Elke dag gaat ze met de kudde naar buiten en wie haar zo bezig ziet op de heide weet direct: Anita Wichers zou niets liever willen. “Wat heb ik het goed. Ik heb haast nooit vrij, ga nooit met vakantie en aan feestjes of verjaardagen doe ik niet. Saai? Welnee. Altijd buiten, waar het mooi is.”
Wichers praat zo snel als ze denkt. Ze woont in een oud landhuis in het bos. In haar tuin scharrelen eekhoorns en boommarters rond. Ze heeft een paar relaties gehad, waaronder een met een boswachter, maar echt goed te combineren is het niet, leven met een man én met een kudde.
“Een vent die niet van de lucht van schapen houdt, zal nooit op mij kunnen vallen”, lacht Anita, die als het zou bestaan zelfs thuis nog schapenparfum op zou spuiten. “Er zijn dagen dat ik niemand zie, maar ik heb het altijd zo gewild. Lekker met de beesten bezig.”
De werkwijze van de herder mag traditioneel zijn, verder is alles veranderd, zegt voorzitter Kees van Hee van de Vereniging Gescheperde Schaapkudden Nederland (VGSN). “Traditionele herders werken net als vroeger, maar om heel andere redenen,” zegt Van Hee, die ook voorzitter is van een stichting die zevenhonderd schapen laat grazen op de Strabrechtse Heide bij Geldrop.
Eeuwenlang waren herders arme boeren die geen eigen grond hadden en waren aangewezen op onvruchtbare, door niemand toegeëigende gronden. Ze verdienden een schrale boterham door de mest te verkopen, en natuurlijk wol en vlees. Het kon ze verder niet schelen of de biodiversiteit in stand bleef. Het woord bestond nog niet eens.
Van oudsher werden heidegronden gemeden. Heide is een instabiele landschapsvorm, legt Van Hee uit, die overwoekerd raakt als je niets doet. Je kunt heidegebied afbranden, je kunt het plaggen, maar dan gaat het verloren. De beste manier om heidenatuur te onderhouden, wijst onderzoek steeds weer uit, is met natuurlijke begrazing.
Maar dan beter niet door de steeds populairdere heckrunderen, Schotse hooglanders of wisenten. “Grote grazers laten hier en daar een enorme plak uitwerpselen achter”, zegt Van Hee. “Van schapen vind je overal kleine keutels terug. Daarin zitten onverteerde zaden. Voor een rijke biodiversiteit zijn schapen het best.”
Het kuddebeheer kost ongeveer een ton per jaar, zegt Jessica Winter van Landschap Overijssel. Het meeste wordt opgebracht door donateurs, daarnaast komt er geld binnen van de provincie. Enigszins kostendekkend is het pas sinds afgelopen zomer, toen de provincie extra geld toezegde – niet uit het potje natuurbeheer, maar om de kudde als levend erfgoed in stand te houden.
Wichers heeft een aanstelling van 32 uur in de week, maar ze lacht als ze het daarover heeft. “Met mijn urenregistratie ben ik snel gestopt.” De inzet van vrijwillige herders moet de werklast van Wichers verminderen, legt Winter uit. Pensionado’s (“de zilveren kracht”), jongeren, vluchtelingen: ze melden zich graag. Maar eenmaal op de heide blijkt het herdersvak niet enkel mooi.
Sommigen haken af als blijkt dat ze echt minstens zeven uur buiten moeten lopen. “In de zomer is het romantisch, in de winter reumatisch, zeg ik altijd”, zegt Wichers. “Maar de beesten moeten echt van de berg leven. Zijn ze te kort buiten, dan worden ze te mager en wordt het gras te hoog.”
Deze tekst bevat enkele fragmenten uit de oorspronkelijke reportage. Het hele verhaal is te lezen in het januarinummer.