Van alle wegen naar het polderdorp Westzaan heb ik de minst aantrekkelijke gekozen. Vanaf de Hempont over het Noordzeekanaal, op de grens van Amsterdam, fiets ik parallel aan het water langs mistroostige fabrieken, meubelhallen en distributieloodsen. Goddank heb ik wind mee. Dan sla ik rechtsaf en kom ik van de hel in de hemel: een lieflijke dijk omzoomd met schuchtere lentebomen, groen geschilderde houten huizen en sappig grasland zover het oog reikt. Na een kwartiertje ben ik waar ik moet zijn: De Prairie, een voormalige boerderij met paardenstallen, verscholen achter een hoge heg en een rieten schutting. Deze plek, die zo opgaat in de omgeving dat ik er bijna aan voorbij was gereden, is onderdeel van een boeiende en groeiende beweging op woongebied: van mensen die kiezen voor een andere manier van samenleven dan als stel met een of twee kinderen – het standaard gezin uit de margarinereclame. Steeds meer mensen wonen in plaats daarvan met een groep vrienden of gelijkgezinden, of met diverse generaties, bij elkaar.
De Prairie is het domein van de achtkoppige familie Douw, verdeeld over drie zelfstandige wooneenheden. Frans Douw, exgevangenisdirecteur, leidt me rond over het erf, met moestuin, trampoline en een joekel van een boomhut. De boerderij biedt onderdak aan zijn zoon Simon, schoondochter Renske en hun drie kinderen. Hijzelf woont met zijn vrouw Nel in een verbouwde stal met eigen tuin aan een sloot met in de verte, achter de weilanden, de bebouwing van Zaandam. Hij zet me af bij buurvrouw Anneke, Renskes moeder, die een vergelijkbare woning heeft.
'De anderen houden je voortdurend een spiegel voor'
Voor Anneke, ziekenhuisverpleegkundige in Leiderdorp, is de overgang het grootst geweest, vertelt ze. ‘Ik heb na mijn scheiding lang alleen gewoond. Het was een spannende stap, maar spijt heb ik nooit gehad. Door het samenwonen leer je jezelf beter kennen: de anderen houden je voortdurend een spiegel voor.’
Het idee was opgeborreld toen Anneke met haar dochter op vakantie was in Istanbul. Thuisgekomen besprak Renske het met Simon, die er meteen voor te porren was – alleen was het nog leuker als zíjn ouders ook meededen. Zo geschiedde; inmiddels wonen ze vier jaar met z’n allen in hun ‘Grote Hut op De Prairie’. ‘Het mooiste is: de kinderen wilden het echt graag, anders had ik het nooit gedaan. En het is fijn dat ik hier mijn eigen plek heb.’ Ze kijkt naar buiten. ‘Het landelijke vind ik heerlijk. En die stilte. Behalve de vogels hoor je helemaal niets.’
Stil is het allerminst in de boerderij. ‘Kom maar om een uur of vier,’ luidde de instructie in de mail van Simon, sociaal ondernemer en zelfverklaard utopist. ‘Dan is het hectisch, maar rol je gewoon ons dagelijks leven binnen en zie je ons met een beetje geluk allemaal.’ Aan het kookeiland, midden in de woonkamerleef keuken, staat huisarts Renske met medische precisie twee grote plaatpizza’s te beleggen. Aan het plafond hangen feestvlaggetjes, tegen de muur neergestreken. Simon: ‘Iedereen had zijn eigen huis en haard opgegeven, de oudjes woonden ingesneeuwd in caravans op het terrein, we hadden al ons geld erin gestopt...’ Renske: ‘Wij waren de bemiddelaars, wij moesten zorgen...’ Simon, met een grijns: ‘...dat ze elkaar de hersens niet insloegen.’ Dan serieus: ‘We hebben in het begin soms knettervast gezeten. Maar als je je daar doorheen hebt geslagen, kun je vervolgens alles aan.’ staat een piano, een rustig hoekje is ingeruimd voor een houten box. Terwijl de kinderen – Jonas, net zes, Ira van drie en Izzy van bijna anderhalf – in hun boomlange vader klimmen of achter de benen van hun moeder wegduiken, vertellen Simon en Renske onverstoorbaar over het samenleven met hun ouders.
‘Het is een groot voordeel dat onze kinderen zo vanzelfsprekend met hun opa en oma’s opgroeien, want die brengen ook echt iets anders,’ zegt Renske. ‘Ze mogen soms meer dan bij ons, en ze doen er ook andere dingen. Bij mijn moeder zitten ze altijd stilletjes te tekenen.’
‘Bij mijn ouders rauzen ze door de kamer en kijken ze YouTubefilmpjes,’ vertelt Simon. ‘Met mijn vader gaan ze naar de supermarkt en kopen ze plastic speeltjes. Wij noemen dat zooi, hè Jonas?’ Jonas spitst blij zijn oren. ‘Ja, ja, zooi van Lego! En ninjaboekjes!’
Nu delen de oudsten in de zorg voor de jongsten, later zullen Renske en Simon, dertigers in het spitsuur van hun leven, zo nodig hulp bieden aan hun ouders, die niet eeuwig de fitte zestigers blijven die ze op dit moment zijn. Gek genoeg was juist hun blakende gezondheid een belemmering bij het krijgen van een vergunning van de gemeente Zaanstad om drie aparte woonruimten in de boerderij te creëren. Een mantelzorgwoning mag je zonder permissie op eigen terrein neerzetten, maar in sommige gemeenten stuit je op een muur van bureaucratie als je wilt (ver)bouwen voor ouders die nog ‘te goed’ zijn voor zulke zorg.
Pas na een jaar was het papierwerk rond, en toen moest de verbouwing nog beginnen. Die duurde ook een jaar, terwijl ze hier al wel waren neergestreken. Simon: ‘Iedereen had zijn eigen huis en haard opgegeven, de oudjes woonden ingesneeuwd in caravans op het terrein, we hadden al ons geld erin gestopt...’ Renske: ‘Wij waren de bemiddelaars, wij moesten zorgen...’ Simon, met een grijns: ‘...dat ze elkaar de hersens niet insloegen.’ Dan serieus: ‘We hebben in het begin soms knettervast gezeten. Maar als je je daar doorheen hebt geslagen, kun je vervolgens alles aan.’ Dat moet ook wel, want hun levensplan ligt vast ‘voor de komende twintig jaar’, zegt Simon. ‘We zijn best nomadisch, we hadden ook in Australië kunnen wonen. Of in de grote stad. Dat kan niet zomaar meer. Maar dat wisten we van tevoren.’
Het eten wordt op tafel gezet. Frans loopt binnen om pizza te halen voor hem en Nel, en ook Anneke eet haar portie in eigen huis. Er wordt om beurten gekookt, maar niet elke dag samen gegeten. Als wij ons bord leeg hebben, eisen de kinderen alle aandacht op. Tijd om een deur verder te gaan; Frans had beloofd dat hij ‘wel duizend verhalen’ heeft.
Dat klopt. Ik ontdek algauw dat ik aan tafel zit met een ideaal onderwerp voor een boek, maar dat blijkt Frans zelf al te hebben geschreven: Het zijn mensen – het verhaal van een gevangenisdirecteur. Ook Nel heeft een boeiend werkzaam leven gehad, onder meer in de jeugdzorg en als wethouder in Hoorn. Nu is ze met Simon de drijvende kracht achter Jongwijs, een monumentale oude bakkerij in hun straat die deze zomer de deuren opent als restaurant, rouwcentrum en picknicktuin. Er zal koffie worden geschonken die gebrand is in de nabijgelegen bajes.
Over het driegeneratiewonen zijn ook zij enthousiast. ‘Ik ben in een dorp opgegroeid, was vaak bij mijn oma, en mijn ooms en tantes woonden vlakbij,’ zegt Nel. ‘Nu lopen de kinderen hier ’s ochtends binnen om gedag te zeggen. Ze zijn zo vertrouwd met ons, dat is fijn voor ons allemaal.’ Frans haalt een Afrikaans gezegde aan: It takes a village to raise a child. ‘Tegenwoordig moeten ouders allebei werken, voor de kinderen zorgen én ze zijn feilbaar. Wij hebben de rijkdom van een grootfamilie. Dat gun je iedereen.’
Een grootfamilie – eeuwenlang was dat de gangbare vorm van samenleven. Op boerderijen, in villa’s of in stadskrotten leefden alle generaties bij elkaar in huis of in de buurt, precies zoals Nel vertelt. Wie alleen woonde, gold al snel als kluizenaar of dorpsheks. Maar na opeenvolgende golven van verstedelijking, emancipatie en individualisering ziet het woonlandschap er inmiddels compleet anders uit. wanneer ik hem spreek in de tuinkamer van zijn Haagse herenhuis, waar kinderkreten van een naburig schoolplein vrolijk contrasteren met zijn betoog over vergrijzing en de teloorgang van het gezin als maat der dingen. ‘1,4 miljoen Nederlanders zijn gescheiden, een kleinere groep is weduwe of weduwnaar geworden,’ zegt Latten. ‘Deze mensen krijgen, of willen, niet altijd een nieuwe relatie. Ze voelen zich vrij, maar ook minder geborgen.
Het gemiddelde huishouden bestaat volgens het CBS uit welgeteld 2,14 personen, en ook de bejaardenhuizen die na de oorlog voortvarend werden gebouwd, zijn even voortvarend weer opgedoekt. Tegelijkertijd kwam er een tegenbeweging op gang van mensen die alternatieve manieren zochten om met elkaar te leven: van de vrijheidblijheidhippiecommunes uit de jaren zeventig tot het meer gereguleerde centraal wonen, een uit Denemarken overgewaaid concept waarbij iedereen zijn eigen woonruimte heeft, maar veel voorzieningen – washok, tuin, spelletjesruimte – worden gedeeld. Leven als familie dus, zonder het te zijn.
Hoeveel Nederlanders kiezen voor dit zogeheten cohousing of samenhuizen, is niet exact te achterhalen. Het CBS heeft er geen cijfers van – begrijpelijk, want wat reken je mee? Een krakerscollectief ? Een studentenhuis? Een hechte gemeenschap op een woonwagenkamp? Maar het zijn er in elk geval veel. De Vereniging Gemeenschappelijk Wonen schat het aantal woongroepen op tienduizend. MantelzorgNL krijgt jaarlijks honderden vragen om advies bij de bouw van kangoeroe of aanleunwoningen, ook voor ouderen die nog geen zorg behoeven. En volgens makelaarsclub MKLR overweegt maar liefst driekwart van de middendertigers als gevolg van de wooncrisis samen met vrienden een huis te kopen.
Ik besluit mijn licht op te steken bij demograaf Jan Latten, auteur van het boek Geen paniek! over hedendaagse leefvormen. ‘De grootfamilie is geslonken tot een kerngezin, en ook dat kerngezin wordt steeds kleiner,’ zegt hij wanneer ik hem spreek in de tuinkamer van zijn Haagse herenhuis, waar kinderkreten van een naburig schoolplein vrolijk contrasteren met zijn betoog over vergrijzing en de teloorgang van het gezin als maat der dingen.
‘1,4 miljoen Nederlanders zijn gescheiden, een kleinere groep is weduwe of weduwnaar geworden,’ zegt Latten. ‘Deze mensen krijgen, of willen, niet altijd een nieuwe relatie. Ze voelen zich vrij, maar ook minder geborgen. Ze vragen zich af: hoor ik wel ergens bij? Sommigen gaan dat compenseren: ze hebben geen traditioneel gezin meer, maar zoeken naar een andere vorm van gezamenlijk wonen.’
Latten stipt allerlei knus klinkende leefvarianten aan, van vrouwenhuis en vriendenerf tot knarrenhof en friendsappartement. Een ‘opkomende trend’, signaleert ook hij. ‘Maar je ziet wel dat mensen, net als bij partnerkeuze, op zoek gaan naar gelijkgezinden.’
Die behoefte van mensen aan elkaars nabijheid heeft de warme belangstelling van fotojournalist Ilvy Njiokiktjien, die zich onderscheidt door de intimiteit van haar werk. In huize Douw fotografeerde ze de geboorte van de jongste dochter, bij een ander driegeneratiegezin legde ze de dood van de grootvader vast. In de voormalige gevangenis in Utrecht waar ze een cel als werkruimte heeft, vertelt ze me het verhaal van die grootvader. John Blom verloor als Joods oorlogskind zijn helefamilie en werd aan het eind van zijn leven door zijn zoon Peter in huis genomen, zodat hij in zijn laatste jaren verzekerd zou zijn van gezelschap.
Ilvy werd de afgelopen twee jaar kind aan huis bij een tiental leefgemeenschappen in Nederland en België. Maar ze begon haar project in haar eigen omgeving, bij een vriendin van haar overleden moeder.
Jolanda Prins woont met haar man Jan Willem in Het Kwarteel in Culemborg, een 45pluswoongemeenschap in de plaatselijke ecowijk die, volgens de website van de groep, laveert tussen ‘nabuurschap’ en ‘privacy’. Het gebouw met 24 koopwooneenheden ademt een Scandinavische sfeer: het bestaat uit twee halfronde vleugels, ‘de grote banaan’ en de ‘kleine banaan’, opgetrokken uit zachtgeel geschilderd hout. Hun appartement in de grote banaan kijkt uit op de binnentuin, waar Jolanda en een paar medebewoners de dag beginnen met een zonnegroet. De tuin wordt gezamenlijk onderhouden, Jolanda’s kippen Mien en Truus slapen er in een boom. ‘Die kippen hebben wel wat gedoe gegeven,’ zegt ze. ‘Ze scharrelden eerst vrij rond, maar als mensen hun deuren open hadden staan, liepen ze naar binnen en gooiden ze planten van de vensterbank. Nu zitten ze in een ren, waar ze soms uit springen. Maar ze worden wel getolereerd.’
Gedoe is er vaker: het samenleven gaat nu eenmaal niet altijd vanzelf. Over een besluit moet soms lang worden vergaderd, en als het dan eenmaal genomen is, doen mensen vervolgens soms toch gewoon hun eigen zin – net als de kippen. ‘Maar ook als je een aanvaring met iemand hebt gehad, komt het altijd weer goed.’ Het prettigst van de woongroep vindt Jolanda dan ook ‘dat je bij iedereen terechtkunt. Ook als je geen vrienden bent. Niemand hoeft hier te vereenzamen.’
Middenzestigers Jolanda en Jan Willem, die elkaar leerden kennen als studenten aan de tuinbouwschool in Boskoop, kozen voor Het Kwarteel vanwege het ecologische karakter én omdat het op een paar minuten lopen ligt van het station. Jolanda is aangewezen op openbaar vervoer sinds ze 25 jaar geleden slechtziend werd door een tumor. Een leefgemeenschap hadden ze daarvoor al wel eens overwogen, maar ‘we hebben vier zonen, dat kun je een woongroep niet aandoen’, vertelt ze terwijl we in hun appartement aan de koffie zitten. Het is er ruim, licht en feestelijk: het dressoir staat vol gelukwensen aan de ‘trotse opa en oma’ van een kleinzoon. Zo zonnig heeft het leven er niet altijd uitgezien. ‘Toen ik ziek werd, zat ik thuis na te denken: is dit het wel? Mijn man wilde graag met vrienden gaan wonen. Maar we hebben vrienden van Maastricht tot Den Helder, de een rijk, de ander arm.’ Daarom besloten ze op zoek te gaan naar een bestaande woongroep. Toen ze Het Kwarteel vonden, werden ze ‘er meteen verliefd op’.
Ze somt een reeks praktische en aangename zaken op die de woongroep in zich verenigt: de logeerkamer die te huur is voor een tientje per nacht; het maandelijkse gezamenlijke avondmaal in de grote gemeenschappelijke woonruimte; de lezingen, over alles van vluchtelingenhulp op Lesbos tot het regelen van een levenstestament; het samen koffiedrinken en borrelen; de spelletjesavonden; het netflixen; de voorleesuurtjes door een lieve medebewoonster. Tenzij een hinderlijke ziekte (‘met dementie kun je hier niet wonen’) roet in het eten zou gooien, ‘hoeven wij hier nooit meer weg’. Maar vooralsnog verkeren ze in prima conditie en verheugen ze zich op de tandemtocht die ze na Jan Willems aanstaande pensionering gaan maken, van Sevilla via Portugal terug naar het nest in Culemborg.
Met de juiste dosis gemeenschapszin kun je een hele buurt laten opbloeien, zoals een welgemikte steen een watermassa in beweging brengt. Dat proberen ze althans bij Overhoop, een woongroep gevestigd in een rijtje voormalige winkelpanden op een plein tussen betonflats in de Utrechtse wijk Overvecht. Naast fris gerenoveerde appartementen herbergt het gebouw ook een kringloopzaak annex ontmoetingsplek, een naaiatelier voor vrouwen uit de wijk en een kapsalon waar je je voor tien euro de perfecte coupe kunt laten aanmeten voor de ramadan – veel buurtbewoners zijn moslim. De Overhopers zelf daarentegen, zijn christen: bij hen zit de gelijkgezindheid, die Jan Latten onontbeerlijk noemt voor een geslaagde woongemeenschap, niet in bloed banden of in de levensfase, maar in hun gedeelde geloof.
Wat dertien jaar geleden begon met een handvol bevlogen studenten die hier antikraak kwamen wonen, is uitgegroeid tot een leefgemeenschap van negen dertigers, veertigers en vijftigers plus vijf kinderen en een wisselend aantal gasten, veelal vluchtelingen zonder papieren. De keuze voor deze wijk werd destijds doelbewust gemaakt, vertelt freelance journalist Frank Mulder, die hier woont met zijn vrouw Marieke en hun vier jonge kinderen. ‘We kwamen allemaal uit de studentenwereld en zagen dat in de binnenstad iedereen rijk en wit was en daarbuiten arm en gekleurd. Dat konden we niet rijmen met ons geloof. Dus toen we dit leegstaande winkelstripje konden huren, hoefden we niet lang na te denken.’
Inmiddels hebben ze, na vier jaar onderhandelen, de panden gekocht van de woningbouwvereniging – als coöperatie, wat tamelijk uniek is in Nederland. ‘We hebben twee ton aan leningen opgehaald bij vrienden, drie ton bij de diaconie, één ton bij de gemeente, zeven ton bij de Duitse GLS Bank en twee ton aan giften, en we betalen de leningen terug met onze maandelijkse huur,’ legt Frank uit.
De band met de buurt werd intussen versterkt door een gezamenlijke strijd tegen plannen om het plein vol te bouwen met koopwoningen. ‘Dat hebben we weten tegen te houden, samen met onder meer een groep Marokkaanse buurtvaders, en nu maken we er het groenste plein van Overvecht van.’ Voordien leken sommige buren de woongroep in hun midden vooral raar te vinden. ‘Traditionele moslims hebben er moeite mee dat hier mannen en vrouwen door elkaar wonen,’ zegt Frank. ‘En misschien denken mensen wel dat we hier allemaal seks met elkaar hebben.’
Aan de tafel in de gemeenschappelijke woonkamer is nu ook Babak aangeschoven, een timmerman die vanwege zijn bekering tot het christendom is gevlucht uit Iran, waar afvalligen worden vervolgd. Hij verhaalt van zijn omzwervingen die eindigden in Overhoop, bij zijn toenmalige verloofde Shima, een Iraanse die hij in een Italiaans asielzoekerscentrum had ontmoet. ‘Zodra we wisten dat ik hier ook terechtkon, zijn we getrouwd, en daarna heeft God ons een dochtertje gegeven.’
Shima, missionair werker in Overvecht, komt erbij zitten en vertelt met glanzende ogen hoeveel de woongemeenschap voor haar betekent. ‘Mijn oma in Iran heeft 45 kleinkinderen, en elke vrijdag kwamen we allemaal samen. Ik had hier in Nederland nooit alleen kunnen wonen, dan was ik gek geworden. Overhoop is mijn nieuwe familie.’ Ze vergelijkt haar leven in de woongroep met een verliefdheid. ‘Dat je elke dag opstaat en blij bent. Alleen gaat verliefdheid over en dit gevoel blijft. Ik hou van Overhoop, voor altijd.’
Waar de bewoners van De Prairie, Het Kwarteel en Overhoop puur uit overtuiging voor cohousing kozen, speelde er bij de bewoners van Margaretha’s Hoeve aan de noordrand van Utrecht nog iets anders mee: de ontspoorde huizenmarkt, die een koopwoning voor veel starters onbereikbaar maakt. Tenzij ze de handen ineenslaan, zoals de zeven vrienden van rond de dertig deden die samen deze boerderij kochten. Ellen Ootes, die met haar vriend Niels het initiatief nam, leidt me rond door een mix van het kruipdoorsluipdoorhotel uit Fawlty Towers en de ark van Noach: er zijn twee kippen, twee katten en plannen voor de aanschaf van twee hangbuikzwijnen. In de hal hangt een dartbord, het dressoir in de gemeenschappelijke woonkamer puilt uit van de gezelschapsspellen, en in de keuken hangt een rooster waarop is aangegeven wie wanneer kookt en mee-eet.
Die studentenhuissfeer is geen toeval: alle zeven hebben ze eerder, in verschillende samenstellingen, als studenten met elkaar samengewoond. ‘Daarna huurden Niels en ik een appartement in de stad, maar toen we iets wilden kopen, konden we hooguit iets van vijftig vierkante meter betalen. Nu hebben we dat bijna per persoon: ons huis is 280 vierkante meter groot. En het hele perceel wel 1200 vierkante meter.’ Ruimte genoeg voor fruitbomen, moestuinen en een groot terras voor zomer feesten en openpodiumavonden: ‘Bijna iedereen hier maakt muziek.’ Ellen vindt het er heerlijk. In het begin voelde het buitenleven, tussen de sportvelden en het Amsterdam Rijnkanaal, zelfs als één lange vakantie. Nog steeds maakt haar hart een sprongetje wanneer ze uit de stad naar huis fietst.
Maar het is niet zonder slag of stoot gegaan. Bij de zoektocht naar een geschikt pand in de omgeving van Utrecht stuitten ze soms op weerzin tegen de komst van een wooncollectief. Dan was er de financiële uitdaging: ‘Een bank vinden was nog de grootste hindernis,’ vertelt Ellen, die als woonadviseur goed is ingevoerd in de materie. ‘Omdat we geen gezin zijn, moesten we een zakelijke hypotheek nemen bij Triodos, met een bijna vier keer zo hoge rente.’ En het vergde tientallen vergaderingen voor alle regels waren vastgelegd, ook voor de toekomst. Bijvoorbeeld: wat te doen als iemand een nieuwe liefde in huis wil nemen (daarvoor geldt vetorecht) of als er ooit kinderen komen (die zijn van harte welkom). Hun vriendenboerderij is een idee waarin meer woningzoekenden wat zien: toen Ellen erover schreef op het netwerkwebsite LinkedIn, kreeg ze honderden enthousiaste reacties.
Als cameraman Niels en datascientist Erik klaar zijn met het leegscheppen van de ondergelopen kelder – een pand uit 1895 heeft zo z’n mankementen – is er koffie aan de huiskamertafel. Erik was aanvankelijk heel tevreden met zijn singlebestaan in de binnenstad, vertelt hij, maar besloot zich tijdens de eenzame lockdowndagen alsnog bij zijn vrienden aan te sluiten. Ik pols voorzichtig of er niet af en toe fricties zijn. ‘Dat moet je even één op één vragen,’ zegt Niels met een stalen gezicht, waarna iedereen uitbarst in een geruststellend gelach.
Dan komt het gesprek op de woningnood en de positieve rol die cohousing op dat punt kan spelen. Niels: ‘Wij delen één pand met vijf huishoudens: twee stellen en drie singles. Dus we maken optimaal gebruik van de ruimte.’ Erik: ‘En anders waren we elkaars concurrenten geweest op de woningmarkt.’
Het zet me aan het denken, thuis op mijn Amsterdamse zolderverdieping die ik – tot mijn genoegen, moet ik bekennen – met niemand hoef te delen. Maar misschien moet ik mijn manier van leven eens heroverwegen. Want collectief wonen draagt evident bij aande oplossing van een aantal hedendaagse problemen, en niet alleen de wooncrisis. Ga maar na: hoe meer zielen onder één dak, hoe minder energie, spullen en externe zorg je nodig hebt.
De Nederlandse regering wil de woningnood te lijf gaan door in tien jaar tijd een miljoen woningen te bouwen: honderdduizend per jaar. Maar is dat haalbaar, gezien de strenge milieunormen, schaarse ruimte en gebrek aan productiecapaciteit? En is het wel nodig?
Bernard Smits, directeur van Woningbouwvereniging Gelderland, denkt van niet. ‘We hebben in Nederland ruim voldoende woonruimte,’ zegt hij. ‘De oplossing schuilt niet in bouwen, bouwen, bouwen, maar in het anders gebruiken of herverdelen van die woonruimte. Dat zal niet altijd even makkelijk zijn, maar ik vind dat we dat aan onszelf en toekomstige generaties verplicht zijn.’ Het recente regeerakkoord belooft alvast ‘meer ruimte voor alternatieve woonvormen’, al zijn de contouren daarvan nog niet zichtbaar. Maar volgens Smits hoeft de overheid alleen maar wat simpele beleidsmaatregelen te nemen om ‘het delen van woonruimte aantrekkelijker maken en de woningnood te verlichten’.
Overigens kan ook wie zelf niet kiest voor collectief wonen, zich laten inspireren door de gemeenschapszin van zo’n groep. Overhoop doet zo veel moois voor zijn omgeving dat het vorig jaar liefst twee Utrechtse prijzen won: een voor alle hulp aan vluchtelingen, de andere voor de kringloopwinkel annex buurthuis.
Niet dat je per se gelovig hoeft te zijn om je stad of dorp socialer en saamhoriger te maken: hart hebben voor de medemens volstaat. Om met Simon Douw te spreken, de utopist uit de polder: ‘Veel uitdagingen van nu ontstaan doordat iedereen maar met zichzelf bezig is. Mensen zouden wel wat meer hun deur open kunnen zetten om samen te leven met de buren.’