This is an image

Ik ben pas van Londen naar North Carolina in de VS gevlogen, een vlucht van zo'n 6200 kilometer. Dat is een lachertje, het stelt helemaal niks voor vergeleken met de enorme afstanden die noordse sternen afleggen. Elk jaar maakt deze grootste reiziger in het dierenrijk een retourreis van zeventigduizend kilometer over de hele wereld, het daglicht achterna. De vogels brengen de zomer door in het zonovergoten noordpoolgebied en in de winter gaan ze naar het dan al even zonnige Antarctica. Deze topvliegers leggen gedurende hun dertig levensjaren ruim 2,4 miljoen kilometer af. Dat is evenveel als drie retourtjes naar de maan.

Dat de noordse sternen dergelijke marathonvluchten maken was al wel bekend, maar het bleek niet eenvoudig om te bepalen welke afstand ze nou precies afleggen tijdens hun trek. Dat wetenschappers het bij het verkeerde eind hadden, valt ze nauwelijks aan te rekenen. Ze waren afhankelijk van observaties op zee en het aantreffen van geringde vogels op verschillende plekken. Maar het kwam toch als een verrassing toen bekend werd hoe ver de bestaande schattingen ernaast zaten. De gedachte was dat de sternen zo'n veertigduizend kilometer per jaar vliegen. Dat blijkt een belediging voor de vogels te zijn: in werkelijkheid leggen ze bijna twee keer zo veel kilometer af.

Pas onlangs kon de werkelijke route in kaart worden gebracht, dankzij het gebruik van kleine zendertjes. Soortgelijke apparatuur verschafte eerder al inzicht in de vliegroutes van grotere zeevogels, zoals albatrossen, stormvogels en pijlstormvogels. Maar de zenders waren te groot en te lomp voor onderzoek naar kleinere vogels. Je krijgt geen goed beeld van de vliegcapaciteiten van een vogeltje van honderd gram als je hem uitrust met een apparaat van vierhonderd gram.

Carsten Egevang van de Deense Aarhus Universitet bracht daar verandering in. Hij ontwikkelde piepkleine geolocators, die minder dan een gram wegen. Dergelijke locators volgen de bewegingen van de trekvogels door de hoeveelheid licht bij te houden die er op bepaalde momenten tijdens de trek op valt. Ze werden als eerste in gebruik genomen voor het vastleggen van de complete trek van zangvogels.. Egevang bevestigde ze bij vijftig sternen aan een poot, en wist er het volgende seizoen, toen de vogels terugkeerden, elf terug te vinden.

De trek richting het zuiden blijkt zwaarder dan de terugweg. Aan het eind van het broedseizoen vertrekken de vogels vanuit Groenland en IJsland richting het zuidwesten. Ze maken een tussenstop die eerder onbekend was. De locatie bevindt zich midden in de Noord-Atlantische Oceaan, waar het voedselrijke water uit het noorden samenkomt met de warmere, maar minder voedzame stromingen uit het zuiden. De sternen brengen daar rond augustus en september zo'n drie tot vier weken door, en laden zich op voor hun vlucht naar het zuidoosten, richting Afrika.

Ze volgen allemaal dezelfde route totdat ze bij de Kaapverdische eilanden komen, voor de westelijke uitstulping van Afrika. Daar splitsen ze op in twee groepen. De ene groep blijft langs de Afrikaanse kust vliegen. De andere steekt de Atlantische oceaan over, en volgt de bocht van Brazilië. Op ongeveer veertig graden zuiderbreedte veranderen beide groepen van koers. Waar ze eerst vooral richting het zuiden gingen, worden hun verplaatsingen nu onduidelijker, richting het oosten en het westen. Sommige komen zelfs bij de Indische Oceaan uit.

In november zijn ze allemaal op hun bestemming aangekomen. Ze doen er gemiddeld zo'n 93 dagen over, maar de snelste vogels arriveren binnen 69 dagen. En ze worden voor hun moeite beloond. De middernachtzon zorgt voor uitbundig licht aan de Antarctische kust, waardoor de sternen volop mogelijkheid hebben om zich tegoed te doen aan het krill en andere lekkernijen die het water ze te bieden heeft. Ze verblijven er enkele maanden. In de loop van april wordt het weer tijd om naar het noorden te gaan.

Deze reis verloopt directer. Weldoorvoed en met behulp van de gunstige windrichting, leggen de sternen maar liefst vijfhonderd kilometer per dag af. Ze doen er gemiddeld slechts veertig dagen over om weer terug te komen. Tijdens de terugtocht mijden ze de routes langs de kust, en vliegen ze over open water. Ze maken een denkbeeldige S in de lucht. Ze gaan richting de zuidwesthoek van Afrika, steken de Atlantische Oceaan over en maken dezelfde tussenstop in de Noord-Atlantische Oceaan als die ze op de heenweg maakten. In mei keren ze uitgeput terug in het noordpoolgebied en zijn ze klaar voor het broedseizoen.

De noordse stern is dan wel de begaafdste van de gevederde migranten, hij is bepaald niet de enige. Er zijn veel vogels die in het hoge noorden broeden en in de winter naar het zuiden afreizen. Maar dat soort trekvluchten zijn niet eenvoudig. Het zijn energie slurpende ultra-marathons, waarbij de vogels aan extreme weersomstandigheden worden blootgesteld. Veel vogels overleven de overtocht niet. Degene die dat wel doen, moeten zich staande zien te houden in de extreme weersomstandigheden van het noordpoolgebied en sterk genoeg zijn om er te broeden.

Waarom doen ze al die moeite? Er moeten enorme voordelen zitten aan de noordelijke bestemming, die opwegen tegen de aanzienlijke kosten. Eerdere studies leverden twee antwoorden op die vraag op: er leven minder parasieten op hogere breedtegraden, en door de langere dagen hebben de vogels meer tijd om aan voedsel te komen. Maar vogels zouden diezelfde voordelen ook hebben als ze zuidelijker halt zouden houden, in het subarctische gebied. Ze zouden dan minder ver hoeven te vliegen en kunnen broeden in een vriendelijker klimaat.

Laura McKinnnon van de Canadese Université du Quebec heeft nu een derde mogelijke verklaring gevonden voor de laatste ruk noordwaarts: het is er veiliger. McKinnon bekeek bij een onderzoek op het hele continent wat de invloed was van roofdieren. Ze plaatste ruimt 150o kunstnesten op broedplaatsen door heel Canada, vanaf het subarctische gebied op 53 graden noorderbreedte tot in het hoge noorden op 83 graden noorderbreedte.

Het bestuderen van de invloed van roofdieren is niet eenvoudig. Ouderdieren kunnen aan hongerige bekken ontkomen door een goede verdediging, door gebruik te maken van camouflage of door op gunstige momenten te broeden. Dergelijke variabelen sturen dit soort onderzoeken vaak in de war, maar dankzij de kunstnesten had McKinnon daar geen last van en kon zij zich concentreren op locatie, locatie en nog eens locatie.

Ze ontdekte dat de kans om te worden opgegeten kleiner is naarmate de vogels noordelijker broeden. Het verschil tussen de meest noordelijke en de meest zuidelijke broedplaats in het onderzoek bedroeg 29 graden. Dat bleek overeen te komen met een 65 procent lagere kans om ten prooi te vallen aan roofdieren. Dat is nogal wat voor een vogel. Maar is dat voordeel de extra energie die de verdere reis kost ook waard? Voor het beantwoorden van die vraag, is nader onderzoek nodig.

Referenties: Egevang et al. 2010. Tracking of Arctic terns Sterna paradisaea reveals longest animal migration. PNAS