Narila Minev, de vrouw van gids Ardaq Altajli, loopt over het steppegras naar het zacht kabbelende beekje. Ze vult haar emmer met water en wandelt terug naar haar ger, een traditionele ronde tent. De kachel gonst, uit het fornuis schijnt een diep oranje gloed. Narila pakt een paar schijven gedroogde jakmest, opent het deurtje van de kachel en gooit de poep op het vuur. De warmte is behaaglijk. De wanden van de ger zijn behangen met kleurrijk geborduurde kleden. Tegen de doeken liggen een twintigtal verse kazen te drogen naast een ketel met verse jakyoghurt. Narila giet verse melk bij de chai (thee) en reikt me met beide handen de kom aan. ‘Marchamat,’ zegt ze – ‘alsjeblieft’ in het Kazachs. Het is een lome ochtend, zoals alle andere op de uitgestrekte steppen van West-Mongolië.
Het leven van de etnische Kazachen op deze hoogvlakte is al honderden jaren hecht verankerd met het vee waarmee ze zich omringen. Paard, geit, schaap, jak en zelfs kamelen leveren alles wat nodig is: boter, yoghurt, vlees, melk en leer – maar ook de vlaaien van de jaks als bouwmateriaal voor hutten en schuren en brandstof voor de kachels. Een dierlijk dieet is waarop deze geharde buitenmensen aangewezen zijn. Want groente of fruit kan hier niet groeien. De grond is te hard, te schamel, het klimaat te koud, te droog en de wind te fel, te schraal. De winkeltjes verkopen wel wat groenvoer en een enkele appel, maar dat komt van de vruchtbare gronden in het naburige China waarvan de grens zich op een kleine vijftig kilometer bevindt. ‘Ook de grenzen van Kazachstan en Rusland zijn niet ver verwijderd,’ weet gids Ardaq.
Het grote niets
Dit stukje aarde is aan alle kanten ingesloten door landmassa, wat zorgt voor een extreem landklimaat dat het ritme van alledag bepaalt. In de koude woestijn kan het kwik in de wintermaanden dalen tot wel -50 °C. Maar in de zomer kan het flink puffen zijn met temperaturen tot boven de 40 °C. Regen is schaars. Eigenlijk kenmerkt deze regio zich vooral door het grote niets. Er zijn geen bomen, geen wegen, er is amper bewoning.
Wat resteert is een immens, uitgestrekt, glooiend, bijna onaards landschap met enkel wat schriele grassprieten, gebleekte beenderen van wat ooit een paard of schaap was en veel stenen op zanderige aarde. De harde heerschappij van de natuur zorgt dat ik me even heel klein voel. Hier hebben wij mensen het voorlopig nog niet voor het zeggen.
Hier heerst Moeder Aarde. Voorlopig nog.
Journalist Marco Barneveld was in Mongolië niet alleen onder de indruk van de leegte van het immense landschap, maar ook van de warmte van de inwoners. Hij bezocht het Golden Eagle Festival in Bajan-Ölgii en trok met de jagers de bergen van de Altaj in. Zijn gehele reisverslag verscheen in National Geographic Traveler editie 3.