Al vier decennia stelt socioloog Robert Bullard dat gekleurde gemeenschappen in de VS naar verhouding meer door milieuschade worden getroffen dan blanke gemeenschappen. Dus toen president Joe Biden als een van de eerste maatregelen na zijn inauguratie een presidentieel decreet ondertekende waarin hij beloofde “milieugelijkheid te bevorderen” als onderdeel van zijn maatregelen tegen de klimaatverandering, was Bullard opgetogen.
“Milieugelijkheid en raciale gelijkheid is nu een centraal thema geworden, niet langer een voetnoot,” zegt de professor stadsplanning en milieubeleid aan de Texas Southern University.
Na ruim veertig jaar onderzoek zijn de patronen van milieuongelijkheid duidelijk geworden: het zijn zwarte en gekleurde gemeenschappen die met de zwaarste gevolgen van milieuvervuiling of milieuverarming worden geconfronteerd. De klimaatverandering voegt daar nu een nieuwe dimensie aan toe: dezelfde gemeenschappen worden vaak ook het zwaarst getroffen door fenomenen die door de klimaatverandering steeds vaker kunnen voorkomen, zoals hurricanes en bosbranden.
Archief van milieuongelijkheid
Het onderzoek naar milieugelijkheid kwam eind jaren zeventig op gang, toen bewoners van een zwarte middenklassewijk in Houston, Texas, ontdekten dat de staat van plan was de bouw van een afvalverwerkingsbedrijf in hun gemeenschap toe te staan. De bewoners hadden één duidelijke vraag: waarom werd de fabriek in hun wijk gebouw en niet in naburige blanke wijken?
Socioloog Bullard werd verzocht om de zaak nader te onderzoeken. Hij ontdekte dat veertien van de zeventien industriële afvalverwerkingsinstallaties in de stad – die ruim tachtig procent van de totale afvalberg van Houston verwerkten – in zwarte wijken stonden, terwijl slechts 25 procent van de bevolking van Houston zwart was.
Zijn onderzoek was het eerste waarin op systematische wijze werd aangetoond dat milieubelastende infrastructuur vaker in wijken werd gebouwd waar minderheden woonden. Maar vanaf het begin waren Bullard en andere onderzoekers er zeker van dat dit beeld niet alleen in Houston bestond.
Een paar jaar na Bullards onderzoek trok een groep bewoners uit Warren County, North Carolina, landelijke aandacht toen ze zich verzetten tegen de voorgenomen opslag van 60.000 ton grond die met pcb’s (polychloorbifenyls) was verontreinigd op het terrein van een plaatselijk afvalverwerkingsbedrijf. Destijds had deze wijk het hoogste percentage zwarte bewoners in de staat. Toen werknemers de verontreinigde grond op het terrein begonnen op te slaan, stuitten ze op ruim vijfhonderd demonstranten, die op straat gingen liggen om de kiepwagens te blokkeren.
Uiteindelijk konden ze niet voorkomen dat de grond op het terrein van het bedrijf werd opgeslagen. Maar het nieuws van hun protest inspireerde zwarte leiders, andere leden van de zwarte gemeenschap en onderzoekers in de hele VS tot de vraag of er bewijzen waren dat afvalverwerkingsbedrijven vaker in wijken met minderheden werden gebouwd dan in blanke wijken.
In 1983 werd het onderzoek van Bullard in Houston door een federaal rapport bevestigd: in zwarte wijken in het Zuiden van de VS stonden naar verhouding meer afvalverwerkingsbedrijven dan in blanke wijken. En in een onderzoek dat in 1987 in opdracht van Benjamin Chavis werd uitgevoerd, een dominee van de United Church of Christ die nauw was betrokken bij de protesten in Warren County, werd die conclusie ook op landelijk niveau getrokken: vrijwel overal waar onderzoek was gedaan, was ras een duidelijke indicator voor het antwoord op de vraag wie in de buurt van afvalverwerkingsbedrijven woonde.
En dat gold zelfs als er rekening werd gehouden met geografie en inkomen. Het inkomensniveau droeg bij aan de verschillen, maar was meestal niet doorslaggevend. De ongelijkheid in het risico op blootstelling aan gevaarlijke stoffen treft vooral gemeenschappen die én arm zijn én zwart of gekleurd zijn.
Opkomst van een beweging
Volgens Dorceta Taylor, expert in milieugelijkheid aan de Yale University, kwam er een beweging op gang. In 1990 behoorde zij tot een groep van zo’n twintig experts en activisten die in Detroit bijeenkwam om het recente onderzoek en de schandalige implicaties ervan te bespreken.
“Dat was een kippenvelmoment,” zegt Taylor. De onderzoekers waren zó geïnspireerd door de passie onder de aanwezigen dat ze tot in de vroege uurtjes opbleven en al lachend en huilend praatten over het werk dat ze konden doen voor het creëren van een milieurechtvaardiger wereld.
“We wisten dat we iets deden dat dingen zou veranderen,” zegt zij. “We wisten dat het zou groeien.”
Het jaar daarop werd een conferentie over milieugelijkheid in Washington DC door duizend mensen bezocht. Op de bijeenkomst werden ook de ‘Principes van milieugelijkheid’ vastgesteld, zeventien aanwijzingen waarmee het groeiende onderzoek, activisme en beleid op dit gebied kon worden gestuurd; de principes worden tot op heden toegepast door talloze organisaties die voor milieugelijkheid pleiten.
Milieuongelijkheid of milieuracisme doet zich in allerlei gedaanten voor: bewuste of onbewuste discriminatie bij het plannen van voorzieningen als vuilnisbelten, maar ook ongelijke handhaving van milieuregels en de uitsluiting van zwarte en andere minderheden van de besluitvorming. Om echte milieugelijkheid te bereiken, moesten volgens de zeventien principes van de conferentie al deze kwesties worden aangesproken.
De beweging begon ook de aandacht te trekken van beleidsmakers. In 1992 erkende de Amerikaanse milieudienst EPA (Environmental Protection Agency) een officiële definitie van “milieugelijkheid” en zette er een speciale afdeling voor op. In 1994 vaardigde president Bill Clinton een presidentieel decreet uit waarin hij alle overheidsinstanties opriep om milieugelijkheid in hun besluitvorming mee te wegen.
Ideaal en werkelijkheid
Maar de vele discussies over milieugelijkheid hebben zich niet op consequente wijze vertaald in werkelijke verandering.
“Voor zover ik weet, is er geen beleid gecreëerd dat meetbare veranderingen in plaatselijke gemeenschappen teweeg heeft gebracht. Zolang we niet op dat punt aanbelanden, is milieugelijkheid weinig meer dan een mooi ideaal,” zegt Paul Mohai, expert in milieugelijkheid aan de University of Michigan.
Hoe meer plekken door onderzoekers werden bestudeerd, hoe meer voorbeelden van traditionele milieuongelijkheid ze aantroffen – overal in de VS en bovenop ongelijkheden die door inkomensverschillen worden veroorzaakt.
In Texas bijvoorbeeld worden latino-gemeenschappen vaker blootgesteld aan het ‘affakkelen’ van aardgas op fracking-boorlocaties dan gemeenschappen waar overwegend blanken wonen. Traditionele ‘redlining’-praktijken (racistisch huisvestingsbeleid waarmee de segregatie van wijken in de praktijk in stand werd gehouden en investeringen in zwarte wijken werd tegengegaan) worden in verband gebracht met talloze vormen van milieurisico’s waaraan vooral minderheden worden blootgesteld, ook vandaag de dag nog: in ‘redlining’-wijken ligt het aantal vroeggeboorten en geboorten van baby’s met ondergewicht hoger dan gemiddeld.
Zwarte en andere minderheidsgroepen worden vaker blootgesteld aan zware gifstoffen in het drinkwater dan blanke gemeenschappen, een kwestie die nog altijd speelt in Flint, Michigan en andere steden in de VS. Zwarte huishoudens met een inkomen tussen de 50.000 en 60.000 dollar worden over het algemeen blootgesteld aan dezelfde belasting door milieuvervuiling als blanke huishoudens die 10.000 dollar of minder verdienen.
In het algemeen worden zwarte bewoners blootgesteld aan anderhalf maal zoveel luchtvervuiling dan de gemiddelde bevolking. Blanke gemeenschappen krijgen een ‘milieubonus’ doordat ze aan zeventien procent minder belasting door milieuvervuiling worden blootgesteld dan ze via hun consumptie van goederen en diensten produceren.
De milieuongelijkheid is in de afgelopen tijd gegroeid als gevolg van de pandemie, aangezien mensen die langdurig aan luchtvervuiling zijn blootgesteld, extra kwetsbaar zijn voor longziekten als COVID-19. Uit onderzoek is gebleken dat deze bovengemiddelde blootstelling van minderheden heeft bijgedragen aan de hogere COVID-19-sterftecijfers onder deze minderheden.
Ongelijke klimaatgevolgen
Nu de uitwerking van de klimaatverandering in de VS steeds voelbaarder wordt, is ook duidelijk geworden dat minderheden meer dan gemiddeld met deze gevolgen worden geconfronteerd, een situatie die door schrijver Rob Nixon werd omschreven als ‘langzaam geweld’ dat op gekleurde gemeenschappen zou worden uitgeoefend.
Jacqui Patterson, directeur van het programma voor milieu- en klimaatgelijkheid van de burgerrechtenorganisatie NAACP (National Association for the Advancement of Colored People), ervoer deze ongelijkheid aan den lijve toen zij in de nasleep van hurricane Katrina enkele weken lang als vrijwilliger werkte. De orkaan richtte waarschijnlijk meer schade aan als gevolg van de klimaatverandering.
De meeste mensen die tijdelijke beschutting zochten in het opvangcentrum waar zij als gebarentolk werkte, waren zwart, zoals zijzelf. In New Orleans was 75 procent van de inwoners in de zwaarst getroffen wijken zwarten.
“Ik heb gedurende die zes weken in dat opvangcentrum vele verhalen gehoord en patronen herkend,” zegt zij. “Het was onmogelijk om je ogen te sluiten voor het disproportionele aantal Afro-Amerikanen dat was getroffen.”
Na de storm groeide die ongelijkheid nog. Uit onderzoek bleek dat er meer geld voor de wederopbouw naar blanke en welgestelde wijken stroomde dan naar arme wijken waar overwegend minderheden woonden, een kloof die volgens ander onderzoek toeneemt naarmate de storm zwaarder is. Ook de Amerikaanse overheidsdienst voor noodhulp, de FEMA, heeft die situatie erkend.
Minderheden worden ook zwaarder getroffen door andere klimaatrisico’s, bijvoorbeeld extreme hitte. De gemiddelde temperaturen in voormalige ‘redlining’-wijken kunnen 5,5 graden Celsius hoger liggen dan andere wijken in dezelfde stad, terwijl deze wijken ook minder bomen en groenruimten hebben. Bovendien hebben minderheden over het algemeen minder toegang tot airconditioning.
Wat is de oorzaak - en doet het er toe?
Lange tijd draaide het legale en politieke debat over milieuongelijkheid rond de al dan niet doelbewuste creatie en instandhouding ervan. Plande een bedrijf zijn nieuwe afvalverwerkingsbedrijf of andere bron van vervuiling doelbewust in een arme wijk waar overwegend minderheden woonden en gaf de stad of staat daarvoor doelbewust een vergunning af – vanuit een racistisch oogmerk dus – of was de locatie het gevolg van marktkrachten en werden dit soort voorzieningen gewoon op de goedkoopste grond gebouwd?
Doelbewustheid is lastig om aan te tonen. In enkele zeldzame gevallen zijn er aanwijzingen opgedoken dat gemeenschappen met weinig politieke inbreng doelbewust werden uitgekozen als vestigingsplaatsen voor zware industrie of andere bronnen van milieuverontreiniging. Zo moest de Waste Management Board van de staat Californië in 1984 besluiten over de locatie van nieuwe afvalverbranders. In een rapport dat in opdracht van de staat werd opgesteld, stond dat plattelandsgemeenschappen met lage inkomens en een katholieke bevolking waarschijnlijk de minste weerstand tegen de vestiging van dit soort voorzieningen zouden bieden – wat betekende dat de locaties vrijwel altijd in latino-wijken werden gepland.
En inderdaad werd voorgesteld een afvalverbrander in een wijk in de Californische Central Valley te bouwen die overwegend door latino’s werd bewoond. Maar de gemeenschap bleek minder meegaand dan de auteurs van het rapport hadden voorspeld en de bewoners verzetten zich tegen het voorstel en wezen het uiteindelijk af.
Wat de motivatie achter zulke besluiten ook moge zijn, duidelijk is dat minderheden vaak meer dan gemiddeld door de uitkomsten ervan worden getroffen.
“Het is niet echt nodig dat het vanuit racistisch oogmerk gebeurt,” zegt Mohai. “Als er eenmaal een vorm van discriminatoire zonering is ontstaan, dan lijkt alles daarna niet-discriminatoir te zijn. De situatie was eerder al geïnstitutionaliseerd, ook al maken mensen geen doelbewuste keuzes meer.”
“Waar ik wél racisme zie, is als mensen zich geen zorgen maken over roekeloze besluiten of zich niet interesseren voor de schade die is aangericht en voor het herstellen van zo’n situatie.”
Nieuwe hoop
De nieuwe regering-Biden heeft het concept van milieugelijkheid nu omarmd, althans op papier. Ze belooft het concept bij al haar besluitvorming mee te wegen en bovendien veertig procent van alle federale investeringen op het gebied van milieu en klimaat toe te wijzen aan gemeenschappen die de zwaarste milieulasten dragen.
Welke gemeenschappen dat precies zijn en welke voorkeursbehandeling ze zullen krijgen, moet nog worden uitgewerkt, zegt Julian Brave Noisecat, expert in klimaatbeleid bij de onafhankelijke onderzoeksorganisatie Data for Progress. En die nadere invulling zal veel uitmaken. Op het niveau van bevolkingsonderzoek zijn patronen vaak minder duidelijk te herkennen dan wanneer onderzoekers kijken naar de afstand waarop mensen van een risicobron als een krachtcentrale wonen. “Het vinden van een ‘baseline’ is een probleem, want we hebben maar weinig federale databanken waarop beleidmakers hun regelgeving kunnen stoelen,” zegt hij.
Maar Bullard is hoopvol over de voornemens van de nieuw regering.
“Het kader van milieugelijkheid is nu integraal aanwezig en dat hebben we niet eerder gehad,” zegt hij. “We zijn nu in de gelegenheid om het hele beleid te herformuleren en aan te passen.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com