Dit artikel verscheen in National Geographic Traveler editie 3, 2020.
Ik haal een waxinelicht uit m’n rugtas en plaats die in het raam, zodat Phil Howe zich kan oriënteren. Phil is een jeugdvriend van fotograaf Jonathan Andrew, met wie ik samen vanaf Loch Eriboll, in het uiterste noorden van Schotland, een voettocht heb gemaakt door drijfnat en zompig bog, Schots moerasland. Op een natuurlijke terp net naast Allt Srath Coille na Feàrna, ‘rivier door het elzenwoud’, ligt Strabeg-bothy, ons verblijf voor de nacht, een gerenoveerd stenen huis uit 1894 met een uitgerangeerde keuken en een in onbruik geraakte badkamer. Stromend water en elektriciteit zijn afwezig. Water haal je uit de beek.
Terwijl de wandelschoenen drogen voor de open haard, wachten we op Phil die in Edinburgh woont en meteen na z’n werk naar het noorden is gereden. Jonathan heeft de haard ontstoken met brandhout dat hij eerder kocht bij een benzinestation. We hebben geluk, want naast de haard liggen aanmaakblokjes, achtergelaten door de vorige gasten. Geheel in lijn met het bothy-wetboek, dat bij de ingang van elke hut hangt: laat wat achter voor de volgende reiziger. Lucifers, een bodem whisky, een blikje bier, een blokje chocolade – iets.
Uit de rugtas haal ik wildsaucijzen die we ’s ochtends hebben gekocht bij de slager in Bonar Bridge, het laatste dorp van enige omvang op weg naar de noordkust. Op een gasbrander bak ik de worsten in een tinnen pan en staar door het raam in het zwarte niets tot ik in de verte een lichtje zie bewegen: het hoofdlampje van Phil. Sneller dan verwacht klopt hij op de deur. Phil is een Munro-bagger, iemand die alle 282 Munro’s heeft beklommen, alle Schotse bergtoppen hoger dan drieduizend voet (914 meter). De hike waar wij bij daglicht ruim twee uur over deden, deed hij in het donker in een fractie daarvan.
Phil heeft een fles Talisker meegebracht. De avond brengen we door aan het haardvuur, met een dram whisky, gebakken worst, en rijst met kikkererwten. We eten met onze sporks (vork en lepel ineen) rechtstreeks uit de pan. Dan rollen we ieder ons matje uit, kruipen in onze slaapzak en zien het vuur langzaam doven totdat de kooltjes alleen nog rood nagloeien. Het is nog geen tien uur ’s avonds, maar alles in en rondom de bothy ademt diepe nacht.
Spartaanse hutten
Strabeg-bothy is een van de meer dan honderd rustieke hutten die verspreid door Engeland, Wales en Schotland liggen. De deuren zijn niet op slot, ze zijn vrij te gebruiken, en sommige zijn zo eenvoudig ingericht dat je feitelijk alleen een dak boven je hoofd hebt. Als je geluk hebt is er een stookoventje voor hout, dat je wel zelf moet meenemen. Hakken mag echter vrijwel nergens, omdat er amper nog bomen in Schotland staan. Aangespoeld hout is een goed alternatief en dat brandt, mits droog, ook goed.
De meeste bothy’s stammen uit vervlogen tijden. Ze dienden als huizen voor keuterboeren, waren schuilplaatsen voor herders of bijgebouwen waar mijnwerkers de werklunch aten of overnachtten na noeste arbeid. Met het ontvolken van het platteland raakten veel bothy’s in onbruik. De Mountain Bothies Association, opgericht in 1965, redde ze van de ondergang. Hun missie: ‘Simpele schuilplaatsen in afgelegen gebieden te onderhouden voor iedereen die van wilde plekken houdt’.
Het is elke keer een verrassing wie en of je überhaupt iemand tegenkomt in een bothy. Vaak zie je al van een afstand of de hut bewoond is voor de nacht als er een kringel rook uit de schoorsteen komt of een kaars in het raam staat te branden.
In de buurt van Glen Feshie, in Cairngorms National Park, is dat het geval. Bij binnenkomst in de Ruigh Aiteachain-bothy, treffen we in de voorkamer een groepje wandelaars met hun gids aan. Ze zitten te eten in de schemer, hun hoofdlampjes beschijnen de kommen noedels. Ze slapen in tenten buiten de hut, omdat binnen overnachten met een grote groep eigenlijk verboden is volgens de bothy-code.
In de voorkamer zit een man met een baard in stilte aan tafel, slechts verlicht door kaarslicht. Voor zijn neus een glas whisky dat hij aanlengt met water uit de beek. Hij heet Dave en komt uit het stadje Fife. Dit is zijn toevluchtsoord sinds hij is gescheiden van zijn vrouw en hij het allemaal even niet ziet zitten. En hij komt hier vaak. Hij heeft net hout gehakt en stookt de oven op voor verkleumde wandelaars op zoek naar een dak boven hun hoofd.
Net voor zonsondergang komt Angus Scott binnen, hij is aan komen rijden op een fatbike, een uit de kluiten gewassen mountainbike met dubbeldikke banden. Terwijl hij op zijn gasbrander kookt, vertelt hij dat hij deze tocht maakt ter ere van zijn vader, die onlangs is overleden. Vader Scott, die als vrijwilliger meehielp om deze bothy op te knappen, was een fervent hiker, een virus dat hij heeft overgedragen aan zijn zoon. En zo komen we in elk van de vijf bothy’s die we bezoeken mensen tegen met wie we – bij gebrek aan tv, internet en een telefoonverbinding – in gesprek raken over dat eigenaardige gegeven dat leven heet, met al zijn pieken en dalen.
Onthuld
Bothy’s waren, naast whiskyrecepturen, het best bewaarde geheim van de Schotten. Vóór de intrede van het internet werden de coördinaten van de moeilijk te vinden hutten slechts door een handvol hikers gedeeld. Maar tegenwoordig hebben sommige bothy’s zelfs een eigen hashtag en worden ze op internet aangeprezen als goedkoop alternatief voor bijvoorbeeld Airbnb. Dit terwijl in de bothy-code duidelijk staat dat bothy’s niet commercieel mogen worden uitgebuit.
Engelsman Geoff Allan onthulde onbedoeld de geheimen die de tot dan toe kleine groep bothy-liefhebbers liever voor zichzelf hadden gehouden. Enkele jaren geleden bundelde Allan de mooiste bothy’s in The Scottish Bothy Bible, een gids waarin de schrijver minutieus uitlegt hoe je bij de hutten kunt komen, inclusief gps-coördinaten, foto’s en een lijst van de inboedel.
Toch lijkt het, ondanks het boek en de Instagramgeniekheid, onwaarschijnlijk dat de bothy’s zullen worden overgelopen door horden bucketlisttoeristen. Je moet er nogal wat voor over hebben om bij een bothy – vaak een koude hut zonder toiletvoorziening, elektriciteit en stromend water – te geraken: urenlang door kniehoog moeras hiken, soms tot de heupen wegzakken in een sloot, en dan hebben we het nog niet gehad over de terreur die de Schotse mug zaait in de Hooglanden.
Een volle rugzak
Allan wacht ons op bij de ferryboot naar het eiland Rùm, een piepklein eilandje met twintig bewoners. Nadat we tijdens de voorbereidingen op deze reis op zijn boek waren gestuit, hebben we hem benaderd en gevraagd een paar dagen met ons mee te hiken.
We varen – wie zei dat het in Schotland almaar regent? – onder een strakblauwe hemel langs de kliffen van het nabijgelegen Isle of Skye. Een school rondsnuitdolfijnen begroet ons op nog geen honderd meter van de ferry. We varen naar het kustplaatsje Kinloch, waarvandaan we een urenlange hike dwars over Rùm naar Guirdil-bothy hebben gepland. Een hut helemaal aan de verlaten westkant. Als we aanmeren in Kinloch zien we boven de kliffen twee zeearenden cirkelen.
Allan heeft een enorme tas op z’n rug. Naast auteur van de bothy-bijbel is hij ook huisbewaarder van de nog moeilijker bereikbare Dibidil-bothy aan de zuidkant van het eiland. Zijn tas zit vol gereedschap en bouwmaterialen en, zo blijkt ’s avonds, een fles wijn, Franse kazen en verse groenten (zelfs een kootje gember, een bol knoflook en citroengras) waarmee hij op z’n gasbrander een heerlijke Thaise schotel bij elkaar kookt.
Allan kijkt schichtig om zich heen. Op de boot bevinden zich meerdere verstokte wandelaars, en onder die hardcore hikers is Geoff niet heel geliefd sinds de publicatie van zijn boek. ‘In de buurt van sommige bothy’s kan ik beter wegblijven. Daar hangen foto’s aan de muur van mijn boek met een groot rood kruis erdoorheen. Daaraan is niets gelogen, in Kearvaig-bothy in de buurt van Cape Wrath, waar we eerder die week verbleven, troffen we op de boekenplank een rol wc-papier bedrukt met de cover van Allans boek.
Na vijf uur klimmen en klauteren, een paar gebroken wandelstokken, een natte broek en een hongerklop die we stillen met gedroogde pruimen en pindarotsen komen we aan bij de westkant van Rùm. De zon zakt en ik zie een hert met groot gewei boven op een klif staan. Niets doet hier denken aan de mens, op fotograaf Jonathan na, die steeds verder voor mij uit loopt. Hij is bang dat wanneer we straks bij Guirdil-bothy aankomen, de zon al verdwenen zal zijn achter de Bloodstone-heuvel en hij z’n perfect shot mist.
Wc met uitzicht
Er komt rook uit de schoorsteen van het stenen huis beneden in de Guirdil Baai. Allan, die ons vooruit is gegaan, is er zo te zien al. We dalen voorzichtig het pad af naar beneden. ‘Welkom in Guirdil Bothy. Volgens het logboek zijn er de afgelopen dagen geen bezoekers geweest.’ De schrijver is een stuk relaxter dan bij de ferry. Hier was het hem om te doen, dit wilde hij via z’n boek delen. ‘Ik heb mensen willen aanmoedigen bothy’s te gebruiken. Het gaat mij erom dat meer mensen de wilde natuur ontdekken, en bothy’s zijn daarvoor perfect. Misschien dat daarmee de liefde en het respect voor de natuur die ons omringt groeien.’
De Franse kazen en de wijn komen uit Geoffs rugzak. Jonathan ontsteekt de haard. Bang dat de bothy’s overlopen worden, is Geoff niet. ‘Bothy’s zijn zó sober, ze liggen zó afgelegen en zijn niet vooraf te boeken. Je moet wel érg gemotiveerd zijn om er überhaupt naar eentje op weg te gaan en alle uitrusting, voedsel, brandstof en water met je mee te dragen, door weer en wind.’
Terwijl Jonathan en Geoff verder praten bij het vuur neem ik de schep van de muur. Ik loop op veilige afstand van de bothy vandaan en graaf een kuil, doe mijn broek naar beneden, hurk en ga boven de kuil hangen. Het schemert. Majestueus uitzicht over de kliffen en de zee bij Rùm. Hier kan geen plee met gouden bril in welk Schots kasteel dan ook tegenop.
Ralf Groothuizen is reisjournalist en maakte eerder samen met de van oorsprong Britse fotograaf Jonathan Andrew voor Traveler (3/2017) een roadtrip door Noord-Engeland in een oldtimer.