-mens en zijn verwantschap met andere mensensoorten is waarschijnlijk niet mogelijk, aldus May. “In een vindplaats die in een warme omgeving aan de openlucht blootgesteld is geweest, zoals deze steengroeve, vergaat het DNA veel sneller dan in koele grotten of op koudere vindplaatsen,” legt zij uit.

Desalniettemin zijn de ouderdom en locaties van het fossiel veelbelovend en kunnen de goed bewaard gebleven schedelkenmerken nieuw licht werpen op andere vondsten in de regio die tot nu toe moeilijk waren te duiden. Daartoe behoren enkele kiezen van een vroege mensensoort uit de grot van Qesem, ruim dertig kilometer verder naar het noorden, die volgens Sarig sterk doen denken aan de kies die in Nesher Ramla is gevonden maar ook veel ouder is, namelijk zo’n 400.000 jaar.

Als dat betekent dat vroege mensensoorten van het type Nesher Ramla in die periode al in het gebied aanwezig waren, dan kunnen ze ook enkele van hun genen hebben bijgedragen aan een mysterieuze groep vroege mensen die op de Noord-Spaanse vindplaats Sima de los Huesos (‘Bottenkuil’) zijn gevonden. Ook die mensensoort had volgens Hershkovitz kiezen die lijken op die van de Nesher Ramla-mens en die vaak aan pre-Neanderthalers worden toegeschreven.

Een eerdere genetische analyse van de resten van Sima de los Huesos heeft een nogal raadselachtige verwantschap met de Siberische Denisova-mens opgeleverd. Misschien heeft deze vroege mensensoort die genetische overeenkomsten geërfd via de Nesher Ramla-populatie, die op zijn lange trek door het Midden-Oosten richting Azië genen heeft uitgewisseld met de voorouders van de Denisova-mens. “We denken dat leden van de Nesher Ramla-groep misschien al 400.000 jaar geleden begonnen aan hun trek naar Europa,” zegt Hershkovitz.

Ook paleoantropoloog Michael Petraglia van het Max-Planck-Institut für Menschheitsgeschichte in het Duitse Jena denkt dat deze vondsten een onderbouwing zijn van het feit dat “we niet langer een eenvoudig lineair model van onze evolutie kunnen hanteren. Al deze menselijke populaties waren voortdurend aan het groeien en krimpen of stierven uit.”

Ook Shara Bailey, een paleoantropologe van de New York University die niet bij dit onderzoek was betrokken, vindt dat de fossielen uit Nesher Ramla getuigen van “een combinatie van archaïsche en duidelijke Neanderthaler-achtige kenmerken.” Maar volgens haar is het “altijd moeilijk om te weten of één enkel fossiel bepalend is voor het algemene voorkomen van een populatie.”

In elk geval denkt ze dat “wij allemaal – of de meesten van ons – beginnen te accepteren dat het beeld van de menselijke evolutie gedurende het Midden-Pleistoceen veel onoverzichtelijker is geweest, wat een duidelijk verschil is met enkele tientallen jaren geleden.”

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com