Als het ‘land van de whisky’ op een kaart zou staan, was het eenvoudiger te vinden. Maar dat is niet zo. Het is misschien een mythe of een marketingverhaal, maar ik denk dat het echt bestaat en kan mijn ogen er niet vanaf houden. Rijdend langs Loch Ness bijvoorbeeld. Ik weet dat het Monster niet bestaat, maar ik kan er mijn ogen niet vanaf houden, in de hoop dat ik het ben die het beest zal zien.
Whiskyfans bezoeken Schotland meestal voor de destilleerderijen, vooral die aan de Speyside, waar er nogal wat staan – zo’n zeventig fabriekjes die soms pal naast elkaar in afgelegen valleien als pagoden boven de bomen uittorenen. Op de weg die glooiend door de vallei (glen) van de rivier de Spey loopt, kom je er heel wat tegen: Glenallachie, Daluaine, Benrinnes, Cragganmore, Tandhu, Knockando...
Daarna volgt Aberlour, waar de gelijknamige destilleerderij en het Victoriaanse hoofdkantoor – dat lijkt op een Presbyteriaanse pastorie – aan de High Street zijn gevestigd. Dan meanderen de weg en de rivier samen door de glen, langs Cardhu en Macallan richting Craigellachie, waar één hotel duizend soorten whisky in de bar heeft staan en een ander, aan de overzijde van de straat, maar vierhonderd.
Ik ben niet alleen op zoek naar destilleerderijen, hoewel ik er veel heb bezocht. In dat geval zou ik naarhet Isle of Islay voor de Schotse westkust gaan – ruim dertig kilometer lang en met (tot nu toe) tien destilleerderijen. Drie ervan – Ardbeg, Lagavulin en Laphroaig – liggen weggestopt in baaitjes aan drie kilometer zuidkust.
Het is een bedevaartsoord voor whiskyfans (zoals ik), die verlangen naar drank met de smaak van vieze medicijnen. Deze whisky’s rieken naar rokerige turf en herinneren aan gedoofde lucifers en smeulende vuren op het strand. En ze smaken zoutig omdat ze tientallen jaren aan de maanzieke zee zijn gerijpt. Als het me alleen om de whisky te doen zou zijn, dan hoefde ik niet verder te zoeken. Maar ik wil meer.
Elke whisky is onverbrekelijk verbonden met het stukje Schotland waar hij is gemaakt – met die ene plek. Zet de destilleerderij één of twee kilometer verderop, en de whisky smaakt anders. Aberlour uit Aberlour. Ardbeg uit Ardbeg. Schotse herders zeggen dat schapen vastzitten aan het land – ze hebben maar één thuis, waarnaar ze telkens weer zullen terugkeren.
Whisky is ook zo. En hoewel whisky maar weinig ingrediënten bevat (water, gerst, gist), roept het veel meer op: het wezen van de grond, een zweem van de wind, het ambacht van de kuipers die de vaten hebben gemaakt, de alchemie van oeroude potketels, generaties van herinnerde liefdes en levens, het collectieve erfgoed van lokale folklore, hartverscheurende verledensen de kern van de Schotse ziel.
Op een zomerochtend stond ik aan dek terwijl we tussen de eilanden Jura en Islay zeilden. Verward woelde het hoogtij rondom ons, terwijl zeeën vanaf de twee uiteinden van de baai op elkaar botsten. Op dat moment kwam de zon boven de Paps of Jura op, de overdreven majestueuze bergen op dit eilandje, en bescheen in het westen de destilleerderij Caol Ila. De koperen potketels glansden, het whiskydorp beklom de heuvel. ‘Caol Ila’ is Gaelisch voor ‘Straat van Islay’. Een plaatsnaam, betekenis en whisky in één naam. De whisky smaak als kerosine, denk ik, helemaal niet slecht.
Wat verderop in de straat passeerden we destilleerderij Bunnahabhain, wat ‘voet van de rivier’ betekent. Als je je daar vanaf het pakhuis over de met heide bedekte heuvel naar boven rijdt, kom je langs een biervat met daarop een pijl en de aanduiding ‘Other Places’. Dat spreekt me aan, want Islay heeft veel andere whiskyplekken.
Ik bezocht Brucihladdich op de Rhinns of Islay, een streek van veenmoeras en helmgras waar zeevogels en whiskyfans zich thuis voelen en waar eigenaar Mark Raynier het whisky-evangelie predikt en heidenen bekeert. ‘Ze schatten dat er ooit 850 potketels op dit eiland stonden,’ zegt hij. ‘Is dat niet erg veel?’ vroeg ik. ‘Eéntje per huishouden,’ zei hij. Raynier kocht het destijds vervallen Bruichladdich, ontmantelde alles en zette het weer in elkaar, haalde interessante whisky’s uit de vaten in het pakhuis en omarmde ketterse methoden en oeroude tradities.
De Schotse reisschrijver Martin Martin was hier in 1605 (waarschijnlijk op een druilerige dag zoals vandaag) en beschreef een ‘usquebaugh baul’. Viervoudig gedestilleerd ‘levenswater’. ‘Verraderlijke whisky,’ zegt Raynier. Hij heeft er wat van gemaakt. Verkocht goed.
Toen een vismaatje van hem, Harold Hastie, een geel onderzeebootje uit het water omhoog haalde, dachten ze dat die van de Royal Navy moest zijn. Maar de Navy zei van niets te weten, totdat Harold dreigde het ding op eBay te zetten. De marine kwam en haalde hem op, waarna Raynier 10.000 flessen ‘Yellow Submarine Whisky’ bottelde. Verkocht ook heel goed.
Vanuit het raam van zijn kantoor gebaart Mark richting de kustlijn, die bij laagtij in zeewier is gehuld. ‘We zijn doordrenkt van de sfeer van deze kust. De whisky is ervan doordrenkt, absorbeert het aroma van deze plek. We moeten hem hier maken.’ Toen ik afscheid nam, was hij nog aan het prediken. Aan de andere kant van Islay nam ik het veerpontje naar Jura: 6000 herten, 200 mensen en één destilleerderij. Perfect!
Er gaat maar één eenzame laan naartoe, die als een pees over het eiland omhoog loopt, met links de bergen in een gouden mist en rechts de zee. Ardfin is het eerste landgoed van de zeven die het lange eiland als lagen van een verjaardagstaart opdelen. Eilandwegen slingeren zich door het landschap en vragen me om na te denken over wie ik onderweg zal ontmoeten en waarom ze daar zijn.
In 1994 kwamen hier twee musici die één miljoen pond bij zich hadden (verdiend met hun popband KLF). Ze kwamen om een performance te geven, als groots gebaar tegen de erfzonde. In het oude bootshuis van Ardfin verbrandden ze het geld – alles – in een kleine kachel. Dat deden ze niet goed, zo bleek. In bundels brandt papiergeld niet goed, en de biljetten van vijftig pond zweefden door de schoorsteen naar buiten. Wekenlang vonden de eilanders ze langs de kust.
Het dorp op het eiland, Craighouse, heeft één hotel, The Jura Inn, van eigenaars Andy en Cath McCallum, die skichalets in de Franse Alpen bestierden toen ze hoorden dat het hotel te koop stond. ‘Voordat we het hotel overnamen, waren we nog nooit op een van de eilanden geweest. We wisten niets van het leven hier,’ vertelde Andy me. ‘Het is gewoon bizar, alsof je in een soapopera leeft. Een leuke soapopera.’
Schattige bootjes liggen aan de kade. De pub zit vol pleziervaarders die ook dol zijn op rare eilanden. Door de deur van de pub zie je vijftien meter verderop de Jura-destilleerderij staan, met alleen de smalle straat ertussenin. Daarachter is er geen ruimte meer en gaat het steil omhoog.
Manager Willie Cochran kwam meteen ter zake toen ik hem opzocht. ‘De hele maand april heeft de zon voortdurend geschenen. De zomer was vreselijk,’ mopperde hij in zijn Schotse accent. Net als de rest van Schotland is Jura van nature nat – of wordt dat geacht te zijn. ‘Elf weken en geen drup regen hier.’
Destilleerderijen staan of vallen met de toevoer van water, dat door omringende bergen uit de lucht wordt geharkt. Dat is een van de redenen waarom ze staan waar ze staan. Vanuit een verborgen loch in de bergen valt een beekje langs de destilleerderij naar beneden. Wildopziener Gordon Muir van het landgoed Tarbert nam me mee naar die bergen, de Paps of Jura. De natte grond zoog aan mijn voeten en veerde als een organisme terug. Gordon liep er gemakkelijk op, alsof het de vloerbedekking in z’n huis is.
Ik had Mark Raynier verteld dat ik Gordon zou opzoeken. ‘Ach! Ik kijk naar hem en dan voel ik me inferieur,’ zei Mark. ‘Gordon heeft zo’n uitstraling. Hij begrijpt degenen met wie hij wandelt. Hij voelt jouw pijn.’
Inderdaad, in zijn plusfours van tweed en deerstalker-pet op zijn hoofd doet Gordon elke berg in Schotland goed uitkomen. Hij raakt niet onder de indruk van bezoekende grootgrondbezitters en premiers. Hij mag ze allemaal. Net als het eiland zit hij vast aan het land. Zelfs in dichte mist (zoals vandaag) raakt hij de weg niet kwijt. ‘Je daalt gewoon af tot onder de mistlijn en dan wijst de kust je de weg naar Craighouse. De destilleerderij trekt je altijd weer aan, als een magneet.’
De smalle weg slingert op en neer over het eiland en bij Ardlussa moet je kiezen. Rechtsaf gaat het naar het strandje van Inverlussa, waar zwanen onder een stenen bruggetje glijden en je een uithangbord ziet met de woorden ‘Tea on the Beach’. Als je de walkietalkie op het tafeltje gebruikt, krijg je antwoord van Georgina Kitching, die je vanuit haar boerenkeuken vraagt of je thee en koekjes wilt. (Zeg gewoon ja.) Typerend voor dit eiland hoorden Georgina en haar man dat er een huis op Jura te koop stond, dus dat kochten ze maar, ongezien uiteraard.
Sla je linksaf, dan loopt de weg over het landgoed Ardlussa door een poort naar een eenzaam huis op depunt van het eiland. In 1947 kwam een schrijver naar dat huis om er een boek te schrijven. Toen hij het in 1948 afhad, draaide hij de laatste cijfers om en publiceerde het als 1984. Dat was George Orwell. Het huis heette Barnhill.
Iets in deze tegenpolen – een roman over een naargeestige toekomstwereld, geschreven op anderhalve kilometer van een strandje waar een boerin scones verkoopt – zegt veel over mijn land van de whisky. Een land van complexiteit en tegenstrijdigheid, duisternis in licht, optimisme in de wildernis, oerkrachten op rustieke laantjes.
Regen en melancholie worden verjaagd door onverwachte bundels van licht en hoop. Nog wat verder, voor de noordpunt van Jura, ligt de Corryvrekan, een van de wildste draaikolken op aarde, door getijdenstromen opgezweept tot een gevaarlijk schuimend gevaarte. Orwell ging hem in een bootje bekijken en verdronk er bijna, samen met zijn 3-jarig zoontje.
De kolk houdt nog steeds sterke verhalen in zijn greep, over verdronken maagden, waternimfen (kelpies) en een toverkol, over heiligen die het kwaad weerstaan. Natuurlijk is er een whisky naar vernoemd, Corryvrekan uit Ardbeg, op ‘vatsterkte’, oftewel niet aangelengd. Zeg maar verraderlijke whisky. Land van de whisky.
Lees het complete verhaal over deze whiskyreis in Schotland in de nieuwe editie van National Geographic Traveler!