Aan het begin van de twintigste eeuw was het een drukte van belang in de straten van de grote steden in de Verenigde Staten. Er waren voetgangers, fietsers, paard-en-wagens, elektrische trams, en ook de eerste auto’s met benzinemotor verschenen. En daarmee werd het verkeer in de steden al snel een probleem. Ongelukken en aanrijdingen waren aan de orde van de dag en het werd snel duidelijk dat er een systeem nodig was om het verkeer in goede banen te leiden.
Dat gold vooral op kruisingen, waar de politie er een zware taak aan had om alle voertuigen veilig te laten passeren. Het eerste verkeerslicht bood uitkomst, of beter gezegd: het eerste elektrische verkeerslicht.
Niet stoppen voor de ‘knipperende vogelkooi’
Enkele decennia eerder, in 1868, was er in Londen al eens geëxperimenteerd met een verkeerslicht dat was uitgerust met rode en groene gaslampen. Het project werd gestaakt nadat een gaslek een explosie had veroorzaakt.
Leestip: De straatlantaarn, een uitvinding met een veel grotere impact dan je misschien denkt
In 1912 zette Lester Wire, een politieagent uit Salt Lake City, het eerste prototype van een elektrisch verkeerslicht in elkaar. Het ging om een houten doos boven op een paal, afgewerkt met een puntdakje en aan beide kanten voorzien van een rood en een groen licht.
De machine beschikte over een zoemer die waarschuwde wanneer het licht van kleur veranderde en werd met de hand bediend door een politieman die vanuit een hokje het verkeer overzag. De uitvinding werd al snel ‘de duiventil van Wire’ genoemd en werd niet erg serieus genomen. Mensen dreven er spot mee en hadden geen zin om te stoppen voor de ‘knipperende vogelkooi’. Van tijd tot tijd werd het geval omgegooid of vernield.
Wil je niets missen van onze verhalen? Volg National Geographic op Google Discover en zie onze verhalen vaker terug in je Google-feed!
Toch zou dit eerste voorbeeld navolging krijgen. James Hoge, een ingenieur uit de Amerikaanse stad Cleveland, was de eerste die wel een succesvol systeem wist te ontwikkelen. Cleveland was destijds een industriestad met ruim zeshonderdduizend inwoners en voorloper in het gebruik van elektriciteit. Er was zelfs een succesvolle fabriek gevestigd die elektrische auto’s bouwde.
Het verkeer werd er steeds drukker en chaotischer. Daarom werd op 5 augustus 1914 het eerste verkeerslicht van Hoge geïnstalleerd op een kruising in de stad. Het verkeerslicht was zo’n vier meter hoog, vlak onder de bovenleiding van de tram. Een politieagent bediende de groene en rode lampen van het verkeerslicht, die de woorden ‘stop’ en ‘move’ liet oplichten, vanaf een plek die goed zicht bood op de straat.
Een daverend succes
Alfred A. Benesch, hoofd openbare veiligheid in Cleveland, verklaarde in september 1915 heel content te zijn over de uitvinding: ‘Na een jaar van experimenteren met dit systeem, dat is ingevoerd om het verkeer beter te kunnen regelen, ben ik ervan overtuigd dat het publiek tevreden is, omdat het systeem zorgt voor meer veiligheid, het verkeer vlotter laat doorstromen en bovenal het lukraak oversteken van voetgangers aan banden legt.’
In 1917 werd in Detroit de eerste ‘verkeerstoren’ geplaatst: een bouwwerk met een cabine waarin een agent de verkeerslichten bediende. In de daaropvolgende jaren werden deze torens een bekend fenomeen in veel grote Europese en Amerikaanse steden.
Detroit had in 1920 een tweede primeur toen het eerste driekleurige verkeerslicht – rood, oranje en groen – van de politieagent William Potts in gebruik werd genomen. In Nederland deed het ‘verkeerssein’ in 1928 zijn intrede in Den Haag, drie jaar later installeerde Antwerpen er een als eerste Belgische stad. Jaren later deed een andere veiligheidsmaatregel zijn intrede: het zebrapad. Daarvan zou het nog jaren duren voordat men eraan gewend raakte.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!









