Toen de vulkaan Vesuvius in het jaar 79 tot uitbarsting kwam, was Herculaneum slechts een van meerdere plaatsen die door gloedwolken van kokendheet gas werden getroffen en onder dikke lagen as werden begraven. Maar ook drie eeuwen nadat werd begonnen met opgravingen in Herculaneum, weten experts nog altijd niet precies hoe de slachtoffers in deze ooit bruisende havenstad aan hun einde kwamen.
Inwoners werden onder andere gedood door instortende gebouwen en rondvliegend puin of werden in de algehele paniek onder de voet gelopen, maar meerdere onderzoeken wijten de dood van veel slachtoffers aan het inademen van as en vulkanische gassen, aan een plotselinge hittesteek of zelfs aan de verdamping van water in zachte lichaamsweefsels.
In twee nieuwe studies wordt nu in meer detail op deze gruwelen ingegaan. Het ene onderzoek komt tot de conclusie dat mensen die hun toevlucht zochten in de boothuizen van de stad niet werden verbrand of verdampt, maar gebakken – als in een steenoven. In het tweede onderzoek wordt een slachtoffer uit een ander deel van de stad beschreven van wie de hersenen lijken te zijn gesmolten en daarna in glasvorm bewaard te zijn gebleven, alsof hij door een wrede toverspreuk was getroffen.
Zelfs als deze twee verhalen van spookachtige gedaanteveranderingen door toekomstig onderzoek worden bevestigd, betekent het nog niet dat we precies weten hoe deze mensen stierven. Het enige dat gezegd kan worden, is dat dit rond de tijd van hun dood is gebeurd.
Omdat zoveel cruciale aanwijzingen door de tand des tijds verloren zijn gegaan, “zullen we waarschijnlijk nooit de hele waarheid [over hun dood] achterhalen,” zegt Elżbieta Jaskulska, een osteoarcheologe van de Universiteit van Warschau die bij geen van beide nieuwe studies was betrokken. Maar het is de moeite waard te proberen deze puzzel op te lossen, en niet alleen omdat het de ontbrekende hoofdstukken in dit beroemde verhaal kan invullen. “Vulkaanuitbarstingen zijn van alle tijden,” zegt Janine Krippner, verbonden aan het Global Volcanism Program van het Smithsonian Institution, die evenmin bij de nieuwe onderzoeken was betrokken.
In de wereld zijn er talloze vulkanen die soortgelijke erupties kunnen voortbrengen, wat betekent dat de geschiedenis zich telkens zou kunnen herhalen. Meer inzicht in de wijze waarop mensen in het verleden door toedoen van pyroclastische stromen zijn omgekomen, zou hulpdiensten van nu kunnen helpen bij het behandelen van gewonde slachtoffers van toekomstige vulkaanuitbarstingen.
Ongelooflijk maar waar?
Op die dag in 79 na Chr. waren de vulkanische lawines van kokendheet as en gas, die met een snelheid van zo’n tachtig kilometer per uur van de berg denderden, ongetwijfeld het gevaarlijkst. In hun meer gasvormige gedaante worden deze pyroclastische stromen ook wel ‘pyroclastische gloedwolken’ genoemd, en het waren dit soort wolken waardoor Herculaneum werd getroffen.
Lange tijd werd gedacht dat veel van de slachtoffers die door de eruptie werden verrast, waren gestikt in de as en de giftige gassen. Maar in een reeks van onderzoeken die in de afgelopen twintig jaar werden verricht door Pier Paolo Petrone, paleobioloog van het ziekenhuis van de Università degli Studi di Napoli Federico II, en zijn collega’s wordt gesteld dat de temperaturen in de gloedwolken zó hoog waren dat veel van de interne organen van de slachtoffers door de extreme hitte meteen ophielden te functioneren.
In 2018 berichtten Petrone en zijn collega’s dat ze roodachtige, ijzerrijke bestanddelen op de vaak versplinterde botten van meerdere slachtoffers uit Herculaneum hadden gevonden. Het zou gaan om resten van rode bloedcellen, die zouden zijn verspreid toen zachte weefsels als de spieren, pezen, zenuwen en vetweefsels van de slachtoffers in de gloedwolken verdampten. Ook zouden hun schedels zijn geëxplodeerd als gevolg van het koken van vloeistoffen in de hersenen. Deze hypotheses werden door sommige experts met de nodige scepsis ontvangen. Zij wezen erop dat lichamen die bij veel hogere temperaturen worden gecremeerd, geen verdamping ondergaan.
Het debat bleef in de jaren daarna aanhouden en zal mogelijk door een nieuwe studie van Petrone en de zijnen, die vorige week in het New England Journal of Medicine is verschenen, opnieuw oplaaien.
Zeep en glas
Bij archeologische opgravingen wordt bijna nooit hersenweefsel aangetroffen. En zelfs als het wordt gevonden, is het vaak in slechte staat bewaard gebleven en veranderd in een zeepachtig mengsel van bestanddelen als glycerol en vetzuren. Petrone besloot nadere analyses uit te voeren op een slachtoffer dat in de jaren zestig in het Collegium Augustalium was gevonden, een gebouw dat was gewijd aan de cultus voor keizer Augustus, die van 27 v. Chr. tot 14 na Chr. over Rome heerste.
Toen de onderzoekers binnenin de schedel een glasachtige substantie vonden, waren ze verrast, vooral omdat er bij de uitbarsting zelf geen vulkanisch glas was gevormd. Het glas in de schedel bevatte proteïnen en vetzuren die veel in de hersenen voorkomen, en daarnaast vetzuren die kenmerkend zijn voor oliën in menselijk haar. Een andere, dierlijke herkomst voor deze bestanddelen werd in de directe omgeving niet gevonden.
De glasscherven zijn volgens Petrone waarschijnlijk de stoffelijke resten van de hersenen van het slachtoffer – en het eerste voorbeeld van dit soort glas dat in een historische of hedendaagse context is gevonden. Het weefsel moet in glas zijn veranderd door middel van vitrificatie, een proces waarbij een materiaal door verhitting vloeibaar wordt en daarna plotseling afkoelt en in glas verandert, in plaats van in een gewone vaste stof. Uit verkoold hout in de omgeving van het slachtoffer blijkt dat in het gebouw temperaturen van 520 graden hebben geheerst. Dat was blijkbaar heet genoeg om lichaamsvetten te laten ontbranden, zachte weefsels te doen verdampen en hersenweefsel te doen smelten. De herseninhoud moet daarna plotseling zijn afgekoeld, maar volgens Petrone is de oorzaak daarvan nog een mysterie.
“Het is tegelijkertijd verbazingwekkend en afgrijselijk om te beseffen dat zulke extreme temperaturen je hersenen in glas kunnen veranderen,” zegt Miguel Vilar, een biologisch antropoloog van de National Geographic Society die niet bij de nieuwe studie was betrokken.
Maar de vitrificatie is in dit geval niet volledig geweest, en omdat het onduidelijk is waarom deze man tot nu toe als enige van de slachtoffers van de uitbarsting dit lot onderging, is het lastig om definitief te concluderen dat het om gevitrificeerd hersenweefsel gaat.
Gebakken, niet verbrand
In het andere onderzoek, dat vorige week in het tijdschrift Antiquity verscheen, werden stoffelijke resten onderzocht die wijzen op een andere dood, namelijk van slachtoffers die op de kade van Herculaneum stierven. Daar hadden mannen zich op het strand verzameld, mogelijk om een vluchtpoging over zee te organiseren, terwijl het vooral vrouwen en kinderen waren die hun toevlucht hadden gezocht in stenen boothuizen die fornici werden genoemd. Iedereen kwam om het leven, en tot op heden zijn in dit gedeelte van de stad 340 lichamen opgegraven.
De botten van de slachtoffers werden lange tijd beschouwd als niet meer dan vergane stoffelijke resten. Maar in de laatste tien jaar konden deze verschroeide resten dankzij nieuwe analytische methoden nieuw licht werpen op de omstandigheden rond de dood van deze mensen.
“De gecremeerde resten van een persoon vertellen eigenlijk vrij veel over het leven van dat persoon,” zegt Tim Thompson, expert in de toegepaste biologische antropologie aan de Teesside University in het noordoosten van Engeland. Vandaar dat Thompson en zijn collega’s zich afvroegen of ze hun technieken niet ook op de slachtoffers van de uitbarsting van de Vesuvius konden toepassen.
Het team onderzocht de ribben van 152 personen in zes van de twaalf fornici. Ze keken naar de kwaliteit van het collageen, een belangrijk eiwit dat ook na lange perioden redelijk intact blijft maar onder andere door de inwerking van zeer hoge temperaturen kan afbreken.
Van de 152 slachtoffers vertoonden slechts 12 sterk verweerd collageen. De meeste van die twaalf mensen waren kinderen, van wie de botten minder mineralen bevatten, waardoor hun collageen in de loop der eeuwen mogelijk kwetsbaarder was voor verwering. Er bestaat bovendien een experimenteel bewezen verband tussen de mate van kristallisatie van botten en hun blootstelling aan hoge temperaturen. Het team ontdekte dat geen van de botten van deze slachtoffers sterk was gekristalliseerd.
Uit beide bevindingen blijkt volgens Jaskulska overtuigend dat de slachtoffers in de fornici op het moment van overlijden of kort daarna niet aan extreem hoge temperaturen als gevolg van pyroclastische gloedwolken zijn blootgesteld.
In diverse studies hebben onderzoekers aan de hand van zaken als veranderde magnetische eigenschappen van materialen en de schade aan pleisterwerk, hout en mortel een temperatuurbereik voor de pyroclastische gloedwolken kunnen opstellen. Volgens die onderzoeken liep dat bereik uiteen van 240 tot 800 graden Celsius.
In de nieuwe studie wordt een temperatuur in het lagere bereik waarschijnlijker geacht. Maar ook bij die relatief koelere temperaturen zouden de botten van de slachtoffers meer schade moeten vertonen. De afwezigheid van zulke schade betekent dat de lichamen op een of andere wijze beschermd werden tegen de gloedwolken.
De aantasting door de hitte werd waarschijnlijk verminderd door de nog overeind staande muren van de fornici, aangezien de meeste slachtoffers in de directe nabijheid van deze muren werden gevonden. Ook zijn de skeletten waarschijnlijk eerder gebakken dan verbrand, als gevolg van het opzwellen van externe weefsels en de opeenhoping van vocht rond de ledematen.
Deze slachtoffers werden niet op een brandstapel verbrand maar stierven doordat ze in de extreem hete lucht van de gloedwolken werden gehuld, een proces dat veel minder schade aan menselijke weefsels aanricht dan echte vlammen.
Duistere dood
Maar wat volgens Thompson niet gebeurde, was dat zachte lichaamsweefsels werden verdampt. Zelfs bij temperaturen boven de 650 graden Celsius tijdens een gecontroleerde crematie duurt het minstens veertig minuten om menselijk weefsel volledig te verbranden. De pyroclastische gloedwolken creëerden bij lange na niet zulke omstandigheden. “Als hypothese is het gewoon niet plausibel,” zegt Thompson.
Ook Petrone denkt dat de slachtoffers tegen de schade door de hitte beschermd waren omdat ze tegen elkaar aan waren gekropen. Maar hij is het niet eens met de stelling dat de temperaturen in de fornici te laag waren. Hij wijst op het glasachtige brein van het slachtoffer dat in het Collegium werd gevonden, van wie het skelet was verschroeid en versplinterd en wiens schedel lijkt te zijn geëxplodeerd door de plotselinge en enorme hitte.
Los van de wetenschappelijke meningsverschillen betwijfelt niemand dat de laatste momenten van deze mensen een absolute nachtmerrie moeten zijn geweest, zegt Thompson. Ze stierven bevend van angst in volstrekte duisternis, hetzij als gevolg van de blootstelling aan extreme hitte hetzij door verstikking. Plinius de Jongere, een Romeinse jurist die de ramp van enige afstand aanschouwde, herinnert zich in een brief dat sommige mensen zó bang waren dat ze smeekten om te sterven. Velen vroegen de goden om hulp, schreef hij, maar nog meer mensen dachten dat er geen goden meer waren en dat de aarde in een laatste, eeuwige nacht werd gehuld.
Hoewel het onderwerp zeker macaber is, kan een nadere analyse van de wijze waarop deze mensen aan hun einde kwamen, belangrijke eigenschappen van pyroclastische gloedwolken onthullen, want volgens Krippner is er nog te weinig bekend over de dynamiek van deze wolken. Zo zouden wetenschappers een bijdrage kunnen leveren aan pogingen om de gevolgen van toekomstige vulkaanuitbarstingen beter in te schatten en slachtoffers te helpen. En daarmee zouden de onfortuinlijke inwoners van Herculaneum, tweeduizend jaar na hun dood, kunnen bijdragen aan het redden van moderne mensenlevens.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com.