De aarde waarin ze Mukminah vorig jaar wilden begraven, moesten ze zelf per roeiboot aanvoeren. De begraafplaats van Timbulsloko, een dorp zo’n vierhonderd kilometer ten oosten van de Indonesische hoofdstad Jakarta, stond onder water. Op kaarten van het dorp lijkt het alsof Timbulsloko nog altijd aan de centrale noordkust van Java ligt, maar het land eromheen is onlangs onder het water van de Javazee verdwenen. En de begraafplaats, die een paar honderd meter buiten het dorp ligt, komt sinds 2020 zelfs bij laagtij onder water te staan. In het midden staat een dode boom, die wordt omringd door tientallen grafstenen die nog net boven het water uitsteken.
Mukminah was begin zeventig toen ze overleed. Zoals andere ouderen van het dorp, zal ze zich hebben herinnerd hoe groen en welvarend haar dorp ooit was. Rijstvelden strekten zich uit zover het oog reikte. De dorpelingen verbouwden kokos, rode uien, chilipepers, kool, wortel en aardappelen.
‘Welke zaden je ook op de grond gooide, ze kwamen altijd uit,’ herinnert dorpsoudste Ashar zich. De tanige en gespierde Ashar is nog maar 39, maar ook hij herinnert zich gelukkiger tijden. In de afgelopen twintig jaar is het water razendsnel komen opzetten.
De bodem langs de hele noordkust van Java is aan het dalen terwijl de zeespiegel er juist stijgt. In Jakarta, een stad van meer dan tien miljoen inwoners, ligt inmiddels veertig procent van het land onder de zeespiegel. Maar het regentschap Demak, waartoe Timbulsloko behoort, is een van de zwaarst getroffen gebieden. Terwijl de zeespiegel als gevolg van de opwarming van de aarde wereldwijd met zo’n 0,3 centimeter per jaar stijgt, daalt de bodem in Noord-Java met ruim tien centimeter per jaar. Elk jaar raakt Demak vierhonderd hectare – een half procent van zijn grondgebied – kwijt.
Nadat de rijstoogst rond Timbulsloko in de jaren negentig mislukte, stapten de dorpelingen over op de viskwekerij. Nu produceren ze in vijvers met brak water bandeng en grote tijgergarnalen. Ze hadden een paar goede jaren, maar halverwege de jaren 2000 waren ook de visvijvers door de zee verzwolgen. Het ‘vasteland’ ligt nu bijna twee kilometer verderop en de dorpelingen moeten zich in roeiboten verplaatsen. Om thuis droge voeten te houden, hebben ze houten platforms gebouwd en hun vloeren met soms wel met een kleine twee meter verhoogd. Ze moeten bukken onder het lage plafond van hun ‘dwerghuizen’, zoals ze hun aangepaste woningen noemen. Van de ruim vierhonderd gezinnen die hier ooit woonden, zijn er nog maar 170 over.
De begraafplaats is een van de laatste plekken die de bewoners nog met hun geschiedenis verbindt. Zeven man waren belast met de taak om het graf voor Mukminah voor te bereiden. Ongeveer een uur lang groeven ze een kuil in de modder en legden er lage dijkjes omheen. Met hun schoffels raakten ze de inhoud van een ouder graf. Met ontbloot bovenlijf en kleddernat groeven ze door totdat de kuil bij hoogtij volliep.
Mukminah werd zeven uur later – ’s nachts – begraven, toen het eb was en het water in de kuil nog maar tot de enkels reikte. Ze werd begraven onder ruim een ton aan losse, lichtbruine modder die de mannen per roeiboot vanaf het vasteland hadden aangevoerd.
‘Je kunt een lichaam niet in modder en water begraven,’ zegt Ashar. ‘Dus moesten we verse aarde kopen. ‘Zoals je ziet, is het niet eenvoudig om hier te wonen.’ Ashar kan het zich niet veroorloven om te vertrekken, want niemand wil zijn dwerghuis in de zee kopen. En de ouderen willen niet weg. Zij willen hier blijven, met hun herinneringen en dichtbij hun voorouders.
Na de begrafenis vroegen de dorpelingen het bestuur van Demak om hulp. In de herfst kwam er geld vrij voor het inhuren van een graafmachine, waarmee genoeg slib van de zeebodem werd geschraapt om de hele begraafplaats anderhalve meter op te hogen. Dat zal de doden in Timbulsloko iets meer tijd gunnen.
Het regentschap Demak telt circa 1,2 miljoen inwoners, een fractie van de bevolking van Jakarta. Maar in de late vijftiende eeuw was dit een onafhankelijk islamitisch sultanaat dat over de hele noordkust heerste. De Grote Moskee, die in die periode verrees als centrum van islamitisch onderwijs, staat nog altijd in de stad Demak. Elk jaar bezoeken duizenden pelgrims hier de graven van de Wali Songo of ‘negen heiligen’, die een grote rol speelden in de verbreiding van de islam op Java. Demak staat bekend als de ‘Stad der Heiligen’.
De Noordelijke Kustweg, die in de negentiende eeuw onder het koloniale bestuur van Nederlands-Indië als de ‘Grote Postweg’ over de hele lengte van het eiland Java werd aangelegd, loopt ook door het regentschap Demak. Het is nog altijd een belangrijke doorgangsroute, die zo’n vierhonderd vrachtwagens per uur verwerkt. Langs de weg liggen talloze fabrieken die alle mogelijke producten vervaardigen, van kunstmest en textiel tot elektronische apparaten. Maar bij hoogtij kampt het gebied nu geregeld met overstromingen, met alle kosten van dien.
De overstromingen en het feit dat Centraal-Java inmiddels ruim achtduizend hectare grondgebied – waarvan een groot deel in Demak – aan de zee heeft moeten afstaan, hebben meerdere oorzaken. De zeespiegelstijging als gevolg van de klimaatverandering is er één. Maar de bodemdaling in het gebied is veel belangrijker.
De noordelijke kustvlakten van Java zijn opgebouwd uit talloze lagen slib die in de loop van duizenden jaren zijn aangevoerd door rivieren die vanuit de binnenlanden naar de Javaanse kust stromen. De dikte van de afzettingen varieert van enkele meters tot ruim honderd meter, en al dat slib klinkt langzaam onder zijn eigen gewicht in, zegt Aron Meltzner, geoloog van het Earth Observatory of Singapore van de Nanyang Technological University.
‘Dat is een volstrekt natuurlijk proces,’ zegt Meltzner. ‘Maar omdat de rivieren steeds weer nieuw slib aanvoerden, werden er nieuwe sedimenten in het gebied opgebouwd en bleef de hele delta boven de zeespiegel liggen, ook al klonken de oudere lagen steeds verder in.’ Althans, dat is wat er vroeger gebeurde: telkens wanneer de rivieren tijdens de jaarlijks terugkerende overstromingen buiten hun oevers traden, verlegden ze hun beddingen in de zachte modder en verspreidden ze het nieuwe slib over de hele delta.
Maar de overstromingen vormden een bedreiging voor moderne steden. Eind negentiende eeuw legden de Nederlanders in de grotere bevolkingscentra kanalen, dijken en sluizen aan om de overstromingen aan banden te leggen, met name in Jakarta en Semarang, de hoofdstad van Centraal-Java. Het zijn deze dijken en betonnen kades die de rivieren ook nu nog in toom houden, maar tegelijkertijd voorkomen ze dat de rivieren de delta van nieuw slib voorzien. In plaats daarvan dwarrelt het slib in de rivierbedding zelf neer of wordt het direct naar zee afgevoerd. Dat is een van de redenen dat de bodem langs de noordkust daalt.
‘Ook als je de zeespiegelstijging niet meerekent, is het natuurlijke proces verstoord door de kanalisatie van de rivieren, die nu niet meer binnen hun stroomgebied heen en weer kunnen migreren,’ legt Meltzner uit.
Heri Andreas, een onderzoeker die aan het Bandung Institute of Technology onderzoek doet naar de bodemdaling langs de kust, noemt nog een andere factor: het oppompen van enorme hoeveelheden grondwater, waardoor de sedimenten nog sneller inklinken.
Alleen al in het regentschap Demak – met een oppervlakte die vergelijkbaar is met die van Berlijn – waren er in 2014 bijna 250.000 putten, waarvan sommige tweehonderd meter diep reiken. Inmiddels moeten het er méér zijn, want 2014 is het laatste jaar waarover de regering gegevens heeft. De meeste putten zijn privaat, maar ook het waterbedrijf van Demak heeft tientallen diepe waterputten laten slaan. Het water wordt gebruikt als aanvulling op het rivierwater, waardoor meer dan 61.000 huishoudens in 59 van de 249 dorpen in Demak van drinkwater worden voorzien. In 2019 leverde het bedrijf tenminste 9,1 miljoen kubieke meter grondwater aan de bewoners.
Volgens onderzoekers prijst de lokale regering al meer dan tien jaar het grondwater aan als de goedkoopste manier om aan de grote vraag naar drinkwater en sanitair te voldoen. Het water is schoon en vereist geen waterzuiveringsinstallaties, dammen of stuwmeren. Maar het gebruik ervan heeft een hoge prijs.
‘Mensen en met name de regering blijven de schuld geven aan de zeespiegelstijging als voornaamste oorzaak’ voor het verlies aan land in Demak, zegt Andreas. ‘Maar onze conclusie is dat de onttrekking van grondwater gedurende tientallen jaren de voornaamste boosdoener is.’
Het waterbedrijf van Demak levert zijn water nog altijd aan een fractie van de bevolking van het regentschap en bereikt bijvoorbeeld niet het district Sayung (waartoe Timbulsloko behoort), waar de ergste bodemdaling plaatsvindt. In het dorp Sayung hebben de bewoners zo’n vijftien diepe putten geslagen om tweeduizend gezinnen van water te voorzien. Het water wordt opgeslagen in tanks op stellages en kost zo’n negentien eurocent per kubieke meter – goedkoper dan het water van de overheid.
‘Het was goede handel, met goede winst,’ zegt Munawir, de 41-jarige dorpsoudste die zelf zo’n 12,5 euro per maand aan water uitgeeft. De vijftien meter diepe put die zijn vader in de jaren tachtig in de achtertuin heeft geslagen, is door het oprukkende zeewater onbruikbaar geworden.
‘Natuurlijk hopen we dat de regering een drinkwaternetwerk kan opzetten om verdere bodemdaling (door private putten) te voorkomen,’ zegt Munawir. ‘Maar daardoor zullen veel private waterbedrijfjes ten onder gaan.’
Volgens de plaatselijke regering vereist het slaan van een diepe put een vergunning en zullen niet-geregistreerde putten worden afgesloten. Maar in de laatste jaren is er geen enkele put dichtgegooid. Qomarul Huda, hoofd van het waterbedrijf van Demak, geeft de schuld van het watertekort in de regio aan boeren die te veel irrigatiewater van de rivieren aftappen. Hij wilde geen commentaar geven op de onttrekking van grondwater in Demak.
Naarmate de bevolking en industrie van Demak blijven groeien, zal ook de onttrekking van grondwater toenemen. Niemand is bereid om enorme sommen geld te investeren in de aanleg van een alternatief netwerk.
Al meer dan tien jaar proberen de provinciale regering en diverse ngo’s uit alle macht om de kust van Centraal-Java tegen erosie te beschermen. De regering beweert sinds 2011 op een oppervlak van ruim drieënhalve vierkante kilometer meer dan drie miljoen mangrovebomen te hebben geplant om als buffer tegen de golven en de vloed te dienen. Het plan is om dat aantal tegen 2023 te hebben verdubbeld.
Intussen hebben milieugroepen samen met plaatselijke vissers vlak voor de kust van het district Sayung kilometers aan bamboeschermen aangelegd. De doorlaatbare schermen breken de golfslag en houden het slib vast dat vooral tijdens zware moessonstormen wordt opgewoeld. Het is een goedkope oplossing die als tijdelijke maatregel is bedoeld; het idee is om genoeg slib vast te houden om de mangroven wortel te laten schieten. Maar de schermen gaan snel stuk en moeten vaak worden gerepareerd.
‘We merken nog niks van de uitwerking van deze kustverdediging,’ zegt Fadholi, een 36-jarige visser die door een ngo is ingehuurd om in het dorp Bedono een slibscherm te onderhouden. ‘We hebben hier nog geen opbouw van slib gezien, want het wordt telkens door de zee weggespoeld.’ Maar de schermen fungeren wel als kraamkamers voor jonge mosselen, die de bewoners plukken en verkopen.
Onderzoekers van de Diponegoro Universiteit in Semarang hebben andere methoden getest om de kust te beschermen. In 2012 legden ze in Timbulsloko langs 150 meter van de voormalige kustlijn een zeewering van betonnen cilinders aan. Binnen twee jaar had zich daarachter genoeg slib verzameld om er mangroven te planten. De bomen zijn inmiddels drie meter hoog.
Maar beton is te duur om op grote schaal te worden ingezet, zegt Denny Nugroho Sugianto, professor in de oceanografie aan de Diponegoro-Universiteit. Daar waar de golven laag genoeg zijn, pleit hij dan ook voor de aanleg van doorlaatbare schermen van bamboe en buizen van pvc, dat robuuster is dan bamboe en eveneens spotgoedkoop is. Maar ‘we hebben het probleem van de bodemdaling nog niet opgelost. Dus hoeveel schermen we ook aanleggen, het zal niet genoeg zijn,’ zegt hij.
In het kader van een ‘deltaplan’ om belangrijke infrastructuur en industrieën te redden, laat de landelijke regering een zeedam met daarop een snelweg aanleggen tussen Semarang en de stad Demak, een afstand van ruim 27 kilometer. Het project moet in 2024 zijn afgerond en kost een half miljard euro. Maar slechts kleine gedeelten van twee dorpen zullen door de zeewering worden beschermd. De maatregel heeft verontwaardiging gewekt onder de bewoners van dorpen die buiten de dam liggen, waaronder Timbulsloko en Sayung. De bewoners voelen zich in de steek gelaten.
De gouverneur van Centraal-Java, Ganjar Pranowo, een rijzige 53-jarige man met grijzend haar en een guitige glimlacht, erkent de beperkingen van het plan. Volgens hem kan de regering het zich gewoon niet veroorloven om – zoals in Nederland – grotere zeeweringen te bouwen en meer van de kustlijn te beschermen. Er zouden reusachtige gemalen nodig zijn om vloedwater vanachter de zeeweringen weg te pompen, en het systeem zou permanent moeten worden onderhouden. De regering heeft daarvoor het geld niet, zegt Pranowo.
Dus wat kunnen de mensen doen, in dorpen die alleen nog bij laagtij via smalle loopplanken bereikbaar zijn, dorpen waar het water tot aan de vloer van de woonkamer reikt?
‘In het uiterste geval zullen zij naar een veiliger oord moeten verhuizen,’ zegt Pranowo, die naar verwachting zal meedoen aan de Indonesische presidentsverkiezingen van 2024. ‘Als deze mensen daar willen blijven wonen, zullen ze zich aan het milieu moeten aanpassen, door bijvoorbeeld huizen op palen te bouwen. Maar als ze hun land terug willen, zoals vroeger, dan is dat onmogelijk. Het is al verdronken.’
In Centraal-Java vereist de moslimtraditie dat begraafplaatsen op de late donderdagmiddag worden bezocht. Onlangs begaf de 16-jarige middelbare scholier Khusnumarom zich op zo’n donderdag naar de begraafplaats van Timbulsloko.
Met zijn zwarte songkok-muts op en gekleed in een donkergrijze broek en een traditioneel wit overhemd, liep hij blootvoets over de smalle, drie kilometer lange loopplank die een kleine twee meter boven het water hing. De loopplank was vorig jaar door de dorpelingen aangelegd ter vervanging van de ondergelopen straten eronder. Hij sloeg rechtsaf en stak via de glibberige en ondergelopen straat een kreek over. Het vloedwater reikte tot aan z’n knieën, maar zijn tred was trefzeker. Aan de overkant beklom hij weer de loopplank en liep verder.
Toen hij bij de ondergelopen begraafplaats aankwam, begon het al te schemeren. De dode boom en de grafstenen tekenden zich af tegen een dieporanje lucht. Khusnumarom vond het graf van zijn grootmoeder Mukminah. Hij hief zijn handen en begon te bidden.
Van de verhalen die hem voor het slapen gaan werden verteld, onder anderen door Mukminah, wist Khusnumarom hoe het leven in het dorp vroeger was. Die herinneringen zullen met de oudere generatie sterven, en vroeger of later zullen ook de verhalen vervagen. Zoals veel andere jongeren, is Khusnumarom niet van plan om in Timbulsloko te blijven.
‘Ik weet hoe dit dorp er vroeger uitzag,’ zegt hij. ‘maar wij zien en ervaren wat het nu is.’ Als hij is afgestudeerd, zal hij werk in de stad zoeken. Hij wil software-ingenieur worden.
Dit artikel is in het kader van een journalistiek samenwerkingsproject met het VN-Ontwikkelingsprogramma UNDP (United Nations Development Programme) geproduceerd en gepubliceerd door National Geographic.
De Indonesische multimedia-journalist Adi Renaldi schrijft voor diverse internationale publicaties. Fotograaf Aji Styawan woont op luttele kilometers van de ondergelopen dorpen die hij voor dit verhaal heeft vastgelegd.
Dit verhaal verschijnt in het julinummer van 2022 van National Geographic.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com