Een onverwachte erfenis van Ruslands tumultueuze twintigste eeuw zijn de beschermde natuurgebieden. Sommige zijn slecht toegankelijk, en maar weinig Russen komen er ooit.
In de maanden voor het gedwongen aftreden van de laatste tsaar, Nicolaas II, riep hij Ruslands eerste zapovednik (natuurreservaat) in het leven, bij het Baikalmeer in Siberië. Niet veel later werd Nicolaas geëxecuteerd door bolsjewistische revolutionairen. Hij had er geen idee van dat het reservaat had bijgedragen tot de redding van de sabelmarter, die door de familie van de keizer was geprezen om zijn vacht, het ‘zachte goud’.
In de VS waren de eerste nationale parken gebieden waar mensen zich konden vermaken. De eerste Russische natuurbeschermers, onder wie Grigori Kozjevnikov, wilden de mens juist weghouden bij de reservaten en zagen ze als een soort laboratoria van oernatuur. “Er is geen reden er iets weg te halen, naartoe te brengen of te verbeteren”, zei Kozjevnikov. “Men moet de natuur haar gang laten gaan en kijken waartoe dat leidt.”
Na lange milieudebatten en enkele natuurrampen herbergt Rusland nu zo’n zevenhonderdduizend vierkante kilometer wettelijk beschermde natuur (tienmaal de Benelux). De helft daarvan is verdeeld over 105 zapovedniks, die vallen in de hoogste IUCN-beschermingscategorie en waar “de gevolgen van de menselijke aanwezigheid sterk worden gereguleerd en gecontroleerd”. Geen ander land heeft zoveel van zulke gebieden.
Sergej Gorsjkov legt al bijna twintig jaar Ruslands wilde natuur vast, van vulkaanuitbarstingen en dooiende poolrivieren tot intieme momenten tussen dieren. Zijn werk laat zien hoe de natuur zich gedraagt indien Kozjevnikovs verzoek wordt opgevolgd en de natuur ongemoeid wordt gelaten.
Dit artikel is verschenen in het julinummer van National Geographic Magazine.