“Dansen!” schreeuwde de legerofficier terwijl hij zijn geweer dreigend boven het hoofd van het bevende meisje hield. Afifa, nog geen veertien jaar oud, was samen met tientallen andere meisjes en vrouwen in een rijstveld samengedreven. De vrouwen behoorden tot de Rohingya-minderheid in Myanmar (voorheen Birma). De soldaten die afgelopen oktober op een ochtend haar dorpje waren binnengevallen, zeiden dat ze op zoek waren naar militanten die een verrassingsaanval op drie grensposten hadden uitgevoerd en negen politieagenten hadden gedood. De mannen en jongens van het dorp vreesden voor hun leven en waren halsoverkop het bos in gevlucht, waarna de soldaten de vrouwen en kinderen begonnen te bedreigen.
Nadat ze op intieme wijze was gefouilleerd, moest Afifa toezien hoe soldaten een jonge vrouw verder het rijstveld in sleurden, waarna ze hun aandacht op haar vestigden. “Als je niet meteen gaat dansen,” zei de officier terwijl hij met zijn hand een snijdend gebaar langs zijn keel maakte, “slachten we je af.” Vechtend tegen de tranen begon Afifa heen en weer te wiegen. De soldaten klapten op het ritme van de ‘dans’ en sommige haalden hun mobiele telefoon tevoorschijn om het tafereel te filmen. De leidinggevende officier legde zijn arm rond Afifa’s middel.
“Wel, dat is al beter, nietwaar?” zei hij met een glimlach.
Deze confrontatie was slechts het begin van de laatste golf van geweld tegen de Rohingya, een volk dat naar schatting 1,1 miljoen leden telt en onder zware omstandigheden in Rakhine leeft, een deelstaat in het uiterste westen van Myanmar. De Verenigde Naties beschouwen de Rohingya – een moslimvolk in een land waar voornamelijk boeddhisten wonen – als een van de zwaarst vervolgde minderheden ter wereld. De Rohingya beweren dat ze altijd in de deelstaat Rakhine hebben gewoond en dat velen afstammelingen zijn van landverhuizers die zich hier in de negentiende en twintigste eeuw hebben gevestigd. Ondanks hun banden met het gebied besloot het Birmese regime in 1982 dat de Rohingya geen ingezetenen waren. Ze worden nu in Myanmar als illegale immigranten gezien, terwijl ze dezelfde status hebben in het aangrenzende Bangladesh, het land waar een half miljoen leden van het volk naartoe zijn gevlucht.
Vijf jaar geleden vielen bij schermutselingen tussen boeddhisten en moslims honderden doden, vooral Rohingya. Moskeeën en dorpen werden in brand gestoken en zo’n 120.000 Rohingya moesten hun toevlucht zoeken in geïmproviseerde kampen binnen Myanmar. Ditmaal was de aanval op touw gezet door de gevreesde ‘Tatmadaw’, het Birmese leger dat Myanmar vijftig jaar lang heeft geregeerd en daarna heeft toegezien op een overgangsperiode die vorig jaar uitmondde in de vorming van een semi-burgerlijke regering.
Wat begon als een klopjacht op de daders van de aanval op de grensposten, groeide uit tot een vier maanden durende campagne tegen de Rohingya-bevolking als geheel. Volgens ooggetuigen die door de VN, internationale mensenrechtengroeperingen en ook National Geographic zijn geïnterviewd, ging de campagne van het leger gepaard met executies, massale arrestaties, het platbranden van dorpen en de systematische verkrachting van Rohingya-vrouwen. Yanghee Lee, de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar, meent dat het “zeer waarschijnlijk” is dat het leger misdaden tegen de menselijkheid heeft gepleegd.
De volle omvang van de gebeurtenissen in het noorden van de deelstaat Rakhine is nog niet duidelijk, omdat de regering onafhankelijke waarnemers, journalisten en hulporganisaties niet toestaat om ongehinderd door de getroffen gebieden te reizen. Op satellietbeelden die in de bewuste periode zijn gemaakt, blijkt dat Rohingya-dorpen door brand zijn verwoest. En op amateurvideo’s zijn de verbrande lijken van volwassenen en kinderen te zien die in platgebrande dorpen op straat liggen. Mensenrechtengroeperingen zeggen dat er honderden Rohingya zijn gedood. Een feit dat niemand kan betwisten, is dat de aanval van het leger een exodus van meer dan 75.000 Rohingya op gang heeft gebracht – mensen die een goed heenkomen zoeken in kampen die net over de grens in Bangladesh liggen en die al boordevol vluchtelingen zitten. Bijna zestig procent van de vluchtelingen zijn kinderen. (Naar schatting zijn 20.000 of meer Rohingya binnen de grenzen van Myanmar ontheemd geraakt.)
Voordat de soldaten die dag uit Afifa’s dorpje vertrokken, staken ze volgens haar de rijstvelden die klaar waren voor de oogst in brand, plunderden ze de huizen en stalen alle runderen en geiten of schoten de dieren dood. Door de verwoesting en angst was de familie van Afifa gedwongen zich in twee groepen op te delen en in verschillende richtingen weg te vluchten, om hun kans op overleving te vergroten. “We wilden ons huis niet achterlaten,” vertelde Afifa’s vader, Mohammed Islam, mij vijf maanden later, toen vijf van zijn elf familieleden het vluchtelingenkamp van Balukhali in Bangladesh binnen strompelden. “Maar het leger had slechts één doel: om alle Rohingya weg te krijgen.”
Dit was niet wat de wereld zich van de recente veranderingen in Myanmar had voorgesteld. Ruim een jaar geleden werd Nobelprijswinnaar Aung San Suu Kyi de feitelijke regeringsleider van het land, terwijl internationale mensenrechtengroeperingen – en ook veel Rohingya – hoopten dat haar verkiezing zou bijdragen aan vrede en verzoening in de deelstaat Rakhine. Aung San Suu Kyi is de dochter van generaal Aung San, held en martelaar van de Birmese strijd voor onafhankelijkheid, en wordt voor haar jarenlange en moedige verzet tegen de militaire junta van het land alom bewonderd. Na meer dan vijftien jaar huisarrest voerde Aung San Suu Kyi haar National League of Democracy (NLD) in 2015 naar de overwinning. (Een clausule in de grondwet, die door het leger is opgesteld, weerhield haar ervan om president te worden, dus heeft een loyale aanhanger van Suu Kyi die rol op zich genomen terwijl zij als ‘staatsraad’ de facto de regering leidt.)
“We hadden grote hoop dat Suu Kyi en de democratie goed voor ons zouden zijn,” zegt Moulabi Jaffar, een 40-jarige islamitische geestelijke en winkeleigenaar in een dorpje ten noorden van Maungdaw, terwijl hij in zijn hut in het vluchtelingenkamp van Balukhali zit. “Maar het geweld werd alleen maar erger. Dat was een grote verrassing.”
Ondanks haar reputatie als voorvechtster van de mensenrechten lijkt Aung San Suu Kyi niet bereid of in staat te zijn om het geweld tegen de Rohingya aan de kaak te stellen, laat staan om de daders ter verantwoording te roepen. Toen vorig jaar berichten over wreedheden door het leger begonnen op te duiken, doorbrak ze haar stilzwijgen, maar niet om de agressieve soldaten tot de orde te roepen maar om kritiek te uiten op de Verenigde Naties en mensenrechtengroeperingen, die volgens haar ‘grotere vuren van wrok’ aanwakkerden door breeduit te citeren uit ooggetuigenverslagen van Rohingya die naar Bangladesh waren gevlucht. Het is niet bevorderlijk, zo verklaarde ze, “als iedereen zich alleen maar op de negatieve kant van de situatie concentreert.” Aung San Suu Kyi heeft nog geen bezoek gebracht aan het noorden van Rakhine. Maar in een interview met de BBC in april zei ze: “Ik denk niet dat er sprake is van een etnische zuivering.”
Aung San Suu Kyi blijft een zeer geliefde figuur in Myanmar, waar negentig procent van de bevolking boeddhistisch is en het leger nog altijd een enorme macht uitoefent. Maar haar rol in het afschermen van het leger voor een grondig onderzoek naar de gebeurtenissen in Rakhine heeft haar reputatie wereldwijd geschaad en zelfs geleid tot een brief van dertien Nobelprijswinnaars, waarin zij wordt gelaakt vanwege haar weigering iets te doen om de rechten van de Rohingya te beschermen. “Zoals velen in de internationale gemeenschap hadden wij meer van Suu Kyi verwacht,” zegt Matthew Smith, medeoprichter van Fortify Rights, een in Bangkok gevestigde mensenrechtengroepering. “Zeker, ze zit politiek gezien in een delicate positie, maar dat mag niet betekenen dat ze zwijgt of de groeiende stapel van bewijzen gewoonweg ontkent. Het leger heeft een aanval op een groep burgers uitgevoerd en niemand is ter verantwoording geroepen.”
In Myanmar zijn drie commissies in het leven geroepen om de onrust in de deelstaat Rakhine te onderzoeken, maar geen ervan is onafhankelijk. In het rapport van het leger, dat in mei verscheen, worden de militairen van elke blaam gezuiverd – op twee kleine incidenten na, waaronder een geval van een soldaat die een motorfiets leende zonder dat eerst te vragen. Een lid van de onderzoekscommissie van de regering wees berichten over wreedheden van de hand en beweerde dat Birmese soldaten nooit Rohingya-vrouwen zouden verkrachten omdat die “te vies” zouden zijn. In het eindrapport van zijn commissie, dat begin augustus verscheen, werden de gebeurtenissen opnieuw ontkend en was te lezen dat “er geen bewijs is voor misdaden tegen de menselijkheid of etnische zuivering.” Aung San Suu Kyi zegt dat haar regering aanbevelingen van buiten zal accepteren, maar alleen van een internationale commissie onder leiding van voormalig VN-secretaris-generaal Kofi Annan. Ook dat rapport zal deze maand verschijnen, maar zijn commissie heeft de opdracht om beleidsaanbevelingen te doen – niet om schendingen van mensenrechten te onderzoeken.
In juni wilde een pas opgezet team van de VN onderzoek doen naar mensenrechtenschendingen in Myanmar, onder andere in Rakhine, maar de regering van Aung San Suu Kyi weigerde visums voor de teamleden uit te schrijven. “Wij accepteren het niet,” verklaarde ze en stelde dat tegenstellingen tussen boeddhisten en moslims door de missie aangewakkerd zouden kunnen worden. Toen de speciale rapporteur van de VN, Lee, in juli naar Myanmar terugkeerde, omhelsden zij en Aung San Suu Kyi elkaar hartelijk, waarna Lee de regering scherp bekritiseerde omdat ze de toegang tot ooggetuigen blokkeerde en ooggetuigen ook onder druk zette – dezelfde tactieken die ooit door de militaire junta werden gebruikt. “In vroegere tijden werden mensenrechtenactivisten, journalisten en burgers hinderlijk gevolgd, in de gaten gehouden, gefouilleerd en ondervraagd – en dat gebeurt nog steeds.”
Afifa, haar vader en haar broertjes en zusjes waren vijf maanden op de vlucht binnen Myanmar, waarbij ze zich vooral in de bossen schuilhielden om het leger te mijden en soms dagenlang niets te eten hadden. Bij hun eerste poging om de grensrivier de Naf tussen Myanmar en Bangladesh over te steken, opende een Birmese patrouilleboot het vuur, waardoor hun bootje kapseisde en meerdere vluchtelingen omkwamen. Pas na drie maanden waagden ze een nieuwe poging.
Ik sprak met Afifa op de dag in maart dat de helft van haar familie eindelijk in het kamp van Balukhali was aangekomen, waar ruim 11.000 vluchtelingen de beboste hellingen hebben omgetoverd in een stoffige wirwar van bamboehutjes en tenten van zwart zeil. Afifa had nog hetzelfde vieze bruine hemd aan dat ze had gedragen op de dag dat ze voor de soldaten moest dansen, vijf maanden eerder. “Dit is alles wat ik heb,” zegt ze. Een familielid uit haar dorpje Maung Hnama bood voedsel en een veilige slaapplek aan, maar Islam huilde in stilte. Zijn vrouw en vijf van zijn kinderen hielden zich nog altijd verborgen in Myanmar.
In Bangladesh liggen de vluchtelingenkampen langs de grens met Myanmar niet ver van de badplaats Cox’s Bazar. Daar slenteren toeristen over het brede strand en maken vrolijke selfies in de branding, terwijl een paar kilometer verderop honderdduizenden rouwende en verwaarloosde vluchtelingen wegkwijnen. In Kutupalong, een groot kamp met zo’n 30.000 Rohingya-vluchtelingen, strekken de hutten van hout en bamboe zich in cirkels vanuit het centrum als boomringen uit, waarbij elke ring staat voor een nieuwe golf van geweld waarvoor de Rohingya op de vlucht zijn geslagen.
Rozina Akhtar (22) woont al sinds haar zevende in het kamp. Zonder reële hoop op vertrek – “we hebben geen paspoorten, geen identiteitskaarten, dus wat kunnen we doen?” – probeert ze pas aangekomen vluchtelingen te helpen om zich aan hun nieuwe leven als vluchteling aan te passen. “We kunnen ze niet afwijzen,” zegt ze. “Het zijn onze broeders en zusters.” Akhtar helpt nieuwkomers bij het aanvragen van medische hulp, plastic tentzeil en voedselrantsoenen, maar wat ze echt nodig hebben, zijn banen. Mannen kunnen af en toe een klus vinden als visser, bij de rijstoogst of in de naburige zoutpannen, waar ze voor zo’n twee dollar per dag werken, maar veel vrouwen moeten langs de weg buiten het kamp om geld bedelen.
Onder een brede vijgenboom in Kutupalong verzamelen nieuwkomers zich om te praten over de wreedheden die ze in Myanmar hebben meegemaakt. Nur Ayesha (40) schuift haar hoofddoek omhoog om een verbleekt litteken op haar voorhoofd te laten zien: soldaten staken haar huis in brand terwijl zij nog binnen was, zegt ze. Inwoners van het dorp Kyet Yoe Pyin vertellen dat Birmese soldaten hun huizen met vuurbommen bestookten en ook zes vrouwen en een man neerschoten die waren achtergebleven om een zwangere vrouw bij de geboorte bij te staan. Ook de jonge moeder werd neergeschoten.
Minara, een 18-jarige in een zwarte boerka, vertelt over haar vermiste gezinsleden, waarna ze onthult dat een groep Birmese soldaten haar en meerdere andere vrouwen uit haar dorp hebben verkracht. Haar stem verzacht zich tot een nauwelijks hoorbaar gefluister. Terwijl we praten, bijt Minara – die zoals veel slachtoffers haar achternaam niet wil prijsgeven – op het uiteinde van haar sluier en trekt hem over haar gezicht. Uiteindelijk zijn alleen haar onrustig bewegende ogen te zien. “We zijn te bang om terug te gaan,” zegt ze.
Op een heuvel binnen het kamp van Balukhali spreek ik ook met de 14-jarige Ajim Allah, die zijn haar laat kammen door een vriend. Ajim laat me zijn verschrompelde linkerarm zien, die volgens hem werd verbrijzeld door een politiekogel toen hij afgelopen oktober uit een madrassa kwam; drie van zijn vrienden werden die nacht door kogels gedood, vertelt hij. In een hutje in de buurt vertelt Yasmin (27) hoe soldaten haar huis in het dorp Ngan Chaung binnenvielen en haar om de beurt en voor de ogen van haar vijfjarige dochtertje verkrachtten. “Toen mijn dochter gilde, richtten ze hun geweren op haar en zeiden dat ze haar zouden doodschieten als ze nog één geluid zou maken,” zegt ze. Het ergste kwam nadat de soldaten waren vertrokken. Yasmin vertelt dat ze naar buiten ging om haar achtjarige zoontje te zoeken, die was gevlucht toen de soldaten het dorp binnen waren gekomen. Ze vond hem liggend in een rijstveld, met een kogelwond in zijn rug.
De Rohingya zijn tussen de wal en het schip geraakt, tussen twee landen waar ze niet welkom zijn. In Bangladesh leven nu ruim 500.000 Rohingya. Slechts 32.000 daarvan zijn officieel geregistreerd en sinds 1992 zijn er geen nieuwe Rohingya-vluchtelingen meer ingeschreven – in een poging om andere Rohingya te ontmoedigen hun toevlucht in Bangladesh te zoeken. Die strategie heeft niet gewerkt en het betekent dat in Bangladesh nu bijna een half miljoen ongedocumenteerde vluchtelingen leven, zonder rechten of toegang tot werk, scholing of gezondheidszorg.
Bangladesh is een arm en overbevolkt land, dat de Rohingya met tegenzin opvangt. De omstandigheden in de kampen zijn miserabel, maar de regering weigert om noodhulp uit het buitenland te accepteren. Ze overweegt zelfs om de vluchtelingen naar een afgelegen eiland in de Golf van Bengalen over te brengen. Dat radicale idee lijkt te zijn bedacht om de toeristische trekpleister Cox’s Bazar te vrijwaren van confrontaties met Rohingya – en om de vluchtelingen ertoe te bewegen naar Myanmar terug te keren. Maar veel Rohingya zijn te getraumatiseerd om terug te gaan naar Rakhine, het historische Arakan. Een verkrachtingsslachtoffer met wie ik sprak, herinnerde zich de angstaanjagende woorden van de militair die haar aanviel: “Hij zei steeds: ‘Deze vorm van marteling gaat door totdat jullie uit het land vertrekken.’”
Enkele jaren geleden waagden talloze Rohingyamannen, onder wie de echtgenoot van Yasmin, zich aan een gevaarlijke zeereis om in Maleisië of Indonesië in de bouw te gaan werken. Zonder staatsburgerschap en paspoorten moesten ze als illegalen reizen, en de mensensmokkelaars propten de vluchtelingen in niet-geregistreerde schepen en sluisden ze via geheime kampen in de jungle naar de havens; mannen wier familie de exorbitante sommen aan smokkelgeld niet betaalden, werden doodgeslagen of verhongerd. Na acties tegen mensenmokkelaars in Zuidoost-Azië is deze route nu afgesloten, waardoor veel Rohingya-mannen nu in de vluchtelingenkampen zijn veroordeeld tot nietsdoen en niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Experts waarschuwen dat deze combinatie van wanhoop en veronachtzaming een recept is voor radicalisering. Veel vluchtelingen zoeken troost in de religie. In de kampen gaan groepjes mannen met de koran in de hand van deur tot deur om vluchtelingen aan te sporen tot een vromer leven. En volgens plaatselijke waarnemers gebeurt er in het geheim nog iets gevaarlijkers: een pas opgezette radicale groepering, het Arakan Rohingya Salvation Army, probeert naar verluidt jonge vluchtelingen te rekruteren voor een beginnende opstand tegen het Birmese leger en het plaatselijke bestuur dat met het leger samenwerkt.
De laatste keer dat ik Afifa sprak, was ze op een heuvel aan de rand van het vluchtelingenkamp bezig een rechthoekig stukje aarde aan te vegen, oftewel de plek waar haar familie een nieuwe hut zou bouwen. Haar vader had dertig dollar van een medevluchteling geleend voor de aankoop van een kar vol bamboestaken en -stroken. De dikke hoekpalen stonden al op hun plaats. Voor het eerst sinds hij uit zijn dorpje was gevlucht, vijf maanden geleden, droeg Islam, een voormalige leraar Arabisch, zijn witte gebedsmuts en ivoorkleurige tuniek voor het vrijdaggebed.
Even verderop aan het zandpad dat langs hun stukje grond liep, waren mannen op blote voeten bezig een bamboestaketsel voor de nieuwe moskee van Balukhali op te richten. Het zou nog een week duren voordat het gebouwtje – met palmbladeren als dak – klaar was, maar de muezzin riep al op tot het gebed en tientallen bebaarde mannen met witte gebedsmutjes verzamelden zich op het kleine tapijt in het midden van de moskee. Islam vond een plekje op de eerste rij en boog voor de imam, die op een krukje van rood plastic stond. Toen Islam even later van de moskee terugkeerde, glimlachte hij: “Ik voel me nu beter.”
Maar de ellende was niet voorbij. Eind mei trok een cycloon over het zuiden van Bangladesh, waarbij het hutje van de familie en duizenden andere hutten in het kamp werden verwoest. Niemand in Balukhali kwam om, en sindsdien zijn Afifa’s moeder, broers en zussen in Bangladesh aangekomen, waardoor het meisje zich nu minder zorgen maakt. Toch blijven de voedselrantsoenen schaars, houden de moessonregens aan en zijn er zorgwekkende berichten over oplaaiend geweld van beide zijden in Rakhine: militaire operaties van het Birmese leger en verspreide aanvallen van Rohingya-militanten. Te midden van al deze onrust is het onduidelijk of en wanneer Afifa en haar familie ooit nog op een plek zullen wonen waar ze zich thuis voelen.
Zoals een buurman zich beklaagde: “Voor ons komt er geen einde aan de slechte tijden.”
Brook Larmer is een freelance journalist die in Bangkok woont. William Daniels woont als freelance fotograaf in Parijs.