Uit de eerste systematische analyse van bijna tweehonderd mysterieuze artefacten die in een Peruaanse vallei zijn gevonden, blijkt dat ze zo’n vijfhonderd jaar geleden waarschijnlijk werden vervaardigd als vervanging van overleden stamgenoten wier graven door de Spaanse veroveraars waren geplunderd.

In het onderzoek, dat gisteren in het tijdschrift Antiquity werd gepubliceerd, analyseren archeologen menselijke ruggenwervels die met behulp van touw aan stukken riet waren vastgeknoopt. Honderden van deze artefacten zijn ontdekt in de buurt van of binnenin uitgebreide tombes – chullpas – in de Peruaanse Chincha-vallei, een kleine tweehonderd kilometer ten zuiden van de hoofdstad Lima. Dit kustland was ooit het kerngebied van de Chincha-cultuur, die de regio vanaf het jaar 900 na Chr. overheerste totdat ze rond 1480 werd opgenomen in het Inca-rijk.

Volgens Jacob Bongers, archeoloog aan de Engelse University of East Anglia en hoofdauteur van het nieuwe onderzoek, waren plaatselijke boeren al langere tijd bekend met de aan elkaar geknoopte ruggenwervels en herkenden ze de artefacten als zeer oude voorwerpen. Maar de ‘ruggengraten’ werden pas onder de aandacht van de wetenschap gebracht toen Bongers zo’n tien jaar geleden als doctoraalstudent aan de University of California in Los Angeles in het gebied kwam werken.

Onder de Spaanse overheersing werden in heel Peru graven van de oorspronkelijke bewoners geplunderd en verwoest waarbij de waardeloze beenderen her en der werden verspreid Onderzoekers denken dat stammen van de oorspronkelijke bewoners de skeletresten van hun doden repareerden door ruggenwervels aan stukken riet vast te knopen en zo de lichamelijke integriteit van hun voorouders in ere te herstellen
Onder de Spaanse overheersing werden in heel Peru graven van de oorspronkelijke bewoners geplunderd en verwoest, waarbij de ‘waardeloze’ beenderen her en der werden verspreid. Onderzoekers denken dat stammen van de oorspronkelijke bewoners de skeletresten van hun doden ‘repareerden’ door ruggenwervels aan stukken riet vast te knopen en zo de lichamelijke integriteit van hun voorouders in ere te herstellen.
by J.L. Bongers

Samen met collega’s uit de VS en Colombia analyseerde hij 192 ‘ruggengraten’, waarvan de meeste bestonden uit vier tot tien wervels die met touw aan een recht stuk riet waren vastgeknoopt. (Eén ruggengraat was opgebouwd uit zestien wervels, terwijl een uitzonderlijk exemplaar werd bekroond door een schedel.)

Uit een zorgvuldige inspectie van de voorwerpen bleek dat in één geval de wervels van twee verschillende personen (een volwassene en een kind), mogelijk per ongeluk, aan één en hetzelfde stuk riet waren vastgeknoopt. Maar Bongers denkt dat de meeste artefacten pogingen waren om de skeletresten van specifieke personen in ere te herstellen.

This is an image

Waar mogelijk konden de onderzoekers de leeftijd schatten van de individuen aan wie de wervels hadden toebehoord. Dat deden ze door het groeistadium van de botten te onderzoeken en door te kijken of de lagere wervels met elkaar waren vergroeid. Uit hun analyse bleek dat het bij de meeste overledenen om volwassenen ging, maar dat ongeveer een zesde van de personen jonge mensen van onder de twintig waren.

Radiokoolstofdatering van de botten toonde aan dat de wervels begin zestiende eeuw waren begraven (dus rond de tijd dat de Spaanse conquistadores in het gebied doordrongen), maar dat ze ongeveer veertig jaar later aan de stukken riet waren vastgeknoopt. Dat wijst erop dat dit gebruik pas lang na de begrafenis van de bewuste personen werd toegepast, waarschijnlijk nadat de stoffelijke resten geheel tot skeletdelen waren vergaan.

‘Het getuigt van een betrokkenheid bij de doden die zich over een langere periode uitstrekt,’ zegt Bongers. ‘Ze probeerden hun doden te reconstrueren: ze namen losse skeletdelen van hun voorouders en trachtten die weer in elkaar te zetten.’

Enkele van de artefacten zijn op of net onder de grond gevonden, waar ze als een soort ‘grafstenen’ waren geplaatst. Maar de meeste waren herbegraven in chullpas en sommige waren in stof gewikkeld, een gebruikelijk grafritueel bij Andes-volken.

Bongers noemt de ‘ruggengraten’ ook wel ‘palen’, want hij denkt dat ze oorspronkelijk rechtop hebben gestaan. Deze artefacten zijn alleen in de Chincha-vallei gevonden, maar dan wel op locaties die vele kilometers uit elkaar liggen en door verschillende stammen werden bewoond.

‘Ze zijn op meerdere grafvelden gevonden, dus is er waarschijnlijk sprake van meerdere groepen die dit gebruik met elkaar deelden,’ zegt hij. ‘En ze vonden dit een gepaste manier om de doden te reconstrueren, waarschijnlijk nadat hun graven waren geplunderd.’

De lichamelijke integriteit van de doden vormde volgens Bongers bij veel Andes-volken een belangrijk aspect van de voorouderverering. Zo ontwikkelde het naburige Chinchorro-volk mummificatie-methoden.

Maar die lichamelijke integriteit werd vaak tenietgedaan door grafrovers die de skeletresten verstoorden. Volgens de hypothese van Bongers werden de overleden voorouders naderhand ‘gerepareerd’ door hun ruggenwervels bijeen te zoeken en er weer ruggengraten van te maken.

Verdrongen geloof

In Spaanse bronnen wordt verslag gedaan van de plundering en verwoesting van graven van de oorspronkelijke bewoners, iets wat na de zege van de conquistadores op het Inca-rijk een wijdverbreid fenomeen werd. Op zoek naar zilveren en gouden kostbaarheden openden de koloniale heersers duizenden graven, en volgens National Geographic-onderzoeker Gabriel Prieto, archeoloog aan de University of Florida, ging deze verwoesting hand in hand met pogingen van de kolonisten om inheemse religieuze praktijken te vervangen door het rooms-katholieke geloof. De tijden waren op elk denkbaar niveau (economisch, cultureel en spiritueel) dusdanig turbulent dat alle oorspronkelijke bewoners in de regio ‘zeer creatief werden in het heimelijk vasthouden aan hun tradities, met name de traditie van de voorouderverering,’ zegt hij.

Prieto was niet betrokken bij het nieuwe onderzoek, maar hij is het met de meeste bevindingen ervan eens. Hij denkt alleen niet dat de wervels aan stukken riet uit het geslacht Phragmites werden geknoopt. Prieto is geboren en getogen in Peru en heeft op foto’s van het onderzoek stukken riet van de robuuste soort Gynerium sagitatum herkend, die in de regio alom werden gebruikt.

‘Dit waren misschien wel de eerste planten die in Noord- of Zuid-Amerika werden gebruikt voor het vervaardigen van daken, muren en boten, en zelfs voor het maken van kleding,’ zegt hij. ‘Dus is het fijn dat er bewijs is opgedoken van een nieuwe manier waarop dit riet werd gebruikt, uit een tijd waarin alle Andes-volken onder zo’n enorme politieke druk stonden.’

Volgens Nené Lozada, een bioarcheologe van de University of Chicago die niet bij het nieuwe onderzoek was betrokken, biedt de studie nieuwe inzichten in geloofsopvattingen over lichamelijke integriteit onder Andes-volken. ‘De doelbewuste reconstructie van de wervelkolom (...) getuigt van een van de vele manieren waarop het lichaam bij pre-koloniale volken opvattingen omtrent persoonlijkheid, identiteit en verzet symboliseerde,’ schrijft zij in een e-mail.

En volgens Tiffiny Tung, een bioarcheologe aan de Vanderbilt University die evenmin bij het nieuwe onderzoek was betrokken, weerspiegelen de voorwerpen de mate waarin het leven van de oorspronkelijke bewoners in de regio door de Spaanse verovering werd ontwricht.

‘De studie herinnert ons aan de verschrikkingen die de oorspronkelijke bewoners door de komst van de Europese kolonisten hebben doorgemaakt,’ schrijft zij. ‘Ze laat zien hoe deze inheemse volken daarop reageerden en aan deze traumatische omwentelingen in hun levenswijze het hoofd probeerden te bieden.’

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com