In de jaren vijftig van de negentiende eeuw drong een team van avontuurlijke botanici door tot in de ongerepte ‘nevelwouden’ van de Quijos-vallei, in het oosten van Ecuador. Ze baanden zich met kapmessen een weg door de vegetatie, die zó dicht was dat ze amper vooruitkwamen. Volgens de wetenschappers was dit het hart van een ongerept oerwoud en een plek waar geen mens ooit was gekomen.
Maar ze vergisten zich. Inheemse stammen van de Quijos- of Napuruna-indianen ontwikkelden in de hele regio voortgeschreden landbouwnederzettingen, die na de komst van de Spaanse veroveraars in de zestiende eeuw ten onder gingen. Na het verdwijnen van deze cultuur nam de jungle het gebied weer geheel in haar bezit. De ondergang van deze samenleving is nu beschreven in een nieuwe studie die deze week in het tijdschrift Nature Ecology and Evolution verscheen.
Tussen de Amazone en de Andes
De nevelwouden van de Quijos-vallei vormen een van de belangrijkste hotspots van biodiversiteit in de wereld en worden doorkruist door een precolumbiaanse handelsroute, die ooit het laagland van het Amazonebekken met het hoge Andesgebergte verbond. In de eeuwen voorafgaand aan de komst van de Spanjaarden leefden hier duizenden mensen. Op de arme grond van de vallei verbouwden zij maïs, pompoenen, bonen en zelfs passievruchten.
De onderzoekers vonden een klein meertje in de vallei en haalden monsters uit het slib dat zich in het afgelopen millennium op de bodem ervan had afgezet. Tot in de oudste gedeelten van de boorkernen ontdekten ze sporen van menselijke nederzettingen.
In die oudste lagen vonden de wetenschappers stukjes pollen die vanuit de vallei en de omringende jungle in het meer waren gewaaid. De pollen van maïs en andere planten die alleen op open stukken land met voldoende luchtcirculatie gedijen, wezen erop dat deze gewassen door mensen in de vallei werden verbouwd. Ook vonden de onderzoekers veel brokjes houtskool, wat erop wijst dat er in de buurt vuren werden ontstoken.
Toen de Spanjaarden hier in de jaren veertig van de zestiende eeuw arriveerden, betekende dat een ramp voor de inheemse Quijos-indianen: velen werden gedood, talloze anderen werden als slaven uitgebuit of verkocht. De Quijos kwamen in opstand, maar in 1578 waren de meeste stamleden inmiddels gedood of uit het gebied verdreven. Uiteindelijk zouden de Spanjaarden zich weer uit de vallei terugtrekken.
“Het was misschien wel een van de ergste tragedies in de menselijke geschiedenis die zich hier in die periode heeft afgespeeld,” zegt Nick Loughlin, hoofdauteur van de nieuwe studie. Miljoenen indianen in de hele regio stierven na de komst van de Europese kolonisatoren. En in de nieuwe onderzoeksgegevens is precies te zien wanneer deze bloeiende cultuur ten onder ging.
In het slib op de bodem van het meertje is zowel het conflict als de naargeestige stilte daarna vastgelegd. Grote brokken houtskool in de modder duiden op het hoogtepunt van het conflict. En aan de pollen is te zien hoe, nadat de vallei was verlaten, het hele gebied snel en onverbiddelijk weer door de jungle in bezit werd genomen.
“In de nasleep van het conflict lag het land braak,” legt Mark Bush uit, een ecoloog van het Florida Institute of Technology die niet bij de nieuwe studie was betrokken. “Als je de grond niet meer bewerkt, komt het bos langzaam weer terug.” Eerst werden de akkertjes door grassen overwoekerd. Daarna nam het bos weer bezit van het gebied.
Terugkeer van de jungle
In de navolgende 130 jaar is geen enkel teken van menselijke nederzetting meer te vinden en gedijden de nevelwouden hier als tevoren. Uit de aanwezigheid van pollen van verschillende bomen – eerst de soorten die het vroegst en snelst opkwamen en daarna de traag groeiende soorten – blijkt dat verschillende vormen van vegetatie zich in snelle opeenvolging herstelden en de vallei uiteindelijk weer volledig overwoekerden.
Begin negentiende eeuw keerden mensen terug naar de vallei. Aan de slibafzettingen in het meertje konden Loughlin en zijn collega’s precies zien wanneer deze nieuwe kolonisten verschenen en wat ze met het landschap deden. Ze pasten het mozaïek van beboste landschappen een beetje aan en introduceerden grote grazers in de vallei.
In de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw werd de vallei door een nieuwe groep van Europeanen bezocht. Deze ontdekkingsreizigers troffen een woud aan dat zó dicht was dat ze zich niet konden voorstellen dat hier ooit mensen hadden geleefd. Maar wat zij zagen, was volgens Loughlin niet meer een volledig ongerept oerbos.
“Je begrijpt waarom deze ontdekkers de indruk hadden dat ze in een ongerept woud waren aangekomen,” zegt Andrea Cuéllar, een antropoloog van de University of Lethbridge in Alberta die onderzoek doet naar de culturele geschiedenis en het landbouwverleden van de Quijos-indianen en niet betrokken was bij het nieuwe onderzoek. “Deze gebieden waren ongelooflijk dicht begroeid. Als je ernaar keek, zou je zeggen: ‘Dit kan niet anders dan oerbos zijn.’”
Volgens Estanislao Pazmiño, eveneens antropoloog aan de University of Lethbridge, blijkt uit de nieuwe gegevens duidelijk hoe krachtig deze wouden zich herstelden nadat ze door de mens waren aangepast. Maar hij betwijfelt of de jungle zich in onze tijd op dezelfde manier zou herstellen. In de vallei loopt nu veel grazend vee rond, de bodem is er uitgeput en de omringende wouden zijn allesbehalve ongerept. “De technologie die precolumbiaanseindianen gebruikten, was veel minder ingrijpend dan wat er tegenwoordig wordt gedaan,” zegt hij.