Toen Johannes Hansen, een jonge boer uit Noorwegen, net als veel mede-Scandinaviërs tegen het einde van de negentiende eeuw in de Verenigde Staten arriveerde, was hij vol goede moed om een nieuw leven te beginnen. Maar door een ontmoeting met een waarzegster veranderde hij van gedachten. Die vertelde hem dat hij zich in Amerika niet krom hoefde te werken om rijk te worden, omdat er op zijn boerderij in zijn thuisland een grote schat lag.

Deze allesbepalende ontmoeting, die staat beschreven in een bundel uit 1930 over de lokale geschiedenis van het in het zuiden van Noorwegen gelegen Oseberg, is mogelijk niet meer dan een mooi verhaal. Maar het laat wel zien welke feiten en fabels de ronde doen over een van de opwindendste ontdekkingen uit het Vikingtijdperk.

Houtsnijwerk van een hoofd op de kar die als grafgift was meegegeven in Oseberg
Houtsnijwerk van een hoofd op de kar die als grafgift was meegegeven in Oseberg.
Ove Holst, University of Oslo

Hansen ging terug naar Oseberg. Hij begon aan de opgraving van een bijzondere heuvel op zijn land, maar vond niks. Hij stopte met graven, omdat hij vermoedde dat de verhoging niet meer was dan een begraafplaats voor slachtoffers van de Zwarte Dood-epidemie in 1349.

Hansen en zijn buren hadden alle reden om te denken dat zich in hun regio mogelijk belangrijke archeologische vindplaatsen bevonden. In 1879 hadden twee tieners in Gokstad, een plaatsje dat net als Oseberg in de provincie Vestfold ligt, het graf ontdekt van een negende-eeuwse Vikingprins. De mysterieuze heuvel had nog een andere fantastische vondst opgeleverd: een volledig Vikingschip van hout dat in de modder bewaard was gebleven.

Begraven schip

In 1903 kocht Knut Rom, een van de buren van Hansen, de boerderij in Oseberg. Rom bleef zoeken op het landgoed en het duurde niet lang voordat hij inderdaad iets vond: een stuk hout van zo'n twintig centimeter. Het was slechts een kleine vondst, maar het bleek de voorbode van iets veel groters.

Rom nam contact op met professor Gabriel Gustafson, die werkzaam was bij het toenmalige Universitetets Oldsaksamling (universiteitsmuseum voor Oudheden) in het honderd kilometer verderop gelegen Oslo. Het zag er even naar uit dat de doorgewinterde archeoloog de ongeschoolde agrariër onverrichter zake weg zou sturen. Maar toen Rom hem het houten fragment liet zien, was Gustafson onder de indruk van het fraaie, verfijnde houtsnijwerk. Hij zag onmiddellijk dat het fragment van Vikingen afkomstig was.

In de zomer van 1903 werd professor Gustafson midden geattendeerd op de vondst van Vikingresten Hij ging vanuit Oslo naar de vindplaats waar een eerste verkennende opgraving wees op een belangrijke vondst Vanwege het slechte weer moesten Gustafson en zijn team tot mei van het jaar daarop wachten tot ze weer verder konden
In de zomer van 1903 werd professor Gustafson (midden) geattendeerd op de vondst van Vikingresten. Hij ging vanuit Oslo naar de vindplaats waar een eerste, verkennende opgraving wees op een belangrijke vondst. Vanwege het slechte weer moesten Gustafson en zijn team tot mei van het jaar daarop wachten tot ze weer verder konden.
Peter Barritt, Alamy, ACI

De hoogleraar ging al de volgende dag naar Oseberg om de heuvel te bekijken. Op 10 augustus 1903 maakte hij in de Noorse media bekend dat een belangrijk nieuw grafschip van de Vikingen was gevonden. Ondanks de voorspellingen van de waarzegster werd niet Hansen, maar Knut Rom rijk van de vondst: Rom kreeg 12.000 Noorse kronen (zo'n 1250 euro) voor de grond, wat in die tijd een flinke som geld was.

Het graven begint

De opgraving startte in het voorjaar daarna. De grafheuvel, ongeveer veertig meter lang en zes meter hoog, bestond uit zeeklei en stenen, en was afgedekt door het veen dat overal in het drassige landschap was ontstaan. Deze laag bleek de ideale omstandigheden op te leveren voor de bescherming van het hout. Het schip in Oseberg bleef zo veel beter bewaard dan het vaartuig dat in Gokstad werd gevonden. Maar door het gewicht van de bovenliggende aarde, waren zowel het schip als zijn inhoud verpulverd. Experts waren jaren bezig om het geheel weer in elkaar te zetten.

Professor Gustafson en zijn team groeven het schip in 1904 zorgvuldig op uit de grafheuvel in Oseberg
Professor Gustafson en zijn team groeven het schip in 1904 zorgvuldig op uit de grafheuvel in Oseberg.
Image Collection

Na de opgraving bleek het schip ruim twintig meter lang en bijna vijf meter breed. Het lag met zijn voorsteven richting zee. De grafkamer bevond zich op het achterschip, en bleek gemaakt van hout dat werd gedateerd op 834 n.Chr. Gustafson constateerde dat het graf waarschijnlijk al vrij snel na de uitvaart was geroofd. De dieven waren via de voorsteven binnengekomen, hadden ingebroken in de grafkamer en hadden waarschijnlijk de meest kostbare grafgiften gestolen. Daarbij gooiden ze ook de beenderen overhoop.

Koninklijke beenderen?

Uit de meest recente onderzoeken blijkt dat de beenderen toebehoorden aan twee vrouwen: een van rond de zeventig jaar oud en de ander veel jonger, ongeveer 50 jaar. Er werd direct gespeculeerd over wie het zouden kunnen zijn: volgens sommigen was een van de vrouwen koningin Åsa, de grootmoeder van Harald I (860-940 n. Chr.), de eerste koning van het verenigde Noorwegen. Anderen dachten dat een van de vrouwen een hogepriesteres was. Wie het ook waren, uit hun rijke uitdossing blijkt dat zij een belangrijke positie hadden binnen de Vikingsamenleving.

Er zijn ook wetenschappers die denken dat een van de twee (het is onbekend wie) werd geofferd om de hogergeplaatste persoon te vergezellen tijdens haar laatste tocht door het hiernamaals.

Naast het schip zelf bestonden de overgebleven grafgiften onder meer uit voorwerpen voor dagelijks gebruik: bedden, tapijten, kleding, kammen, landbouwgereedschap en tenten. Daarnaast werd een kar aangetroffen, met de stoffelijke resten van vijftien paarden, zes honden en twee koeien. De tombe was uitgerust met alles wat de overledenen nodig zouden kunnen hebben op hun laatste, mysterieuze tocht op het prachtig bewerkte schip naar de dodenwereld.

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com