Het was een bijzondere bijeenkomst op 17 november 1988 in Washington, DC. In het Sheraton Hotel vond een groot galadiner plaats ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de National Geographic Society. Veel bijzondere mensen liepen elkaar tegen het lijf, zoals oceanograaf Jacques-Yves Cousteau, Everest-bedwinger Edmund Hillary, chimpansee-onderzoeker Jane Goodall, paleontoloog Mary Leakey, ruimtevaarder en senator John Glenn (die de vlag van National Geographic op zijn ruimtereis bij zich had), Titanic-ontdekker Bob Ballard... Een excentriek gezelschap dat met baanbrekend veldwerk en spectaculaire ontdekkingen de reputatie van National Geographic als avontuurlijk onderzoeksinstituut heeft gevestigd.
De jaren tachtig van de vorige eeuw waren de gouden periode van National Geographic. De Society had inmiddels ruim drieduizend expedities en onderzoeksprojecten gefinancierd, en het Magazine werd wereldwijd door zo’n veertig miljoen mensen gelezen. De eerste televisiedocumentaires waren succesvol gelanceerd. Generaties Amerikanen leerden de wereld kennen door het gele venster van National Geographic.
De mannen (inderdaad, er was geen vrouw bij aanwezig) die op een koude winteravond honderd jaar eerder in Washingtons Cosmos Club bijeenkwamen, besloten tot de oprichting van een ‘genootschap ter vergroting en verspreiding van geogra sche kennis’. Negen maanden later verscheen het eerste nummer van het verenigingsblad National Geographic Magazine, dat werd verstuurd naar enkele honderden belangstellenden.
De zucht naar kennis is de kern van National Geographic gebleven en de sleutel tot zijn succes. Het gaat in het Magazine om ‘de wereld en alles wat zij bevat’, zoals voorzitter Alexander Graham Bell in 1900 schreef – een uitgangspunt gebaseerd op het negentiende-eeuwse idee dat als we maar genoeg kennis vergaren, we domheid en onwetendheid uit de wereld kunnen verjagen. Inmiddels zijn we daarvan teruggekomen, na alle misère die de twintigste eeuw ons heeft gebracht. Maar het getuigt van vitaliteit dat het succesvolle credo van National Geographic al die tijd onveranderd is gebleven.
In 1995 lanceerde National Geographic in Japan zijn eerste niet-Engelstalige editie. Het was het begin van een wereldwijd netwerk van uiteindelijk 37 edities. De Nederlandstalige Geographic volgde in oktober 2000, kort na de lancering van de Scandinavische en Portugese edities.
Ik trad in juni 2001 aan als hoofdredacteur en werd onmiddellijk geconfronteerd met het kosmopolitische karakter van National Geographic. Na amper een paar dagen op de redactie te hebben doorgebracht, vloog ik naar Mexico-stad voor een seminar met de hoofdredacteuren van alle toenmalige internationale edities. Ik leerde collega’s kennen uit alle delen van de wereld. We vormden een hecht internationaal gezelschap, dat in de loop der jaren steeds groter werd en elkaar herhaaldelijk trof op het hoofdkwartier in Washington of op andere plaatsen in de wereld. We deelden de waarden die National Geographic groot heeft gemaakt: belangstelling voor de wereld, nieuwsgierigheid naar wat andere mensen en culturen drijft, aandacht voor wat we met elkaar gemeen hebben. Een groot goed in een wereld waarin vooral de tegenstellingen lijken te worden benadrukt, xenofobie en racisme als een giftig onkruid opbloeien en het wij-zijdenken in kracht toeneemt.
Lang stond het motto ‘ter vergroting en verspreiding van geografische kennis’ in het colofon van ons blad. In maart 2008 veranderde dit in een meer actiegerichte missie: Inspiring people to care about the planet. ‘To care about’ heeft hier een dubbele betekenis: ‘zorgen voor’ en ‘geven om’ de aarde.
Van oudsher maakt de National Geographic Society zich sterk voor natuurbehoud. In de eerste jaren gold dit vooral voor de natuur in de Verenigde Staten zelf. Zo was de Society betrokken bij de inrichting van het stelsel van nationale parken, en mede door haar toedoen werd in 1918 het Trekvogelverdrag getekend dat voorzag in de bescherming van 1025 vogelsoorten – reden waarom we dit jaar in het Magazine ‘Het jaar van de vogel’ vieren.
In de laatste decennia is de strijd tegen ecologisch verval en voor natuurbehoud urgenter geworden. Steeds luider klinkt in de reportages het besef door dat de biodiversiteit op allerlei plekken op aarde schrikbarend afneemt en dat de natuur blijvend wordt verwoest. We leven immers in het Antropoceen, het geologisch tijdperk waarin de mens de natuur volledig heeft overmeesterd, maar zich niet altijd een wijs heerser toont.
Op de achtergrond doemt die steeds groter wordende schaduw van klimaatverandering op. In 2006 schudde Al Gore de wereld wakker met zijn film An Inconvenient Truth. Ook dit tijdschrift besteedde tal van artikelen aan de bedreigingen van én de mogelijke oplossingen voor de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde. Maar het duurde nog vele jaren voordat in wetenschappelijke kringen de scepsis was geweken en er consensus ontstond over de noodzaak tot het nemen van drastische maatregelen. Maatschappelijk gezien blijft er twijfel, zoals onder meer blijkt uit de verkiezing van klimaatontkenner (en vriend van de olie-industrie) Donald Trump tot Amerikaans president. Trump nam in augustus vorig jaar onder meer het onfortuinlijke besluit zijn land uit het klimaatakkoord van Parijs terug te trekken.
Leonardo DiCaprio, acteur en VN-klimaatambassadeur, waarschuwt in Before the Flood, een National Geographic-documentaire uit 2016, in apocalyptische termen dat de opwarming van de aarde het einde van de mensheid kan betekenen. De wereld gaat volgens hem steeds meer lijken op het derde paneel van Hiëronymus Bosch’ Tuin der Lusten: ‘een onttakeld en vernietigd paradijs’. Als historicus ben ik altijd geneigd een gebeurtenis of ontwikkeling die met zo veel aplomb als een groot mondiaal probleem wordt opgevoerd, te relativeren. Het gat in de ozonlaag, de onheilspellende computermodellen van Dennis Meadows die aan het rapport van de Club van Rome ten grondslag lagen, de zure regen die onze bossen volledig zou vernietigen: allemaal zaken die uiteindelijk niet het onheil brachten dat ons was aangekondigd.
Maar met klimaatverandering is dat nog maar de vraag. Dat andere rampen zijn uitgebleven, biedt nog geen garantie dat het nooit echt zal misgaan. Andrew Revkin, een wetenschapsjournalist die is verbonden aan de National Geographic Society, schreef in juli 2018: ‘Het onderzoek van een reeks wetenschappers ondersteunt een verontrustende conclusie: klimaatverandering is anders dan enig milieuprobleem waarmee we ooit te maken hebben gehad. We kunnen het niet ‘repareren’ met beperkende voorschriften en verdragen of met kleine technologische aanpassingen, zoals met het smogprobleem of het gat in de ozonlaag. Klimaatverandering is te groot in omvang, tijdspanne en complexiteit (...).’
Is klimaatverandering uiteindelijk de laatste hindernis die de mens niet kan nemen? Of kunnen we tot een economisch stelsel komen dat niet leidt tot de totale uitbuiting van mens en aarde? Is ons vernuft groot genoeg om ook aan dit probleem het hoofd te bieden?
Zeventien jaar lang ben ik deelgenoot geweest van National Geographic, heb ik mogen meedoen aan de discussies die wij met elkaar voerden. National Geographic heeft mijn wereld groter gemaakt. Letterlijk, door de vele reizen die ik naar de meest bijzondere bestemmingen op aarde heb mogen maken, en figuurlijk, door de vele inzichten die ik de afgelopen jaren over onze aarde heb opgedaan. Ik heb gezien dat haar schoonheid overal is te bewonderen, in verre streken, maar ook bij mij op de hoek, waar het bos begint. De aarde is ons enige huis, zo ben ik me bewust, en wij hebben de plicht voor haar te zorgen. Zoals ruimtevaarder en duurzaamheidsactivist Wubbo Ockels het verwoordde in een emotionele oproep vanaf zijn sterfbed in 2014: ‘In de ruimte zie je dat je alleen bent. De aarde is je enige planeet, er is geen reserve-exemplaar, dus je moet voor deze planeet zorgen. (...) Elke bijdrage, hoe klein ook, is belangrijk.’
Juist omdat het voortbestaan van de aarde in het geding is, worden onze ogen misschien geopend voor wat teloor dreigt te gaan. ‘De dwazen beseffen pas de waarde van iets, als ze het hebben verloren,’ dichtte Sophocles lang geleden.
Laten we hopen dat het voor ons, dwazen, nog niet te laat is.
Aart Aarsbergen was van 2001 tot 2018 hoofdredacteur van National Geographic Nederland•België.
Dit essay verscheen in de oktober editie van National Geographic magazine.