OP EEN DRUKKEND WARME OCHTEND in september 2021 stapt Chetan Singh Solanki uit de bus waarin hij al tien maanden woont. Hij loopt de aula binnen van een middelbare school in het plaatsje Raisen, in de centrale Indiase deelstaat Madhya Pradesh, om een praatje te houden voor tweehonderd leerlingen, leraren en ambtenaren.
Solanki, hoogleraar zonne-energie aan het Indian Institute of Technology (IIT) in Mumbai, is een slanke veertiger met een jongensachtige uitstraling en een gulle lach die hem goed van pas komt bij zijn missie. Eind 2020 nam hij verlof op voor een elf jaar durende rondreis door India. Zijn doel? Mensen mobiliseren voor de strijd tegen klimaatverandering. Solanki’s onderkomen is het mobiele bewijs van wat duurzame energie kan doen: alles in de bus – lampen, ventilators, computers, fornuis, televisie – werkt op stroom die wordt opgewekt door zonnepanelen. Eenmaal verwelkomd op het podium heeft Solanki een bijzonder verzoek voor de toehoorders. ‘Ik zie in deze zaal vijftien plafondventilators. Het is midden op de dag, buiten schijnt de zon, en toch branden hier alle lampen,’ zegt hij. ‘Moeten die ventilators en die lampen echt allemaal aan? Zullen we er voor de aardigheid gewoon eens een paar uitdoen?’
Twee leerlingen staan op en doen wat hij vraagt. ‘Niet alles hoeft uit, hoor,’ grapt Solanki als één leerling wat te hard van stapel loopt. Met nog maar de helft van de lampen en ventilators aan is het aanmerkelijk warmer en donkerder in de aula. Maar, vraagt Solanki, is het verschil nu echt zo groot? ‘We kunnen elkaar nog steeds zien, dus er is heus wel voldoende licht,’ zegt hij. ‘Heeft iemand er last van dat er een paar ventilators uitstaan? Dat je het echt niet te harden vindt?’ Er volgt gelach in de zaal.
Solanki probeert zijn landgenoten te enthousiasmeren voor energie-swaraj, zoals hij het zelf noemt, of energiezelfvoorzienendheid: energie besparen door het verbruik terug te dringen en tegelijk minder te consumeren. Daarnaast pleit hij voor het lokaal opwekken van elektriciteit uit duurzame bronnen zoals de zon, zodat elke stad in zijn eigen energie kan voorzien. De komende tien jaar zal de Indiase broeikasgasuitstoot naar verwachting alleen maar stijgen, een gevolg van de aanwakkerende economie en de enorme bevolkingsgroei.
‘De honger van de mens naar almaar meer economische groei zorgt ervoor dat het klimaat op aarde snel verandert,’ waarschuwt hij. ‘We zijn arrogant genoeg om te denken dat we ongestraft kunnen blijven consumeren, maar de aarde is niet onuitputtelijk. Als wij ons gedrag niet aanpassen, betalen de generaties na ons een hoge prijs.’
Solanki komt uit een klein dorp en was de eerste in zijn familie die ging studeren. Aan het IIT zette hij een centrum op voor zonneceltechnologie. Daarna riep hij de Energy Swaraj Foundation in het leven, een stichting die vrouwen op het platteland begeleidt bij het monteren en verkopen van zonnelampen en -panelen, om zo van onderaf een zonnerevolutie te ontketenen. Drie jaar geleden begon Solanki zich af te vragen hoe zijn grote voorbeeld, Mahatma Gandhi, met de klimaatcrisis zou zijn omgesprongen. Zo kwam hij op het idee een rondreis te ondernemen: hij wilde een volksbeweging op gang brengen, net als Gandhi deed met zijn historische mars in de strijd tegen de Britse overheersing.
Solanki’s oproep tot een sober leven lijkt misschien wat ambitieus in een land waar de levensstandaard op veel plekken nog altijd laag is. De gemiddelde Indiër geeft nog geen duizend euro per jaar uit aan goederen en diensten. Toch kan Solanki’s boodschap cruciaal zijn als India zijn aandeel in de opwarming van de aarde binnen de perken wil houden. Als de economie in het huidige tempo blijft doorgroeien, zullen in 2030 achthonderd miljoen mensen tot de middenklasse behoren, twee keer zo veel als nu. Op zich een fantastische mijlpaal voor India, want die ontwikkeling leidt ertoe dat veel mensen niet langer in armoede hoeven te leven. Maar het betekent óók een tsunami aan nieuwe consumenten, die met hun ruime huizen met airco, huishoudelijke apparaten en een auto voor de deur de CO2-voetafdruk van India aanzienlijk zullen vergroten.
Op 15 augustus viert India 75 jaar onafhankelijkheid. In die tijd heeft het land een indrukwekkende vooruitgang geboekt: het produceert zijn eigen voedsel, stuurde een satelliet naar Mars, levert vaccins aan een honderdtal landen en is mede dankzij de bloeiende techsector uitgegroeid tot de zesde economie ter wereld.
Als aanstormende grootmacht zet India nu een tandje bij voor het klimaat. Met de aanleg van 45 zonneparken, het plan om veertig procent van de bussen, dertig procent van de auto’s en tachtig procent van alle twee- en driewielers tegen 2030 elektrisch te maken, en de ambitie om voorloper te worden in de productie van waterstof als alternatief voor fossiele brandstoffen, is India hard op weg naar een groene toekomst, voor zichzelf – en de rest van de wereld.
Tegelijkertijd staat geen enkel land voor zulke grote uitdagingen als India. Nergens anders zal het energieverbruik de komende twintig jaar sneller toenemen dan in India, met zijn snelgroeiende middenklasse. Om aan de vraag te voldoen, zal het land waarschijnlijk nog jarenlang sterk afhankelijk blijven van steenkool – waarover het zelf in ruime mate beschikt – en daarnaast meer olie moeten importeren. De toekomst van onze planeet hangt in veel opzichten af van de koers die India zal varen en of het, ondanks de economische groei, de uitstoot van broeikasgassen weet terug te dringen.
India is de op drie na uitstoter ter wereld, na China, de VS en de EU. Premier Narendra Modi verklaarde dat het land in 2070 klimaatneutraal zal zijn, twintig jaar later dan de VS en de EU en tien jaar later dan China. Ook wil India zijn CO2-intensiteit – de uitstoot afgezet tegen het bruto binnenlands product – voor 2030 met 45 procent hebben verminderd ten opzichte van 2005. Maar evengoed zal de totale CO2-uitstoot van het land tot 2045 juist toenemen.
Milieuactivisten beschouwen de lange weg naar een klimaatneutraal India, en het vasthouden aan de CO2-intensiteit in plaats van de totale uitstoot als graadmeter, als een teleurstelling, maar India zelf meent dat het al meer doet dan je van een opkomende economie mag verwachten. Tot zo’n vijftien jaar geleden hamerde India erop, zoals veel andere opkomende landen tot op de dag van vandaag doen, dat de klimaatverandering moet worden bestreden door vervuilers als de VS en de EU, grootmachten die al broeikasgassen de atmosfeer inpompten voordat India een noemenswaardige CO2-voetafdruk had. Dat niet alle landen evenveel aan het probleem hebben bijgedragen, is duidelijk. Vergelijk de levensstijl van de gemiddelde Europeaan – met een eigen auto, een huis met airco en andere energieslurpende apparaten – maar eens met die van de doorsnee Indiër, die nog altijd op zeer bescheiden voet leeft.
Maar toen de klimaatzorgen na de eeuwwisseling steeds groter werden, nam ook de oplossingsbereidheid in India toe. ‘Het besef daalde in dat we er met vingerwijzen alleen niet kwamen,’ zegt voormalig topambtenaar R. R. Rashmi, die India jarenlang vertegenwoordigde bij klimaatonderhandelingen en tegenwoordig is verbonden aan The Energy and Resources Institute (TERI) in New Delhi. ‘Het is een mondiaal probleem, iedereen moet zijn steentje bijdragen.’
India heeft alle reden om ongerust te zijn. De 7500 kilometer lange kustlijn wordt bedreigd door zeespiegelstijging, vooral in het laaggelegen oosten, met mogelijk verstrekkende gevolgen voor tientallen miljoenen mensen. Afgelopen voorjaar werd het in maart warmer dan ooit gemeten en liep het kwik in grote delen van het land op tot boven de 45 °C, waardoor de gewassen op de akkers verwelkten en oogsten mislukten. Droogte is een toenemend probleem, en ook cyclonen beuken steeds heviger tegen de kust, waardoor hele steden blank komen te staan. ‘Een sterk lagedrukgebied kan een cycloon worden, een cycloon kan uitgroeien tot een zware cycloon, en die kan weer aanzwellen tot een megacycloon,’ zegt TERI-onderzoeker Suruchi Bhadwal. ‘Het weer wordt steeds extremer.’
Dat India in de gevarenzone ligt, is voor het land al reden genoeg om in actie te komen. En dan is er ook nog de wankele energiezekerheid – alleen dit jaar al moest het land voor zo’n honderd miljard euro aan olie importeren.
‘India is op de goede weg,’ zegt Niklas Höhne, onderzoeker aan het NewClimate Institute in Keulen. Hij wijst op het groeiende aandeel duurzame energie en de ontwikkeling van schone transportmiddelen. Maar niet alle ontwikkelingen zijn positief, zegt hij. Zo wil het land de komende jaren 48 nieuwe kolencentrales bouwen, bovenop de 285 die er al zijn.
Om die hang naar kolen beter te begrijpen, reis ik af naar Jharia, een dorp in de deelstaat Jharkhand. Vanaf de rand van een tien meter diepe groeve ter grootte van een paar voetbalvelden kijk ik toe hoe arbeiders explosieven aanbrengen in speciaal daarvoor geboorde gaten. Ik krijg een bouwhelm aangereikt, waarna een opzichter het bevel geeft om de springstof tot ontploffing te brengen. Het gedonder golft door de groeve, brokken steen schieten door de lucht, en boven de plek van de explosie stijgt een grote stofwolk op.
Deze groeve is nieuw; de mijnwerkers moeten nog een paar meter aarde weghalen om de kolenlaag te bereiken. Er worden nog altijd veel nieuwe mijnen geopend om aan de groeiende vraag te voldoen. Dat India kolen blijft gebruiken, heeft vooral een praktische oorzaak: het land bezit bijna een tiende van de wereldvoorraad aan steenkool. Desondanks is de huidige jaarproductie van zo’n 780 miljoen ton niet toereikend; het land importeert daarom nog eens zo’n tweehonderd miljoen ton per jaar uit het buitenland.
Na de explosie loop ik naar een golfplaten schuur, waar een groepje mijnwerkers in gesprek is met Ram Madhab Bhattacharjee, hoogleraar mijnbouw aan het Indian Institute of Technology in het nabijgelegen Dhanbad. Bhattacharjee, een vriendelijke man die mij op het mijncomplex heeft uitgenodigd, kent de sector goed. Hij is lid van een overheidscommissie die zich buigt over de toekomst van de Indiase steenkoolsector. Volgens ramingen van de commissie zal de behoefte aan steenkool in 2035 zijn gestegen tot ongeveer 1,4 miljard ton.
‘We kunnen niet onder een productieverhoging uit,’ zegt Bhattacharjee. ‘Als we die 1,4 miljard ton eenmaal bereiken, zal de vraag waarschijnlijk een jaar of tien stabiliseren, en pas daarna kunnen we het gebruik langzaam terugdringen. Maar dan praten we over 2050.’
Er dendert een grote vrachtwagen voorbij, vol zand en gruis. Overal om ons heen ligt puin uit de mijngroeven opgestapeld in afvalbergen. Bhattacharjee vertelt over een ontmoeting die hij een paar dagen eerder had met een topman van Coal India, de grootste steenkoolproducent ter wereld. Hij vertelde Bhattacharjee dat hij wordt ‘platgebeld door de verantwoordelijke minister en staatssecretaris, en de kolencentrales – iedereen vraagt om kolen, kolen en nog eens kolen’.
Een van de redenen dat het zo lastig is om afscheid te nemen van steenkool, is dat bijna vier miljoen Indiërs ervan afhankelijk zijn voor hun levensonderhoud. Behalve de mijnwerkers zelf verdienen nog eens duizenden anderen geld aan de brandstof, die ze illegaal bij de mijnen oprapen en in zakken verkopen aan huishoudens, restaurants en fabrieken. ‘Er heerst hier al zo’n hoge werkloosheid,’ zegt Jitender Singh, een van de mijnwerkers. ‘Als je stopt met de kolenwinning, worden de problemen in deze regio nog groter.’
Geen van de mijnwerkers die ik spreek, ook Singh niet, is goed op de hoogte van klimaatverandering. ‘Ik heb geen tijd om naar het nieuws te kijken,’ zegt voorman Rajesh Chauhan. ‘Ik draai hier mijn dienst en thuis draag ik de zorg voor mijn familie.’ De opwarming van de aarde staat voor veel Indiërs ver af van de zorgen van alledag. Sommigen vragen zich af hoe ze het hoofd boven water moeten houden als de mijnen zouden sluiten. Anderen zijn optimistischer. ‘Er is altijd wel werk te vinden,’ zegt Chauhan.
Maar India moet zich toch echt voorbereiden op het afbouwen van kolengebruik, zegt Sandeep Pai, onderzoeker aan het Center for Strategic and International Studies in Washington, D.C. Om te beginnen moet er efficiënter worden omgesprongen met de steenkool die nog wordt gebruikt. Oude kolencentrales liggen meestal dichter bij de mijnen dan nieuwe, die daardoor noodgedwongen zuiniger omgaan met gewonnen voorraden.
‘Als je een paar oude centrales sluit, zal de vraag naar kolen over de hele linie dalen,’ zegt Pai. Deelstaten als Jharkhand, dat sterk afhankelijk is van kolen, zullen alternatieve werkgelegenheid moeten scheppen. ‘Voor andere deelstaten biedt toerisme kansen,’ zegt Pai.
India maakt serieus werk van een toekomst waarin een groot deel van de energie afkomstig is uit zon, wind en water. Sinds 2010, toen de Indiase regering de bescheiden wens uitsprak om in 2022 jaarlijks twintig gigawatt aan zonne-energie op te wekken, zijn de ambities flink aangescherpt. Dat is mede te danken aan de sterk gedaalde prijs van zonnecellen en de beschikbare overheidssubsidies voor de aanleg van grote zonneparken. De beoogde twintig gigawatt werd vier jaar eerder dan gepland al bereikt, en de nieuwe doelstelling van honderd gigawatt wordt vermoedelijk al dit jaar gehaald. De huidige capaciteit aan duurzame energie uit zon, wind, biomassa en water is zo’n 151 gigawatt. In 2030 moet het vermogen zijn opgeschroefd tot vijfhonderd gigawatt.
Om dit ambitieuze plan te laten slagen, wil India meer zonne- en windparken aanleggen in deelstaten als Rajasthan, dat voor twee derde uit woestijn bestaat. In de zomer stijgt de temperatuur hier soms tot boven de 45 graden. Grote delen van Rajasthan zijn door het ongenadige weer onbewoond. Subodh Agarwal, in de jaren negentig de hoogste bestuurder in een van de woestijndistricten, vertelt dat hij geregeld vast kwam te zitten in zandstormen. ‘Dan verdwenen de wegen gewoon onder een laag zand.’
Tot voor kort gold deze onherbergzame regio als een woestenij waarmee men niks kon beginnen. Maar sommige delen ondergaan inmiddels een ware metamorfose. In Bhadla bijvoorbeeld is een gebied van 57 vierkante kilometer veranderd in een donkerblauwe zee van zonnepanelen. ‘Die kleur komt men hier in de woestijn niet vaak tegen,’ zegt Agarwal, die bij het project was betrokken als hoofd van de Rajasthan Renewable Energy Corporation, een overheidsinstantie die grond uitgeeft en investeerders aantrekt voor zonne- en windenergieprojecten.
Het zonnepark in Bhadla is een van de grootste ter wereld en heeft een capaciteit van 2,25 gigawatt – genoeg om een miljoen huishoudens van stroom te voorzien. En er worden meer van dit soort zonneparken gebouwd in Rajasthan. Ik bezoek een park in aanbouw bij Jaisalmer, een stad bij de grens met Pakistan die beroemd is om zijn imposante middeleeuwse forten.
Eenmaal aangekomen in het zonnepark passeren we duizenden torens van dozen met zonnepanelen, die klaarstaan om te worden uitgepakt en gemonteerd op metalen standaarden. Op een aantal hectaren zijn de eerste panelen al geïnstalleerd. Om de paar dagen moeten de panelen worden schoongespoten om het opgehoopte stof te verwijderen. Als ik tussen twee rijen door loop, hoor ik het gezoem van de motor die de panelen langzaam kantelt, zodat ze op elk moment van de dag zo veel mogelijk zon absorberen. In een gebouw even verderop zitten zes ingenieurs achter hun computer om te controleren of alle panelen goed werken. ‘Op dit moment produceren we 167 megawatt stroom,’ vertelt een van hen. Hij wijst naar een grafiek op zijn beeldscherm die laat zien dat de hoeveelheid opgewekte stroom sinds vanochtend een stijgende lijn vertoont.
‘Tussen twaalf en één winnen we de meeste energie, daarna wordt het steeds minder, tot de zon onder is.’ Een van de knelpunten in India’s energierevolutie is de schaarste aan zonnecellen van eigen makelij. In dit park zijn alle panelen in eigen land geproduceerd, maar in de meeste zonneparken komen de panelen uit China. Eerder dit jaar beloofde de Indiase regering 2,45 miljard euro uit te trekken om de binnenlandse fabricage van zonnepanelen te stimuleren.
India heeft hoge verwachtingen van dit soort grootschalige projecten, maar rekent, net als Solanki, ook op medewerking van de bevolking. Zo kunnen boeren subsidie ontvangen als ze grond verpachten aan exploitanten van zonneparken en zonnepompen. In zonovergoten deelstaten als Rajasthan en Gujarat laten huiseigenaren en ondernemers zonnepanelen op hun dak aanleggen. En op het platteland in Rajashtan en Maharashtra zetten vrouwen met hulp van Solanki’s Energy Swaraj Foundation eigen bedrijfjes op in zonnepanelen en lampen op zonne-energie.
De minister van verkeer, Nitin Gadkari, een politicus met een brede glimlach op zijn gezicht die graag zegt waar het op staat, kwam eerder dit jaar aanrijden bij het parlementsgebouw in New Delhi in een waterstofauto. Die stunt had een doel: hij vertelde de aanwezige pers dat de regering India wereldleider in groene waterstof wil maken. Op dit moment wordt waterstof nog grotendeels geproduceerd met behulp van fossiele brandstoffen. Bij groene waterstof wordt duurzame energie gebruikt om water in waterstof en zuurstof te splitsen. Als het verkeer overschakelt op groene waterstof, betekent dat een forse vermindering van de uitstoot, omdat er bij de verbranding van waterstof geen CO2 vrijkomt. India’s CO2-voetafdruk kan nog verder worden ingedamd als ook kunstmest- en staalfabrieken de overstap naar groene waterstof zouden maken.
En anders dan wind- en zonne-energie kan waterstof net als fossiele brandstoffen worden opgeslagen voor later gebruik. Omdat duurzame energie en elektrolyseapparaten steeds goedkoper worden, is de verwachting dat ook de prijs van groene waterstof zal dalen. India streeft naar een daling van 75 rocent in 2030, zegt Amitabh Kant, hoofd van NITI Aayog, het belangrijkste planbureau van het land. ‘India zet al jaren stevig in op hernieuwbare energie. Nu is het zaak om ook te investeren in schone moleculen, groene waterstof dus,’ zegt hij. Het idee is om de productie dusdanig op te schalen dat waterstof een betaalbaar alternatief wordt voor benzine en kerosine.
Dat zou vooral uitkomst kunnen bieden voor de scheepvaart en luchtvaart, waarvoor elektrische aandrijving geen optie is. Bijna een kwart van de Indiase uitstoot van broeikasgassen komt op het conto van de industrie, die onder druk van steeds strengere regelgeving geleidelijk aan overschakelt op schonere brandstoffen en zuiniger energieverbruik. Zo zijn de Indiase cementfabrieken – verantwoordelijk voor acht procent van de uitstoot, na de ijzeren staalindustrie de grootste vervuiler – al aanzienlijk vergroend. Een ton Indiaas cement heeft inmiddels een kleinere CO2-voetafdruk dan het wereldwijde gemiddelde, mede doordat meer restwarmte uit rookgassen wordt afgevangen, het cement wordt vermengd met vliegas uit kolencentrales en er duurzame brandstoffen worden gebruikt voor de cementproductie. In een cementfabriek van de Dalmia Bharat Group in Ariyalur, in de deelstaat Tamil Nadu, wordt de oven waarin cement wordt gemaakt gestookt met niet-afbreekbaar huisvuil en industrieel afval als verfresten en rubber.
Normaal gesproken komt bij vuilverbranding giftige rook vrij, maar in de cementfabriek worden de resten op zo’n hoge temperatuur verbrand dat er geen schadelijke stoffen in de lucht terechtkomen. Bovendien, zegt directeur T. R. Robert, levert dat ‘afval zo veel extra energie op dat we minder reguliere brandstof nodig hebben om de oven op temperatuur te houden.’ Het resultaat? De fabriek verbruikt maar liefst vijftien procent minder kolen. Ook andere fabrieken, waaronder staalfabrieken, spannen zich steeds vaker in om het energieverbruik terug te schroeven. Daarnaast zet de overheid in op de bouw van energiezuinige woningen en bedrijfsgebouwen, die in een duizelingwekkend tempo uit de grond worden gestampt.
‘We verwachten de komende tien jaar nog eens zo’n tachtig procent te bouwen van wat we de afgelopen veertig, vijftig jaar in India hebben neergezet,’ zegt Abhay Bakre, hoofd van het Indiase Bureau of Energy Efficiency. Een aanzienlijk deel van die nieuwbouw verrijst in een van de honderd steden die door de regering zijn aangewezen als ‘slimme stad’, steden die worden gekenmerkt door de bouw van energiezuinige woningen en de aanleg van betere infrastructuur, zoals moderner openbaar vervoer en efficiëntere afvalverwerking. Ook zijn de energienormen voor nieuwe bedrijfsgebouwen aangescherpt. Bakre verwacht dat het energieverbruik door verbeterde ontwerpen en materialen zal dalen. ‘Als je een architect nu vraagt om een gebouw te ontwerpen, krijg je iets heel anders dan tien jaar geleden. Hij zal beter gebruikmaken van natuurlijk licht en zorgen voor betere isolatie, efficiëntere verlichting, zuinigere airco en pompen, en een lager waterverbruik.’
De afgelopen twintig jaar heb ik tijdens mijn reizen naar India de middenklasse steeds groter en welvarender zien worden. Die ontwikkeling blijkt niet alleen uit de glimmende winkelcentra in grote steden als Delhi en Mumbai, maar is ook zichtbaar in kleinere plaatsen, waar auto’s en motoren rijden door smalle straten die vroeger het exclusieve domein waren van fietsen en riksja’s. In Dhanbad spreek ik autodealer P. J. Kumar. Hij vertelt dat zijn klandizie twintig jaar geleden vooral bestond uit ondernemers. ‘Nu kunnen ook ambtenaren en yuppen een auto betalen. Mijn doelgroep is flink gegroeid.’ Toen Kumar dertig jaar geleden begon, was hij de enige autodealer in Dhanbad.
Nu zijn er meer dan tien. Toen ik aan deze reportage begon, trok ik op met Chetan Singh Solanki, die met zijn bus door Madhya Pradesh toerde om het belang van energiezelfvoorzienendheid te prediken. Sindsdien kan ik me niet onttrekken aan een licht schuldgevoel wanneer ik logeer in hotels met loeiende airco’s, kletterende stortdouches en wc’s die worden doorgespoeld met de kracht van een kleine cycloon. Dit soort luxe is heel normaal voor reizigers in ontwikkelde landen, maar ligt tegenwoordig ook binnen het bereik van veel Indiërs. Ik bel Solanki op om te vragen of zijn oproep aan de Indiërs om sober te leven niet wat oneerlijk is zolang mensen in welvarende landen geen afstand doen van hun comfort. Hij schiet in de lach. ‘Als we gaan ruziën over wie als eerste zijn consumptiepatroon moet aanpassen, is het einde zoek,’ zegt hij. ‘Dan kan Amerika zeggen: oké, wij gaan minder consumeren, maar jullie land heeft een te grote bevolking. Zorgen jullie dan maar voor minder inwoners.’
Ook al is zijn missie utopisch, Solanki vindt wel degelijk weerklank. Zijn stichting biedt inmiddels een online cursus aan over de schadelijkheid van fossiele brandstoffen voor het milieu, inclusief tips om je eigen CO2-voetafdruk te verkleinen. Op een recente bijeenkomst kwam een cursist het podium opgelopen, vertelt Solanki.
Naar aanleiding van de cursus had hij besloten om toch maar geen airco aan te schaffen. Aanvankelijk was zijn vrouw boos geworden, maar nadat ze de cursus zelf had doorlopen, was ook zij om. Natuurlijk is het lovenswaardig dat Solanki dit stel zover heeft gekregen om zuiniger met energie om te springen, en zij zijn vast niet de enigen die hij heeft weten te inspireren. Maar gezien de ernst van de klimaatcrisis is dit succesje moedeloosmakend bescheiden. Toch heeft hij het morele gelijk aan zijn zijde: het is nu eenmaal niet duurzaam om maar te blijven consumeren. Maar het is de vraag of veel mensen – in India en daarbuiten – zich iets van zijn wijze woorden zullen aantrekken. Solanki hoopt in elk geval dat India een lichtend voorbeeld zal worden. ‘Ik verkondig mijn boodschap in heel India en ik zie wel hoe de mensen die oppakken,’ zegt hij. ‘En daarna ga ik ermee naar het buitenland.’
De in India geboren Yudhijit Bhattacharjee schrijft geregeld voor National Geographic en woont in de buurt van Washington, D.C. Arko Datto heeft Kolkata als standplaats en richt zich in zijn fotoreportages op politiek, maatschappij en milieu.