De voor een Oscar genomineerde documentaire The Cave, waarin Ballours ervaringen worden beschreven, wordt op 3 maart om 21:00 uitgezonden op National Geographic.
Een donderslag bij onweer. Het gebulder van een verkeersvliegtuig. Een klop op de deur. Amani Ballour is bang voor harde, plotselinge geluiden. Ze herinneren haar aan de gevechtsvliegtuigen en de zware bombardementen die haar in 2018 dwongen haar geboorteland Syrië te verlaten.
De 32-jarige kinderarts vindt geen soelaas in de rust van haar spaarzaam ingerichte tweekamerappartement in Gaziantep, Turkije. In de stilte herinnert ze zich de jonge patiënten, die ze “mijn kinderen” noemt – zij die het overleefden en de velen die het niet haalden.
Twee jaar lang, van 2016 tot 2018, had Ballour in haar geboorteplaats Oost-Ghouta, vlakbij de Syrische hoofdstad Damascus, de leiding over een ondergronds veldhospitaal dat ‘The Cave’ werd genoemd. Daar was ze getuige van de gevolgen van oorlogsmisdaden, waaronder het gebruik van chemische wapens en chloorbommen, en luchtaanvallen op ziekenhuizen, specifiek gericht tegen mensen die op de vlucht waren geslagen en gewond waren geraakt.
“Je was nergens veilig,” zegt Ballour. “Moet je je voorstellen dat je slachtoffer bent van een luchtaanval en in een ziekenhuis wordt behandeld, en dat ze dan ook nog dat ziekenhuis bombarderen. Het ziekenhuis werd talloze keren geraakt. Mij is gevraagd om het aantal inslagen bij te houden, maar ik raakte de tel kwijt.”
Als leidinggevende van ‘The Cave’ had Ballour de verantwoordelijkheid over honderd medewerkers, in een stad die werd belegerd door troepen van het regime van de Syrische machthebber Basjar al-Assad. Al jaren golden er voor Oost-Ghouta rantsoenen voor zaken als etenswaren en medicijnen of werd de aanvoer ervan geheel afgesneden, als onderdeel van Assads tactiek om de stad door uithongering tot overgave te dwingen. Ballour en anderen waren gedwongen om goederen de stad binnen te smokkelen.
Aanvallen van Assads gevechtsvliegtuigen, en vanaf september 2015 ook van Russische straaljagers, dreven het veldhospitaal steeds dieper onder de grond, in een doolhof van tunnels en bunkers.
Ballours ervaringen worden beschreven in de National Geographic-documentaire The Cave, geregisseerd door Feras Fayyad en geproduceerd door Kirstine Barfod en Sigrid Dyekjærdie. De film is bij de komende Oscar-uitreikingen genomineerd in de categorie ‘Lange Documentaire’. In 2018 was Fayyad ook al voor een Oscar genomineerd, voor zijn documentaire Last Men in Aleppo. The Cavegaat over de hartverscheurende strijd van Ballour om in een ondergronds hospitaal en te midden van een oorlog genezing en troost te bieden.
Als jongste dochter uit een gezin van drie meisjes en twee jongens was Ballour van jongs af aan van plan om “iets anders te doen” dan haar oudere zussen, die allemaal als tieners of twintigers trouwden en huisvrouw werden. Haar hart ging uit naar de werktuigbouwkunde, dus ging ze studeren aan de Universiteit van Damascus. Maar door sociale druk vanuit haar omgeving en haar vaders verzet tegen haar keuze, moest ze overstappen op een medicijnenstudie, een discipline die “als geschikter voor een vrouw werd gezien, maar dan als kinderarts of gynaecologe.”
Ballour koos voor de kindergeneeskunde en negeerde al diegenen die haar voorhielden dat ze haar “universitaire graad in de keuken kon ophangen als ze eenmaal zelf kinderen had.” “Ik heb die opmerking zo vaak gehoord,” verzucht zij.
Toen de golf van vreedzame protesten in de Arabische wereld in 2011 ook Syrië overspoelde, was Ballour bijna klaar met haar studie. De demonstraties bereikten ook Oost-Ghouta, waar Ballour in een protestmars meeliep, maar dat verzweeg voor haar familie, in de overtuiging dat haar ouders “er één miljoen procent op tegen zouden zijn geweest, omdat ze erg bang waren dat mij iets zou overkomen.” Tijdens een ander protest maakte ze enkele korte videobeelden, maar ze was te bang om ze te verspreiden. “Ik was doodsbang om te worden opgepakt,” zegt zij. Toch was de ervaring een verademing. Het voelde “alsof ik vrijheid inhaleerde, het was ongelooflijk. Het was zó overweldigend om gewoon ‘nee’ te kunnen zeggen tegen alles wat er in dit land gebeurde, dat al tientallen jaren door één regime wordt beheerst.”
Tegen die tijd had de familie Assad – Basjar en daarvóór diens vader Hafez – Syrië al meer dan veertig jaar met ijzeren vuist geregeerd. Ballour herinnert zich dat het in haar kinderjaren “verboden was om over bepaalde zaken te praten, om de naam van president Hafez al-Assad anders dan in de context van lofprijzingen te noemen, want de muren hadden oren.” Over de slachting die in 1982 in de stad Hama werd aangericht, werd slechts gefluisterd. Daar hadden troepen van Hafez tijdens een korte islamitische opstand duizenden mensen, opstandelingen en gewone burgers, gedood. “Mijn ouders vertelden ons niets over het bloedbad in Hama, maar dat hadden ze wél moeten doen,” zegt zij.
Toen Hafez in 2000 door zijn zoon Basjar al-Assad werd opgevolgd, vroeg Ballour zich af waarom de Syriërs geen leider met een andere achternaam konden kiezen. “Toen ik daarover vragen stelde, kreeg ik te horen dat ik m’n mond moest houden, omdat iemand het zou kunnen horen,” vertelt ze. “Dat was angstaanjagend.”
Terwijl de Syrische staat de protestbeweging met grof geweld neersloeg, onder meer door demonstranten met zweepachtige staven te slaan en menigten met traangas en scherp geschut te bestoken, werd Ballour meegezogen in de zich steeds verder verslechterende situatie, maar niet als demonstrante. In die eerste jaren van de Syrische opstand werden gewonde demonstranten steevast door veiligheidstroepen in de ziekenhuizen opgespoord en meegenomen. Mensen die naar het ziekenhuis moesten, liepen het risico te worden opgepakt en in het netwerk van kerkers van het regime te verdwijnen – of erger, ter plekke te worden vermoord. In alle stilte werden er in woningen, moskeeën en op andere plekken geheime hospitaaltjes ingericht.
Ballour herinnert zich dat ze door mensen in haar buurt werd gevraagd om haar eerste patiënt te behandelen, die tijdens een demonstratie gewond was geraakt. Dat was eind 2012, toen ze pas was afgestudeerd. “Het was een kind dat in het hoofd was geschoten. Wat kon ik voor hem doen? Hij was dood,” zegt zij “Hij was ongeveer elf jaar oud.”
Haar eerste baan, als onbetaald vrijwilligster, was het behandelen van gewonden in een veldhospitaal in een gebouw dat door het regime als toekomstig ziekenhuis was bestemd maar nog in aanbouw was. Ballour was een van de twee artsen die er fulltime werkten, de andere was de oprichter van het kliniekje, Salim Namour, een chirurg die 26 jaar ouder was dan Ballour. Hij herinnert zich zijn eerste kennismaking met de pas afgestudeerde jonge vrouw. “Ze stelde zichzelf voor en bood aan om te helpen,” zegt hij. “Veel ervaren artsen vluchtten het land uit, maar deze pas afgestudeerde dokter bleef om te helpen.”
Destijds bestond het hospitaal uit een operatiekamer en een EHBO-zaal in het souterrain. Al snel breidde het kliniekje zich uit tot een doolhof van ondergrondse schuilkelders en kreeg het de naam ‘the Cave’ ('de Grot'). Er werden zalen voor kinderziekten en interne geneeskunde ingericht en meer en meer artsen, verplegers en vrijwilligers meldden zich aan. Het hospitaal was afhankelijk van apparatuur en uitrusting die uit beschadigde ziekenhuizen nabij het front waren gered en van medicijnen die werden betaald door internationale en Syrische ngo’s in het buitenland.
Ballour was geen traumatologe, maar toen de gewonden begonnen binnen te stromen, moesten ze zelfs door dierenartsen en oogartsen worden behandeld. Zij moest alles snel leren, niet alleen de noodingrepen, maar ook het omgaan met de verschrikkingen van een nietsontziende oorlog. De eerste slachtoffers van een bloedbad die zij behandelde, waren ernstig verbrand. Ook jaren later herinnert ze zich nog levendig “de geur van onherstelbaar verbrande mensen, van wie enkelen nog in leven waren. Het was het meest schokkende dat ik tot dan toe had gezien en ik had nog geen enkele ervaring, ik was pas afgestudeerd. Ik was zó geschokt dat ik niet meer kon werken. Maar toen volgden er nog meer bloedbaden en moest ik gewoon weer verder.”
Op 21 augustus 2013 werden Ballour en haar toegewijde collega’s met een nieuw soort verschrikking geconfronteerd: chemische wapens. Bij een aanval met het zenuwgas sarin op Oost-Ghouta werden honderden mensen gedood. Ballour herinnert zich hoe ze zich in het holst van de nacht naar het hospitaal haastte en tussen de doden en levenden op de vloer door moest laveren om de voorraadkamer te bereiken en aan het behandelen van patiënten te beginnen. “We wisten niet precies wat het was, alleen dat er mensen stikten. Iedereen was een noodgeval. Als een patiënt stikt, kun je niet even wachten. Ze stikten allemaal. We hebben de mensen gered die we konden redden, terwijl de mensen die we niet op tijd konden behandelen, zijn overleden. We hadden te weinig handen.”
Het jaar daarop richtte Namour samen met twaalf andere nog resterende artsen een plaatselijke medische raad op, voor de belegerde bevolking van 400.000 mensen in Oost-Ghouta. In de raad zaten ook twee tandartsen en een oogarts. Niet alle artsen in de raad werkten in de Cave, maar samen besloten ze voor een halfjaar een leidinggevende over de Cave aan te stellen, een termijn die later werd uitgebreid tot een jaar. Eind 2015 besloot Ballour zich voor de post beschikbaar te stellen. “Ik zag niet in waarom ik geen leidinggevende kon zijn omdat ik een vrouw was. Ik ben dokter, en zij (twee eerdere, mannelijke artsen) waren dokters. Ik was er vanaf dag één bij in het hospitaal, ik wist wat er moest gebeuren, ik had ideeën om het uit te breiden, ik had een plan.”
Haar vader en broer waren er tegen, aangezien Ballour al de meeste dagen en veel nachten in de Cave werkte. “Mijn vader maakte zich zorgen over mij, maar ik kon niet terug naar huis,” zegt Ballour. “Er waren niet genoeg artsen. Hij zei me dat mensen mij niet zouden accepteren, dat ik allerlei problemen zou krijgen. De volgende dag meldde ik mezelf aan en werd ik gekozen tot leidinggevende van het hospitaal.”
Begin 2016 kreeg Ballour de leiding over de Cave, enkele maanden nadat het aantal luchtaanvallen door de komst van Russische gevechtsvliegtuigen in de lucht boven Oost-Ghouta was opgeschroefd. De reactie van sommige patiënten en hun familie liet niet op zich wachten en was voorspelbaar. “Wat ik van veel mannen te horen kreeg, was dat ze zich afvroegen of er geen mannen meer in het land waren overgebleven, aangezien er een vrouw was aangesteld. Een vrouw. Ze hadden het niet over een vrouwelijke arts, maar gewoon over een vrouw.”
Een zachtaardige vrouw, klein van stuk en met het gezicht als dat van een renaissance-portret. Ze werd geconfronteerd met conservatief-patriarchale mannen – hoofdzakelijk patiënten en hun familieleden – die zich afvroegen of ze wel capabel genoeg was om een veldhospitaal in oorlogstijd te runnen.
“Ik diende ze stevig van repliek,” zegt zij, verwijzend naar de mannen die haar voorhielden dat ze bij haar familie thuis zou moeten zitten. “Ik zweeg niet, want als je gelijk hebt, dan heb je gelijk.… Sommige mannen zeiden dat het gevaarlijk was, dat het gebied werd belegerd, dat het een zware taak was die door een man gedaan moest worden. Waarom? Een vrouw kan het ook doen en dat heb ik gedaan.”
Ze kreeg de volle steun van de ziekenhuisstaf, onder wie Namour. “Ik moest niets hebben van dat patriarchale geklets,” zegt hij. “Ik zei tegen die mannen: zij werkt hier dag in dag uit en nacht na nacht bij ons, ze is er altijd als we iemand nodig hebben, en dat terwijl veel mannelijke artsen zijn gevlucht naar gebieden van het regime, waar ze veilig konden werken. Aan wie geef je de voorkeur? Het gaat niet om sekse, maar om wat je doet en wat je kunt. Dokter Amani heeft positieve veranderingen in het hospitaal doorgevoerd.”
Ballour breidde de Cave uit, verlegde de schuilkelders naar een grotere diepte en liet tunnels naar twee andere kliniekjes in de stad – en naar het kerkhof – graven. “We moesten de doden begraven, maar het was te gevaarlijk om over straat te gaan,” zegt zij. “We konden ons boven de grond niet verplaatsen.”
Terwijl de strop rond Oost-Ghouta werd aangetrokken en gevechtsvliegtuigen door de lucht raasden, waren er gelegenheden om het gebied via tunnels te verlaten, maar Ballour ging niet weg. “Hoe zou ik kunnen vertrekken?” zegt zij. “Ik heb toch medicijnen gestudeerd en me op kinderen toegelegd om mensen te helpen? Om er te zijn als zij me nodig hebben, niet om weg te gaan wanneer ik dat wil?”
De dagelijkse tol aan slachtoffers liep in de honderden. De Cave werd tijdens luchtaanvallen meermalen onder vuur genomen, met bommen die tot diep in de grond doordrongen, waardoor één zaal werd verwoest, drie leden van de medische staf werden gedood en anderen gewond raakten. Toen Ballour op een dag net een zaal had verlaten en door een gang liep, sloegen er raketten achter haar in. “Ik kon niets horen of zien. De gang was gevuld met een dichte stofwolk die in de lucht bleef hangen.” Toen het zicht beter werd, zag zij haar dode collega’s: “Hun lichamen waren aan stukken gereten.”
Ambulances werden geraakt en hulpverleners werden gedood terwijl ze gewonden ophaalden. De laatste opmars van Assads troepen in Oost-Ghouta, in februari 2018, omvatte ook een aanval met chloorgas. “De stank van chloor was overweldigend,” herinnert Ballour zich. “Ik kan niet in woorden beschrijven hoe dat was, wat we hebben doorgemaakt, maar ik wil dat mensen begrijpen waarom we moesten vertrekken. De mensen waren moe en hongerig. Velen gaven het op, onder wie strijders die hun wapens neerlegden en zich aan regeringstroepen overgaven. (...) Het leger kwam steeds dichterbij. Ze zaten vlakbij en we moesten vluchten. We waren bang dat ze ons allemaal zouden vermoorden als ze ons zouden bereiken.”
Een speciale commissie van de VN rapporteerde later dat troepen van het Syrische regime en haar geallieerden zich tijdens het beleg en de inname van Oost-Ghouta schuldig hadden gemaakt aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Assads oorlogvoering in Ghouta was “barbaars en middeleeuws,” aldus het VN-rapport. “Met een duur van ruim vijf jaar was het het langdurigste beleg uit de recente geschiedenis.”
Op 18 maart 2018 evacueerden Amani Ballour en haar team de gewonden en ontruimden de Cave, maar niet voordat de arts door alle zalen was gelopen en afscheid van ‘haar’ hospitaal had genomen. “Ik moest denken aan al die mensen die in dit hospitaal waren behandeld. Ik was nog een kind toen het gebouw waarin dit hospitaal zou worden ingericht, in aanbouw was. Daarna werkte ik er zes jaar lang. We werden belegerd, lagen onder vuur, hebben veel levens gered en zijn veel mensen kwijtgeraakt. De plek maakte zóveel herinneringen los, de meeste zeer pijnlijk, maar soms hadden we ook plezier. Het was zeer, zeer zwaar voor mij om dat hospitaal te verlaten.”
Ze vertrok met weinig meer dan de kleren die ze aanhad en liet haar geliefde witte doktersjas achter die ze had gedragen sinds haar studententijd. “Hij was zó bebloed dat ik hem niet kon meenemen,” zegt zij. “Dat was een heel bijzondere jas voor mij.”
Ballour en meerdere van haar familieleden en collega’s, onder wie Namour, vluchtten aanvankelijk naar Zamalka, een buitenwijk van Damascus, totdat ook die werd gebombardeerd. Tien dagen later was Ballour opnieuw onderweg, ditmaal naar de provincie Idlib in het noordwesten van Syrië, het laatste bastion van de rebellen aan de grens met Turkije. Ze was nog nooit in Idlib geweest. Ze trok er van plaats naar plaats, maar aan de gevechtsvliegtuigen viel niet te ontkomen.
Ze meldde zich in een dorp als vrijwilligster aan om een kinderarts in een veldhospitaaltje bij te staan, maar ze slaagde er niet in om er langer dan een paar uur te werken. “Toen ik de kinderen in Idlib zag, herinnerde ik me mijn kinderen en wat hen was overkomen. Ik kon dat niet nog een keer meemaken. Ik was psychisch leeg en uitgeput.”
Ze was ook moe van het gepraat van sommige mensen in Idlib, de meesten islamistische strijders, die haar en anderen uit Oost-Ghouta ervan beschuldigden zich aan het regime te hebben “overgegeven”. Na drie maanden in Idlib vluchtte ze naar Gaziantep in Turkije, in juni 2018. Ze trouwde met een activist uit Daraa met wie ze tijdens haar verblijf in Ghouta contact had maar die ze nog nooit had ontmoet.
Nu is ze veilig, maar niet gelukkig. De winterzon valt door de ramen van het appartement naar binnen. Ze leeft niet langer onder de grond, maar in het bittere besef dat ze een vluchteling is in een vreemd land, worstelend met de herinneringen aan alles wat ze heeft overleefd en aan diegenen die het niet haalden, met name de kinderen.
“Ik zie ze voor me,” zegt zij. “Het zijn de kinderen die ik niet kan vergeten, het is onmogelijk om ze te vergeten. Ik had kinderen op de pediatrie behandeld (voor astma en andere aandoeningen) en die zag ik dan terug als ze gewond waren geraakt. Dat was alsof je een familielid weerzag. Ik kon ze niet aankijken als ik ze behandelde. Soms werd het me teveel en barstte ik in snikken uit.”
Ze heeft nog steeds nachtmerries, en elk hard geluid herinnert haar aan de gevechtsvliegtuigen. Als het onweert en haar man is niet thuis, belt hij haar op om haar gerust te stellen dat de donderslagen geen luchtaanvallen zijn. Ze denkt aan haar gesprekken met enkele van haar jonge patiëntjes, zoals met de vijfjarige Mahmoud, die door een bomscherf een hand kwijtraakte en huilend aan Ballour vroeg waarom zij de hand afzaagde. “Wat kon ik hem zeggen toen hij dat vroeg? Ik heb die dag veel gehuild.” En dan was er het jongetje dat een hele arm verloor. “Ik hoor hem nog huilen en mij om hulp smeken.”
Ballour zegt dat ze in Syrië het gevoel had een taak te hebben en iets belangrijks kon bijdragen. “Hier voel ik me soms waardeloos.” Ze brengt haar dagen door als vrijwilligster voor een groep Syrische vrouwen en studeert Engels in de hoop om naar Canada te emigreren, maar haar aanvragen zijn tot nu toe afgewezen.
“Eerlijk gezegd is het predicaat ‘vluchteling’ een zware last. Ik hou van mijn land, mijn geboorteplaats, mijn leven in Syrië, mijn herinneringen aan dat leven. Maar waarom zijn wij vluchtelingen geworden? Mensen vragen me soms wat er achter dat woord ‘vluchteling’ schuilgaat en waarom we zijn ontsnapt. Ik ben vluchteling omdat ik werd vervolgd en gevaar liep. Ik wilde niet weg. Ik was het liefst in Ghouta gebleven, ondanks alles. We werden belegerd en gebombardeerd, en we hebben het zes jaar lang volgehouden, we wilden niet weg. Dat was een zeer, zeer zwaar moment (...). Ik wou dat mensen die ons als vluchtelingen zien ons ook vragen waaraan we zijn ontsnapt en waarom we zijn vertrokken. Het is een pijnlijk woord, maar ik had geen andere keus. Ik denk niet dat ik een andere keus had.”
Ballour is van plan om als dokter te blijven werken, maar niet als kinderarts. In plaats daarvan wil ze overstappen naar de radiologie. “Psychisch kan ik het niet meer opbrengen om patiënten te onderzoeken, vooral niet kinderen.” Het is een gevoel dat Namour heel goed begrijpt. “Als chirurg heb ik mijn hele leven aan de operatietafel gestaan, maar na de bittere ervaringen die we hebben doorstaan, na de onmenselijkheid en het lijden dat we in Ghouta hebben gezien, kan ik de aanblik van bloed en het verblijf in operatiekamers niet meer verdragen,” zegt hij, “Ook al is de chirurgie voor mij iets technisch, als een schilder die aan een portret werkt. We hebben zeer moeilijke dagen overleefd.”
Ballour vindt nu andere manieren om haar landgenoten te helpen. Ze werkt bij de stichting Al Amal (‘Hoop’), die vrouwelijke leidinggevenden en medisch personeel in conflictgebieden ondersteunt. Ze is een fervent pleitbezorgster voor de hulp aan de miljoenen Syrische ontheemden die binnen Syrië in tentenkampen wonen en voor nog eens miljoenen Syriërs die als vluchtelingen in het buitenland wonen.
De Syrische Burgeroorlog verdwijnt nu langzaam van de voorpagina’s, maar Ballour is vastbesloten om de wereld te blijven vertellen over de wreedheden die ze gedurende de oorlog heeft gezien, een oorlog die nu al negen jaar duurt en nog lang niet voorbij is. “Ik wil geen verhalen vertellen die mensen aan het huilen maken en schokken, ik wil ze juist helpen,” zegt zij. “Er zijn nog zoveel mensen die hulp nodig hebben.”
En dan is er nog de kwestie van gerechtigheid. Ooit was ze het kind van ouders die té bang waren om haar ook maar iets over het bloedbad in Hama te vertellen, nu is ze een vrouwelijke arts die vastbesloten is om over de aanvallen met chemische wapens op Oost-Ghouta te getuigen. “Ik moet mijn getuigenis doorgeven aan organisaties die het regime hopelijk op een dag voor deze misdaad aansprakelijk zullen stellen,” zegt zij. “Ik heb het gezien. Het gebeurde echt.”
“Het enige wat mij helpt, is het besef dat wij aan de goede kant stonden, dat we het gelijk van de geschiedenis aan onze kant hadden, omdat we tegen onrechtvaardigheid streden,” zegt zij. “Mijn geweten is schoon. Ik had een plicht tegenover mijn volk en daarvan heb ik mij met de middelen die ons beschikbaar stonden zo goed mogelijk gekweten. Maar soms spijt het me dat ik ben weggegaan en geef ik mezelf de schuld. Dan moet ik mezelf voorhouden dat ik geen andere keus had. Dat is het conflict in mij. Ik heb geprobeerd te helpen, en dat helpt mij ook: het idee dat ik voor de mensen opkwam.”
De voor een Oscar genomineerde documentaire The Cave wordt op 3 maart om 21:00 uitgezonden op National Geographic.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com