In 1841, tijdens de grote tentoonstelling van Belgische industriële producten in Brussel, wint tot ieders verbazing de nog jonge kristalfabriek van Val Saint-Lambert (opgericht in 1826) de gouden medaille. De jury prijst de fabriek voor de productie van zuiver en geraffineerd gekleurd kristal en voor de toepassing ervan bij de vervaardiging van gebruiks- en sierobjecten. Dankzij deze prijs is vanaf dat moment de naam Val Saint-Lambert onlosmakelijk verbonden met de productie van hoogwaardig kristalglas.
De lange weg naar kristalglas
Het verrijken van glaspasta met een metaaloxide was al in de Oudheid bekend. Het beroemdste voorbeeld is het glas dat als witte versiering op de Romeinse Portlandvaas is aangebracht, glas waaraan ruim twaalf procent lood was toegevoegd.
Ook in Venetië werd vanaf het einde van de zestiende eeuw geëxperimenteerd met loodhoudend glas, maar toch heeft het tot het einde van de zeventiende eeuw geduurd voordat er in Europa op industriële wijze loodglas (kristal) werd geproduceerd.
George Ravencroft en het Engelse loodglas
De eer voor deze innovatie wordt meestal toegekend aan de Engelsman George Ravencroft (1632-1683). Het idee om lood toe te voegen aan de glaspasta, waardoor een helderder, sterker en beter bewerkbaar product ontstaat, deed hij vermoedelijk op tijdens zijn verblijf rond 1660 in Venetië.
Ravencroft was daar om samen met zijn broer Muranoglaswerk in te kopen voor de export naar Engeland. Tijdens zijn bezoeken aan een van de talloze glasfabrieken merkte hij ongetwijfeld dat er uitgebreid werd geëxperimenteerd met de toevoeging van metaaloxiden en andere grondstoffen.
Veel van die experimenten staan beschreven in het boek L’arte vetraria, dat in 1622 in Venetië verscheen. In dit werk van Antonio Neri wordt vooral gewezen op de voordelen van metaaltoevoeging: een helderder product dat zich door grotere hardheid goed laat slijpen.
Van Londen naar het Europese vasteland
Of Ravencroft dit boek heeft gelezen is niet bekend, maar zeker is dat hij in 1673 in Engeland de eerste loodglasfabriek oprichtte, in een buitenwijk van Londen nabij de Theems. Een jaar later kreeg hij van koning Charles II een patent om als enige fabrikant in Engeland loodkristal te produceren.
Wil je niets missen van onze verhalen? Volg National Geographic op Google Discover en zie onze verhalen vaker terug in je Google-feed!
Drie jaar later opende hij in Henley-on-Thames een tweede vestiging. De ligging langs de rivier was geen toeval: Ravencroft voorzag al snel dat ook op het vasteland van Europa vraag zou ontstaan naar dit nieuwe product. Vanaf het begin van de achttiende eeuw was Engels loodglas dan ook overal in Europa verkrijgbaar.
Franse navolging en verval
Ravencroft kreeg al snel navolging. Aanvankelijk ging het om bestaande glasfabrieken die naast gewoon glas ook loodglas produceerden. Een van de Franse glasblazerijen die zich aan het einde van de achttiende eeuw specialiseerde was die in Vonêche, nu een deelgemeente van Beauraing, ten zuiden van Dinant.
Dankzij goede verbindingen via de Maas en haar zijrivieren en de aanwezigheid van brandstof groeide Vonêche uit tot een belangrijke producent van kristallen gebruiksartikelen.
Leestip: Deze 6 prachtige kastelen in België zijn een bezoek waard
Dat succes was van korte duur. Door de val van de Franse Republiek kwam de fabriek op Nederlands grondgebied te liggen en verloor zij haar Franse afzetmarkt. De productie kwijnde weg tot de fabriek in 1830 werd gesloten.
De geboorte van Val Saint-Lambert
Begin 1825 besloten twee voormalige werknemers van Vonêche, chemicus Kemlin en productieleider Lelièvre, noordelijker langs de Maas een nieuwe kristalfabriek te beginnen. Hun oog viel op het terrein van een voormalig dertiende-eeuws cisterciënzerklooster in Seraing, nabij Luik.
De locatie was ideaal: nabijheid van de Maas en een hoofdweg, ruime gebouwen en voldoende grondstoffen en geschoold personeel. Op het terrein stonden nog het barokke paleis van een van de laatste abten en de refter van het klooster, evenals gebouwen van een voormalige vlasfabriek.
Snelle groei en industriële expansie
De eerste grote oven van Val Saint-Lambert werd in 1826 in gebruik genomen. De productie groeide snel en binnen enkele jaren verdubbelde zij. Al na drie jaar moesten twee extra ovens worden gebouwd.
Over het steeds groter wordende fabrieksterrein werd een spoorlijn aangelegd voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten. De directie verhuisde naar het voormalige abtenpaleis.
Wereldfaam en een monumentale vaas
Om de snelgroeiende groep werknemers te huisvesten werd in 1835 een compleet dorp gebouwd met ongeveer honderd arbeiderswoningen rond een centraal plein. Het dorp beschikte over een kerk, winkel en school en bood onderdak aan zo’n vierhonderd arbeidersgezinnen. Iets verder van de fabriek verrezen de woningen van opzichters, ruimere huizen met voortuinen.
Leestip: Deze 7 verlaten plekken in België zijn een paradijs voor urban explorers
1894 was een sleutelmoment in de geschiedenis van de fabriek. Op de wereldtentoonstelling in Parijs vulden kristallen objecten bijna de helft van het Belgische paviljoen. Blikvanger was de ‘Provincievaas’, een tweeënhalve meter hoge vaas van ruim tweehonderd kilo, versierd met symbolen van de Belgische provincies.
Tweehonderd arbeiders werkten duizenden uren aan dit pronkstuk. De vaas werd later onder meer tentoongesteld bij het honderdjarig bestaan van de fabriek in 1926, in aanwezigheid van het koninklijk paar.
Bloei, verval en behoud
De periode vóór de Eerste Wereldoorlog was de bloeitijd van Val Saint-Lambert. Met meer dan vijfduizend werknemers was de fabriek van groot economisch belang. Het kristal vond afnemers onder Amerikaanse industriëlen, het Engelse hof, de Russische tsaar en Indiase vorsten.
Na de Eerste Wereldoorlog zette de neergang in. Na een korte opleving in het interbellum volgde verdere achteruitgang, al werd een definitief faillissement eind jaren tachtig nog net voorkomen.
Een industrieel monument
De fabriek bestaat nog steeds, al werken er nog slechts een tiental mensen aan sierobjecten. Het terrein is nu een industrieel monument. Gebouwen zijn gerestaureerd en in het voormalige abtenpaleis is een museum ingericht.
Het arbeidersdorp werd al in de jaren tachtig gerenoveerd. Hoewel het plein zijn uitstraling behield, is de oorspronkelijke sfeer grotendeels verdwenen. De straat met de woningen van hoger personeel is beter bewaard gebleven.
Voor de verdere ontwikkeling bestaan plannen voor bewoning en culturele functies. Het museum Grand Curtius in Luik bezit naast de monumentale Provincievaas een uitgebreide collectie Val Saint-Lambertkristal.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!















