Gelukkig ketste de dolkvormige snavel af op het glas: zonder bril had ik voortaan het licht in mijn rechteroog moeten missen. De zeekoet had met zijn laatste krachten fel uitgehaald en stierf in mijn handen. Hij was volledig besmeurd met een dikke, bruinzwarte drab. Ik had de vogel van het strand opgeraapt om hem te redden, maar zijn plotselinge dood bespaarde me een omweg naar het vogelopvangcentrum waar ze zulke olieslachtoffers liefdevol schoonpoets­ ten. In plaats daarvan knipte ik zijn kop af voor mijn schedelverzameling. Het was 9 februari 1975, ik was veertien.

Kijken en verzamelen
Zo is het begonnen, mijn belang­ stelling voor de natuur: vogels kijken, schedels verzamelen en, heel belang­ rijk, noteren wat ik zag en vond. Hoe­ wel ik eigenlijk boswachter wilde wor­den, volgde ik een lerarenopleiding, gaf daarna biologieles en vond uitein­delijk mijn droombaan bij het Natuur­ historisch Museum Rotterdam, waar ik nog steeds werk. Het was hier dat ik mij die ellendige zeekoet herinner­ de. In een van de vaste exposities staat een houten kistje met glazen deksel met daarin twee met stookolie doordrenkte vogelvleugels, voorzien van het bijschrift ‘Teervogel; vlerken gevonden op het strand 1922­1933’.

Het museumstuk is afkomstig uit de verzameling van Anton B. van Deinse (1885­1965), een vermaard Rotterdams bioloog en leraar aan het Erasmiaans Gymnasium. Achter zijn lokaal bracht hij overblijfselen bijeen van walvissen, dolfijnen en allerhande dierkundige rariteiten die hij in zijn lessen gebruik­ te. Zijn schooltas van vinvispenisleer is legendarisch. Ook had hij een brok beton van een Duitse bunker bewaard omdat er vier soorten strandschelpen in waren verwerkt die toen algemeen voorkwamen. Een man naar mijn hart.

Eerste olieslachtoffer
Met het bewaren van de krokant geteerde zeevogelvlerken documen­teerde Anton van Deinse als eerste het fenomeen ‘olieslachtoffer’. Achter op het kistje plakte hij een krantenknipsel uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 12 december 1922 over een Kamer­ lid dat de minister van Binnenlandse Zaken vraagt of het hem bekend is dat “dezer dagen (...) op sommige plaatsen der Zuidhollandse kust in grooten ge­tale doode zeevogels zijn aangetroffen die blijkbaar het leven lieten ten gevol­ge van een op de zeeoppervlakte bij de kust drijvende teer­ en olielaag”.

Toen ik als jonge natuurvorser op het strand mijn schedelverzameling bijeenzocht, lagen de dode olievogels er nog steeds voor het oprapen. De wereld was opgeschrikt door scheeps­rampen, zoals die in 1967 met de supertanker Torrey Canyon, die voor de zuidwestkust van Engeland in tweeën brak waarna 120.000 ton ruwe olie in zee stroomde. Opzettelijke olielozingen leidden tot chronische vervuiling van de wereldzeeën.

Internationaal verdrag
Pas in 1983 werd een internationaal verdrag van kracht dat olievervuiling een halt toeriep. Niettemin spoelden er alleen al langs de Nederlandse kust jaarlijks vele tienduizenden gevederde olieslachtoffers aan. Sinds eind jaren negentig neemt dat aantal af. De zee werd schoner en de teervogels zoals Van Deinse die bijna een eeuw geleden bewaarde, zijn gelukkig geschiedenis geworden.

Toch is olie nog steeds een bedrei­ging voor zeevogels, maar nu in de vorm van drijvend plastic. Concentra­ties daarvan lopen op tot 580.000 stuk­jes per vierkante kilometer zeeopper­ vlak. Ik werd mij daarvan bewust toen we in november 2001 in het Natuur­ historisch Museum een noordse storm­ vogel op de snijtafel hadden liggen. De vogel was gevonden op het strand van de Maasvlakte, zonder een spatje olie op de veren. De doodsoorzaak zat in de geperforeerde maag: een levensechte plastic worm, kunstaas van sportvis­sers. Tegenwoordig heeft 93 procent van de noordse stormvogels die dood aanspoelen plastic in de maag; gemid­deld 23 stukjes per vogel. Omgerekend naar de menselijke maat is dat volgens onderzoekers van Wageningen Univer­siteit een broodtrommel vol. Zo’n hoe­veelheid is op zijn minst ongezond en op den duur dodelijk.

Het plasticslachtoffer uit 2001 heeft een plaats gekregen in de museum­ collectie. De nepworm hangt als tijds­ beeld met een touwtje aan zijn poten. Ik hoop niet dat we een eeuw moeten wachten voordat plastic in zeevogel­ magen geschiedenis is.

Deze column staat in National Geographic Magazine van mei 2017. Wil je het hele magazine lezen, koop dan hier het magazine >

This is an image
Lenny Oosterwijk

Kees Moeliker, nieuwe columnist
National Geographic is blij met de komst van columnist Kees Moeliker, die tweemaandelijks de natuur belicht – maar dan vanuit een onverwachte hoek. Moeliker (1960) maakte naam als ontdekker van homoseksuele necrofilie bij de wilde eend en met de actie Red de Schaamluis! In het dagelijks leven is hij directeur van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam, waar hij dode dieren met een verhaal tot leven brengt. Recent verwierf hij de steenmarter die in 2016 de 27 kilometer lange deeltjesversneller van CERN bij Genève stillegde. Zijn meest recente boek, De kloten van de mus, verscheen in november 2016.