Als de voetganger zich niet zo thuis zou voelen op straat, dan zouden er veel minder doden vallen. Dat was in 1955 de conclusie van een artikel in Trouw. De auto’s op de rijweg worden omschreven als de gastheer, overstekende voetgangers slechts een gast. Sterker nog, de voetganger was tot 1961 volgens de wet niet eens een verkeersdeelnemer.
De gevolgen waren duidelijk: jaarlijks sneuvelden er bijna 400 voetgangers in het verkeer, waarvan de helft tijdens het oversteken of spelen of straat. Maar de oplossing was in zicht: het zebrapad.
Rijverkeer niet schuldig
Voor de komst van het zebrapad was er niet alleen een gebrek aan veilige oversteekplaatsen, het werd zelfs beschouwd als je eigen schuld wanneer je werd aangereden. Dat kunnen we het best illustreren met een krantenknipsel van Trouw uit januari 1955.
‘De oorzaak van vele ongelukken, die aan voetgangers overkomen – over het jaarlijks getal van ruim tweeduizend gewonden hebben we nog niet eens gesproken – moet dan ook niet bij het rijverkeer worden gezocht, al is dit voor de voetganger wel wat erg gecompliceerd. Eigenlijk is het zo, dat de voetganger zoveel gevaar loopt omdat hij zich van alle soorten weggebruikers het beste ‘thuis’ voelt.’
Je was ook ‘onbeleefd’ als je besloot oversteken terwijl de auto al in zicht was. Het principe ‘de voetganger is koning’ was onbestaanbaar.
De eerste zebrapaden
In Engeland liep het ook al jaren de spuigaten uit op de weg, met dikwijls fatale aanrijdingen tot gevolg. De toenmalige minister van verkeer, Leslie Hore-Belisha, besloot daar na zijn aanstelling in 1934 wat aan te doen, nadat hij zelf bijna was aangereden door een sportwagen. Net als in Nederland gold er ook geen maximumsnelheid, waardoor oversteken een hachelijke onderneming was.
Leestip: Hoe de straatlantaarn veiligheid bracht in de nacht
Om oversteken veiliger te maken, introduceerde Hore-Belisha de knipperbol. Deze stond bij oversteekplaatsen en maakte autorijders erop attent dat de voetganger hier voorrang had. Dat kwam niet alleen met rechten, maar ook met plichten. Voetgangers móesten voortaan gebruik maken van de oversteekplaats met knipperbol. Wie dat niet deed, was strafbaar.
In 1949 kwam er in Engeland nog een uitvinding bij: het zebrabad. Een prachtige uitvinding zou je zeggen, maar in Nederland duurde het nog even voordat we overtuigd waren. In 1954 was het nog steeds niet verplicht voor automobilisten om te stoppen als iemand over wilde steken.
Nederlanders hebben geen fatsoen
Het Parool haalt in dat jaar een ‘mislukt zebrapad-experiment’ aan op het Rembrandtplein in Amsterdam. Volgens de redacteur werden de regels alleen maar in acht genomen als de politie aanwezig was. Zodra die vertrok, was het weer het Wilde Westen op de weg.
Leestip: 7 beroepen waarvan je je niet kunt voorstellen dat ze ooit hebben bestaan
In Engeland en Frankrijk werkte het zebrapad wel, meende hij, omdat ze daar ‘discipline en verstand’ gebruikten, iets waar het de Nederlander aan ontbrak. In Parijs had men tenminste het fatsoen om ‘op het trottoir te wachten tot de groep groot genoeg was om stopzetting van het verkeer te rechtvaardigen’.
Nederlanders gunden de andere verkeersgebruikers maar weinig ruimte, en eisten tegelijkertijd veel voor onszelf op, was zijn conclusie.
De komst van de knipperbol
Hoe dan ook: op 1 mei 1957 kwam er een teken van verlossing voor de voetganger. In de nieuwe voetgangersbepalingen stond dat voetgangers voortaan alleen maar mochten oversteken op officiële oversteekplaatsen, mét knipperbol. En alleen als de auto zich op meer dan vijf meter afstand bevond; hij moest wel tijd hebben om te kunnen stoppen.
Van automobilisten werd verwacht dat zij bij officiële oversteekplaatsen met knipperbollen vaart minderden en zo nodig stopten. Stonden er geen knipperbollen? Dan hoefde je niet te stoppen, maar je mocht de voetganger ook niet in gevaar brengen of hinderen.
Leestip: Waarom je bij een verkeerslicht in Seoel nooit op het knopje moet drukken
De nieuwe regels bleken knap ingewikkeld. ‘Hoe hebben ze die dingen kunnen invoeren’, schreef een Trouw-redacteur in juni 1957, verwijzend naar de knipperbollen. De eerste klacht was de transparantie van het glas, en de zwakheid van het licht. Je kon vaak niet zien of hij nou aanstond of niet.
De tweede klacht was dat het neerkwam op fatsoen – niet onze sterkste kant. Want wanneer is er sprake van hinder? De Engelse mentaliteit is de Nederlandse niet, schreef ook deze redacteur.
Voetganger wordt verkeersdeelnemer
Dat de knipperbol niet heel veel effect had, blijkt uit de statistieken. In 1960 meldt Het Parool dat er een jaar eerder weer ruim 400 voetgangers waren overleden. De verkeerslichten hadden miljoenen guldens gekost, maar werden al snel na hun intrede weer uitgefaseerd.
In plaats daarvan ging op 1 november 1961 een nieuwe voetgangersbepaling in. Voortaan zou men op ieder zebrapad simpelweg voorrang krijgen, ook zonder knipperbol. En niet onbelangrijk: eindelijk was de voetganger volgens de wet ook een verkeersdeelnemer.
De overheid had nog wel een flinke kluif aan de nieuwe verkeerswetten, want het betekende een flinke uitbreiding van het aantal zebrapaden en een herinrichting van de rijwegen. De politie kreeg er een ‘opvoedende taak’ bij, want mensen moesten flink wennen aan de nieuwe positie van de voetganger.
Maar het resultaat mag er zijn. In 2000 was het aantal verkeersdoden gedaald tot 114 voetgangers, terwijl de bevolking sterk was gegroeid. Dat aantal nam in de jaren erna steeds verder af (met uitzondering van een kleine piek in 2022), tot 59 in 2024.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!