Petit Socco is het emotionele hart van Tanger. Het bezoek aan de ‘Bruid van het Noorden’, zoals de inwoners hun stad liefkozend noemen, begint en eindigt aan dit pleintje in de benedenstad. Het is eerder een plein gecamoufleerd als verbrede straat, of verbrede straat gecamoufleerd als plein, het is maar hoe je ernaar wilt kijken. Tanger, niets is wat het is. Achter elke façade schuilt een verhaal, achter elk verhaal begint de wispelturige zee.
Aan Petit Socco begint de ontdekking van de stad en hier wordt deze afgesloten. Petit Socco is anders dan de andere pleintjes van de benedenstad omdat het een een boerenmarkt ontbeert. Hier geen kaasverkopers en boerenvrouwen. In de cafés van het Socco zitten mensen als verse groenten uitgestald. Café Tingis is een instituut. Binnen zitten de hasjrokers, hun smalle houten kifpijpje verstopt in de mouw van een jas. Buiten zit de wereld op een van de stoelen die de afgelopen honderd jaar door een bonte stoet van schilders, schrijvers en paradijsvogels werden ingenomen. Wie hier niet gaat zitten, is niet in Tanger geweest.
Wanneer de Europese reiziger over zee vanaf het Britse Gibraltar of vanuit het Spaanse Algeciras in Tanger aankwam, was het op Petit Socco dat hij zijn eerste indruk van het Oosten kreeg. Kifrokers, mandjesverkopers, boerinnen uit het beroemde Rifgebergte die hun eieren en kazen aanprijzen, zakkenrollers en schuinsmarcheerders, gelukszoekers en paradijsvogels, kolonialen en bergbewoners, geldwisselaars en vertalers, prostituees en kappers, vissers en vagebonden: zij vormen een levend tableaux dat het plein in koortsige bedrijvigheid 24 uur per dag bevolkt. Arm voelt zich aangetrokken tot de Socco, de rijken zijn er niet weg te slaan.
De reputatie van Petit Socco was me bij mijn eerste bezoek al vooruitgesneld. In 1998 betrok ik als student een kamer in Pension Mauritania, een goedkoop hotelletje met uitzicht over het pleintje. Het toilet werkte niet. De kakkerlakken trokken zich niks van mijn aanwezigheid aan. ’s Nachts drong het gehuil van de mensen die wolven waren geworden naar binnen. Een zoete, benevelende hasjlucht gleed welriekend naar binnen. Het pension is ondertussen gerestaureerd en flink opgepoetst. Opgejaagd door de broeierige sfeer vluchtte ik uit Tanger voornemend er nooit meer terug te komen. Een paar jaar later was ik terug. En weer vluchtte ik om toch weer terug te komen. Inmiddels woon ik er.
Op een steenworp afstand van het Socco kocht ik in 2013 een appartement omdat ik me verbonden was gaan voelen met Tanger op een manier die ik met geen enkele andere stad heb. Ik voel me aangetrokken tot de sfeer van transformatie die Tanger karakteriseert. Niets is wat het lijkt. Mensen met een geschiedenis worden hier weer als kinderen, en een aangespoelde jongeling verandert hier in een wijsgeer. Met Afrikanen praat ik over de beste manier om de overkant te bereiken, een schoenmaker oreert over de val van Constantinopel. Mensen zijn hier oude, vergeelde boeken volgepropt met onontdekte verhalen. Tanger is het anti-Marrakech: men kiest de stad niet, de stad kiest jou. Keer op keer duwde de stad me weg totdat ik bij een bezoek drie jaar geleden werd geadopteerd. Mijn tijd hier was gekomen. Ik mocht niet meer weg.
Bij elke terugkeer in tanger loop ik even naar Petit Socco om te zien of er niets veranderd is, waarna ik na een paar blikken opgelucht concludeer dat alles bij het oude is gebleven – op de paar Afrikanen na die bezit hebben genomen van de krappe kamers van de pensions in de zijstraten. Ze openen cafés en restaurants, zingen hun liederen in het Wolof of Bambara en vertellen angstaanjagende verhalen over hun omstandigheden.
Bij elk bezoek maak ik opnieuw dezelfde wandeling en toch voelt het alsof ik nog niks heb gezien. Tanger serveert haar tegenstrijdigheden als een specialiteit; heet en pittig. Ik hoor een Senegalees met een falsetstem een liedje uit een Bollywood-film in Hindi zingen. Natuurlijk wil hij naar Europa. ‘Daar zal mijn talent erkend en beloond worden.’ Ik geloof hem, hij gelooft mij. We geloven elkaar.
Vanaf het Petit Socco loopt de weg steil omhoog richting Grand Socco, het grote plein. Ik loop door de Rue de Siaghien, een lange, steile straat met geldwisselaars, souvenirwinkels en een enkele kledingwinkel uit de Spaanse tijd met jurken en schoenen voor Spaanse freules. In de 19de eeuw hadden de buitenlandse mogendheden hier hun afvaardigingen. In een onooglijk grijs gebouw huisde de Franse Legatie. Nu is het een gemeentekantoortje waar stoffige ambtenaren wachten op lunchtijd. Ik loop naar binnen. Op de vervallen binnenplaats groeit naast de fontein een mager sinaasappelboompje. Sjofel geklede mannen lijken me niet te zien, toch weet ik dat ze me zien. Niks blijft ongezien in deze stad, de stad zegt er alleen niets over. De stad verzwijgt zijn alwetendheid.
In dit pand van de Franse Legatie logeerde de man die de Oriënt naar het Westen bracht. Een jonge, Franse schilder met een warm hoofd en een havikenblik legde hier in 1832 zijn hoofd te ruste. Met een hoge Franse delegatie was Eugène Delacroix – want om hem gaat het – uit Marseille overgevaren om de sultan in Fes een bezoek te brengen. Frankrijk had Algerije gekoloniseerd en de Marokkaanse buurman moest gerustgesteld worden. De jonge Eugène ervoer Tanger als een transportatie naar Bijbelse tijden. Gulzig als een kind nam hij het menselijke landschap in zich op en tekende het op in verschillende cahiers die uitgangspunt weren voor de grote oriëntaalse schilderijen die hij zou maken. Met deze schilderijen opende hij voor de westerse kijker de deur naar het Oosten. In Tanger werd het oriëntalisme geboren, de romantische verbeelding van de Oriënt – vol vrouwelijke sensualiteit, mannelijke gekte, grilligheid en religieuze archetypen.
De fanatici van Tanger is een van Delacroix’ bekendste schilderijen. De kijker ziet daarop een stoet van zangers en dansers die met hun toeters en trommels een uitzinnige ode brengen aan de profeet Mohammed. Dit zijn de Issawiya, een soefistische broederschap die door middel van muziek en zang contact zoeken met het hogere. Midden in de nacht kan ik in mijn appartement worden opgeschrikt door dezelfde broederschap die met dezelfde gezangen als toen door de straten van mijn wijk lopen.
Het is dit pand waar ik, toen ik me in Tanger vestigde, een autorisatie moest halen om elektriciteit te mogen aansluiten. In hetzelfde gebouw waar de wilde schilder logeerde. Delacroix ving het licht van Marokko in zijn cahiers, ik verkreeg na betaling van 5 dirham toegang tot het elektrische licht. Ik trek me terug uit het pand, er valt licht op de sinaasappel, hij glimt.
In Tanger ben ik maar een voorbijganger. Al mijn vorige levens glijden van me af, alle toekomstige levens zijn teruggebracht tot die ene stap die ik ga maken. Tijd vernauwt zich. Ik kijk scherper. Ik loop de straat uit en ga een straat in met goudwinkels. Dit is de ingang tot de joodse wijk, hier woonden de arme, Sefardische joden wier voorouders door de katholieke vorsten uit Moors Spanje werden verdreven. In de voormalige synagoge huist het museum Lorin waar een fototentoonstelling te zien is van het internationale Tanger, de periode die duurde van 1923 tot 1956. De Fransen en Spanjaarden verdeelden op het Congres van Algeciras in 1912. Tien jaar later werd Tanger een zone waar verschillende Europese mogendheden een afvaardiging hadden. Spanjaarden, Italianen en Indiërs trokken naar deze stad om gebruik te maken van de nabijheid tot Europa en het gunstige belastingklimaat. Republikeinse tegenstanders van Franco trokken naar de havenstad waar ze buiten bereik waren van de fascistische terreur. En de rest kwam omdat het Tanger was, de stad waar alles mogelijk was en het niemand interesseerde waar je vandaan kwam. In deze straten werd Arabisch, Berbers, Frans, Andalusisch-Hebreeuws, Spaans, Portugees, Engels, Hindi, Italiaans en het oude dialect van Tanger gesproken.
Om dieper door te dringen in het labyrint dat het oude ghetto is, moet ik de juweliers achter me te laten, gefonkel en glinstering maken plaats voor schaduw en donker. De balkonnetjes in Spaanse stijl bieden iets van uitzicht in deze nauwe, hoge stegen waar je nauwelijks nog de blauwe lucht kunt zien. Afrikanen die dromen van de overtocht naar Europa hangen voor de deur van hun pensions; kifverkopers en -gebruikers praten met elkaar in plaatselijk dialect, ze zien meteen of de toevallige voorbijganger een gebruiker is of niet. Mij laten ze met rust.
Ik loop naar Dar Alice. Hier het was het favoriete bordeel van de schrijver van Tanger, Mohammed Choukri. Op 4-jarige leeftijd kwam hij met zijn familie naar Tanger op de vlucht voor de hongersnood in het Rifgebergte. In Tanger leerde hij overleven, leerde hij observeren en leerde hij pas op zijn 21ste schrijven. Zijn Tanger is grimmige, armoedig en zwelgend in bederf. Dar ALice is het bordeel omgebouwd tot hotel. De Francaise Alice raakte net als ik onder de indruk van het werk van Choukri, onze gids in deze stad. Ze las over het bordeel. ‘Toen ik in Tanger was besloot ik het te bezoeken. Het was geen bordeel meer, maar stond leeg. Ik kocht het en begon er mijn bed and breakfast.’ Ze heeft de karaktertieke indeling met z’n kleine kamers behouden, overal liggen berbertapijten gedrapeerd. Elk moment kan Choukri binnenkomen, vragend om zijn meisje.
De benedenstad kende een andere illustere bordeelganger, al kwam hij niet om het lichaam te consumeren, maar om het lichaam te observeren. Hij was tenslotte een schilder. De jonge vrouwen die hij aantrof in het bordeel schetste Henri Matisse in fijne, snelle tekeningen die hij terug meenam naar Frankrijk waar ze jaren later zouden uitgroeien tot de opwindende odalisken, de zwoele haremvrouwen die lui en loom tussen oriëntaalse kussens liggen. De schilder zag het goed: in Tanger zijn mensen soms bloemen en sommige bloemen zijn net mensen.
In 1912 komt hij aan in deze stad, aangetrokken door het licht waar Delacroix over schrijft. Hij verblijft in Hotel Villa de France, samen met Hotel Contintental, dat uitkijkt over de haven, de topaccommodaties van de mondaine elite. Ik loop ernaartoe. Achter de paarse moskee van Grand Socco wandel ik door het dievenstraatje waar men de zoekgeraakte mobiele telefoon kan terugkopen en verschijnt het hotel waar Henri Matisse in februari 1912 samen met zijn vrouw Hélène zijn intrek nam. Bij aankomst had hij pech: van licht was geen sprake, Tanger werd gegeseld door de levant, de ziedende wind die doem en regen brengt. Wanneer deze blaast, zo gaat het verhaal, draait hij mensen een loer. Bestuurders verliezen de macht over het stuur. De Tanjawis raken terneergeslagen en in zichzelf gekeerd. Men mijdt de straat om niet natgespoeld te worden door de felle regens. De levant is geen wind, het is een vloek. Een keer heb ik de levant meegemaakt; hij beukte als een ongeduldige deurwaarder op onze ramen. Op straat gleden mensen over zichzelf uit. Spanje was niet te zien.
Pas onlangs ben ik de Sint-Andreaskerk binnengestapt, een witte kerk gebouwd op grond geschonken door de toenmalige koning van Marokko aan de Britse gemeenschap, dat van binnen in Moorse stijl is opgetrokken. Op de begraafplaats liggen de beroemde Britse inwoners van Tanger begraven, onder hen Walter Harris, de ondernemende journalist die rond de eeuwwisseling Marokko verkende. Het is bijna middag, de oproep tot gebed klinkt. Mensen leggen hun werk neer, maken zich klaar voor de siësta. Het verkeer luwt.
Aan Grand Socco staat een van de mooiste, nog werkende bioscopen van Marokko, Cinémathèque de Tanger. Tanger is de stad van illusies en in de jaren ’50 had de stad meer dan tien bioscopen die de meest uiteenlopende films vertoonden. De Cinémathèque, in 1938 geopend als Cinéma Rif, is de laatst overgeblevene van dat gouden tijdperk. Een jonge, hippe generatie zit achter laptops te werken, sigaretten te roken of verstrengeld met een geliefde. Oude filmposters met in de titel Tangier sieren de wanden. De zaal is groot en leeg. Het geluid dendert als losgeslagen paarden over de bezoeker heen en schermt hem af van wat er buiten in de stad gebeurt.
Ik loop naar boven, langs de schoenenwinkels en fotozaken, om bij Café de Paris in een van de met leer beklede houten stoelen neer te ploffen voor een kop koffie. Dit is de Rue Pasteur, de hoofdstraat van de bovenstad, gebouwd door de Europese migranten om hun ambitie en economische slagkracht de ruimte te geven. Afgezien van de menselijke architectuur doen de gebouwen eerder denken aan Malaga dan aan Fez. Sterker nog, deze koloniale Spaanse stijl zag ik ook samengebald in de straten van Mexico-stad en Arequipa in Peru. De Nieuwe Wereld begint in Tanger. De lijnen van het gezicht van de geschiedenis komen hier rond de ogen samen. Wanneer de ogen samenknijpen tegen het verblindende zon in, kruisen de lijnen elkaar. Aan boord van de schepen van Christoffel Columbus waren waarschijnlijk ook Moren die geen andere kans zagen om te overleven dan middels een onzeker avontuur.
Ik drink mijn koffie.
Tanger kent zichzelf niet. De stad is niet geïnteresseerd in zichzelf en dat creëert een vacuüm dat reizigers moeten invullen. Wij. Er is een literair Tanger met z’n schrijvers, een toeristisch Tanger met z’n souks, een artistiek Tanger met z’n schilders, een hoerig Tanger met z’n zwarte koffie en bars, een boers Tanger met z’n Jbala-boerinnen. Er is een Spaans Tanger met z’n Casa España en boot naar Algiceras, een koloniaal Tanger met de vuurtoren van Cap Spartel en modernistische architectuur, als verborgen juwelen verstopt in de stad.
In het kaleidoscopische Tanger verkeert alles in staat van verbinding en ontbinding – letterlijk, want de laatste vis van de vismarkt wordt naast de hal verkocht in aanwezigheid van lijmsnuivers. Ik reken mijn koffie af, geef de garçon z’n dirhams. Hij neemt ze aan en zonder te kijken wat hij heeft gekregen laat hij het geld in zijn zak glijden.
In het hart van het getto is de American Legation, het eerste Amerikaanse gebouw buiten de Verenigde Staten. Hier werden de relaties tussen Marokko en de Verenigde Staten geregeld. Ooit zal ik hier gaan grasduinen in de correspondentie van de Amerikaanse schrijver Paul Bowles, de man die Tanger ontdekte en er nooit meer wegging – de schrijver die liet optekenen dat de mensen in Tanger altijd praten over het Tanger dat er niet meer is. Tanger lijkt de tegenwoordige tijd niet te verdragen.
Via de andere kant van het getto, waar de joodse begraafplaats ligt, laat ik de nauwe stegen achter me, maar voordat ik rechtsaf sla om bij het Grand Socco uit te komen, neem ik een kijkje bij het Teatro Cervantes in de Rue Cervantes. Opnieuw verdwaal ik in een stad waar nooit iemand echt helemaal aankomt. Waar iedereen op weg is naar een onaangekondigde afspraak.
Het Teatro Cervantes is symbool van de stad als ruïne. In Tanger stikt het van de verlaten villa’s, tuinen en huizen. Ooit woonden daar Spanjaarden, Joden, Italianen of Engelsen. De bewoners zijn vertrokken, niemand weet waar. Wat rest, is een roestig hek afgesloten met een nog roestiger ketting. Pottenkijkers niet gewenst. De gebouwen liggen als aangespoelde schelpen verspreid door de zanderige stad. Teatro Cervantes licht op in z’n vergane glorie. Wat het mist, maakt het mooi. De afgebeelde muzen in klassieke opstelling, het artdeco dat in rond de eeuwwisseling zo in zwang was, en de naam, Cervantes, naar de schrijver die ons de dolende Don Quichote gaf, de ridder die geloofde dat hij oude tijden kon doen herleven door te gaan leven als een ridder. Vanaf deze plek kan ik teruglopen naar het Grand Socco of via een bochtige steile trap naar boven, de bovenstad in.
Oud en nieuw slaan hier continu om de oren. Behekst lijkt de stad in haar ijver als een fineks uit haar as op te rijzen. Het ene afzichtelijke appartementencomplex nog niet af, of er wordt er weer een nieuwe naast geknald. Met de nieuwbouw vernieuwen de mensen zichzelf ook. In boekhandel Les Insolites, aan het einde van de steile trap nog honderd meter de straat in, vernieuwt men het luisterrijke verleden van de stad.
Ik pak een bijzonder boek op. Het is een heruitgave van het telefoonboek van de stad uit 1952. De nostalgie rinkelt me tegemoet wanneer ik door het boek blader, alleen durf ik niet op te nemen omdat ik niet weet in welke taal ik spreken moet. Wordt het Spaans, Arabisch, Berbers, Engels of toch het Hikayati, het Iberisch Hebreeuws dat de Joden meenamen en cultiveerden in deze stad?
Ik leg het boek neer en loop naar buiten zonder iets te kopen. Het licht begint zich langzaam terug te trekken over de stad om in de Atlantische Oceaan te glijden. Er gaat geen dag voorbij zonder hoop in Tanger, er gaat geen dag voorbij zonder wanhoop ook. Langzaam als de katten loop ik terug naar Petit Socco waar mijn reis opnieuw kan beginnen.
Abdelkader Benali is schrijver en programmamaker. Zijn laatste boek is Brief aan mijn dochter, over vaderschap en de zorg voor een dochter in een complexe wereld, en hij werkt aan een nieuwe roman.
(tekst loopt door onder de foto)
Schrijver Abdelkader Benali werd geboren in Marokko en kwam als kind naar Nederland. Hij woont afwisselend in Amsterdam en Tanger. Hier deelt hij zijn favoriete adressen in de havenstad.
Mijn café’s
Mijn favoriete café is Tingis in Petit Socco, waar je vanaf het terras de hele wereld met al z’n dwazen en gelukszoekers voorbij ziet komen. Hier waan ik me in de jaren vijftig van de vorige eeuw. De thee is zoet maar kan op verzoek zonder suiker worden gebracht.
Café Number One, tegenover hotel Rembrandt op Avenue Pasteur, is een begrip in Tanger. Na tien uur moet men kloppen om binnen te komen in dit rokerige, bruine kroegje, geliefd bij schrijvers, kunstenaars en intellectuelen. Hier raak ik altijd spontaan met mensen in gesprek.
Highlight
Oogstrelend uitzicht Cap Spartel ligt voorbij Rmilat en is een van de twee vuurtorens die Tanger heeft. Deze kijkt uit over de Atlantische Oceaan en werd in de 19de eeuw gebouwd door de westerse machten als geschenk voor de sultan. De vuurtoren is een bezienswaardigheid op zich, het uitzicht oogstrelend. Echt magisch wordt het wanneer de zon ondergaat. De Middellandse Zee en Atlantische Oceaan komen op deze plek samen.
Overnachten
Thuis in de kasbah Dar Nour is het leukste boetiekhotel van Tanger, verstopt in een Toscaans aandoend straatje. De Franse eigenaren creëren het ideale huiskamergevoel. Je kunt er ook heel goed en betaalbaar eten. Het uitzicht is een van de mooiste in de stad maar nog liever zit ik in de grote zitkamer tot laat met vrienden te eten en te kletsen. Iedereen voelt zich hier welkom.
Bezoek ook!
Park: Rmilat is een spectaculair park van dennebomen gelegen op de heuvel die uitkijkt over Tanger. De bomen lijken de zee in te verdwijnen.
Markt
Cassabarrata – net buiten het centrum – is een van de grootste openluchtrommelmarkten van Marokko. Je vindt er alles van Chinees porselein tot oude filmposters.
Boekhandel
Librairie des Colonnes is de oudste boekhandel van Tanger en heeft een ruime selectie Franse, Arabische en Engelse boeken.