In de afgelopen 25 zomers is bioloog Constantí Stefanescu elke week in een rechte lijn over een reeks velden in Catalonië gelopen om er vlinders te tellen. Niet ver van de plek waar de Pyreneeën aflopen naar de Middellandse Zee, betrad hij vorig jaar op een zinderende julidag de weide waar traditiegetrouw de meeste vlinders voorkwamen. In vroeger jaren telde hij daar gemakkelijk 50 of 60 heideblauwtjes, naast andere bestuivers, die allemaal werden aangetrokken door een dichte deken van lupine, klaver en andere wilde bloemen.
De weide was zo geschikt voor vlinders omdat hij door een ouderwetse boer werd onderhouden: het gras werd slechts één- à tweemaal per jaar gemaaid om als winterhooi voor het vee te dienen. Maar een paar jaar nadat Stefanescu begon met het tellen van vlinders op de weide, raakte het veld in onbruik. Al snel werden de wilde bloemen verdrongen door diverse doornstruiken, gevolgd door grotere struiken en uiteindelijk bomen. Een paar vlindersoorten pasten zich aan het nieuwe bosland aan, maar de rijke diversiteit aan vlinders die Stefanescu eerder had waargenomen, was verdwenen.
“Als ik kijk naar de gegevens van 25 jaar geleden, is het schokkend,” zegt Stefanescu, leider van het Catalan Butterfly Monitoring Scheme (CBMS), een project om met behulp van tientallen ‘burger-wetenschappers’ de ontwikkeling van vlinderpopulaties op meer dan 140 locaties in Catalonië te volgen.
Net als in andere gebieden op gematigde breedten leven zo’n negentig procent van de vlindersoorten in Catalonië op het open veld en gedijen vooral op bloemrijke weiden. Maar in heel Europa gaan deze vlinders er in aantallen snel op achteruit. Volgens een van de meest uitgebreide studies van de Europese Unie op dit gebied is het totaal aantal weidevlinders tussen 1990 en 2017 met zo’n 39 procent afgenomen. Catalonië is een extreem voorbeeld van dit pan-Europese verlies aan biodiversiteit: in de laatste 25 jaar zijn de populaties van de meest voorkomende weidevlinders in de regio met 71 procent geslonken.
Net als andere bestuivers worden ook vlinders van twee kanten belaagd. Op sommige plekken maken kleine veehouderijen plaats voor grootschalige landbouwbedrijven, waardoor vlinderrijke weidegrond wordt omgetoverd in grote, aaneengesloten akkers waarop slechts één gewas wordt verbouwd, zoals maïs of zonnebloemen. Aan de andere kant raken kleinere boerderijen in onbruik en maken de eerder bewerkte akkers en weiden langzaam plaats voor bos. Beide trends zijn niet goed voor vlinders.
In de schaduw van de bomen, en met een netje in de ene hand en een klembord in de andere, betwijfelt Stefanescu of deze plek ooit weer in het vlinderrijke grasland zal veranderen dat het ooit was. Hij verwacht eerder dat de vlinderpopulatie hier verder zal wegkwijnen. “Dit is het begin van een plaatselijke uitsterving,” zegt hij.
Pan-Europese teloorgang
Overal in Europa zijn programma’s als dat van Stefanescu opgezet om vlindersoorten te tellen en te monitoren, sommige al tientallen jaren geleden. Omdat bij al deze projecten dezelfde methoden worden gebruikt, hebben onderzoekers en burger-wetenschappers inmiddels de beschikking over een robuuste dataset met belangrijke informatie over het wel en wee van vlinderpopulaties. En die informatie dient steeds meer als een ruwe afspiegeling van de gezondheidstoestand van andere bestuivers zoals bijen, en van het milieu in het algemeen. De trend die uit deze informatie valt op te maken, is verontrustend.
Lees ook: 6x vlinders die we dreigen te verliezen
Inmiddels wordt één op de vijf vlindersoorten in Europa als “min of meer bedreigd” beschouwd. In Nederland is sinds 1990 de helft van alle vlindersoorten verdwenen. En volgens een groeiend aantal studies – waaronder het baanbrekende onderzoek van de Entomologischer Verein Krefeld uit 2017, waarin werd vastgesteld dat het aantal insecten in Duitse natuurgebieden in een periode van 27 jaar met 75 procent was afgenomen – gaan insectenpopulaties in heel Europa er snel in aantallen op achteruit.
Ook het aantal weidevogels, die vaak in dezelfde habitats als vlinders voorkomen, is drastisch teruggelopen. Zo is in Frankrijk in de afgelopen dertig jaar een derde van alle weidevogelsoorten verdwenen.
Het is duidelijk dat het niet goed gaat met de habitat waar veel van deze insecten en vogels voorkomen. De milieustatus van meer dan driekwart van het weideland in de Europese Unie (EU) wordt geclassificeerd als “ongunstig” – een zeer algemene aanduiding die van alles kan betekenen, van ‘voor verbetering vatbaar’ tot ‘verdwenen’. Zo is er in Groot-Brittannië en Nederland minder dan vijf procent van het oorspronkelijke semi-natuurlijke weideland overgebleven.
Volgens de UNEP, het milieuprogramma van de VN, is de landbouw wereldwijd de voornaamste oorzaak van de teloorgang van deze soorten. Maar als het om de bescherming van grasland, vlinders, weidevogels en andere insecten gaat, kan de landbouw zowel een negatieve als positieve uitwerking hebben, afhankelijk van het type landbouw dat wordt bedreven.
Duidelijk is dat de intensieve akkerbouw niet goed is voor de biodiversiteit. De aanplant van enorme akkers waarop slechts één gewas wordt verbouwd, het gebruik van landbouwbestrijdingsmiddelen en een intensief schema van maaien en ploegen zijn doorgaans genoeg om de wilde flora en fauna uit een gebied te verdrijven. Daarnaast zorgt de vervuiling met stikstof – het gevolg van het gebruik van kunstmest en de intensieve veeteelt – voor een versterkte groei van grassoorten die de waardplanten verdringen waarvan vlinders afhankelijk zijn.
Vreemd genoeg is het voor het natuurlijke evenwicht van weidegronden (en dus voor vlinderpopulaties) evenmin goed als de mens helemaal niet meer in deze habitat ingrijpt, zoals uit het onderzoek van Stefanescu is gebleken. “Het oprukken van bosgebied is een van de redenen achter de ineenstorting van het aantal vlinders,” zegt hij, “maar de intensieve landbouw zorgt voor de rest.”
Nadat Stefanescu klaar is met het tellen van vlinders, rijdt hij een paar minuten over een landweg die zich langs akkers met maïs en zonnebloemen slingert. Al deze akkers waren ooit hooiland en weiden. Hij stopt naast een maïsveld, waar de zacht ruisende stengels tot aan de berm groeien. “De rafelranden zijn volledig verdwenen,” zegt hij.
Lees ook: Het schimmige leven van vlindervangers in Indonesië
Een van de redenen waarom de biodiversiteit op minder intensieve, traditionele akkerlandschappen zo hoog is, is het feit dat dit soort akkers een mozaïek vormen: rond akkers, weiden, stukjes bos en boomgaarden liggen rafelranden van stenen muurtjes, heggen en niet-bewerkte stroken land. Het uiteenlopende gebruik van deze stukken grond biedt ruimte aan wilde planten en dieren, die goede schuilplaatsen in zulke tussenzones vinden. Het resultaat is een soort ‘gedomesticeerde’ wildernis.
Maar door landbouwsubsidies en de mechanisering van de landbouw veranderen boeren kleinere akkers vaak in grote, aaneengesloten monoculturen en plaatsen ze meer vee op geconcentreerde plekken. Hoewel de EU specifieke doelstellingen ter bescherming van de biodiversiteit heeft opgesteld, wordt in Brussel toegegeven dat dit streven grotendeels is mislukt. Om de rol van de landbouw in de biodiversiteitscrisis aan te pakken heeft de EU onlangs nieuwe plannen gepresenteerd, waaronder de ‘Farm to Fork Strategy’ (de ‘Boer tot Bord’-strategie) en de ‘Biodiversiteitsstrategie'. Maar wat de productiewijze van voedsel in de EU werkelijk bepaalt, zijn de landbouwsubsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), waaraan in 2019 ruim 62 miljard euro werd uitgegeven, een derde van de totale EU-begroting.
In plaats van boeren financieel aan te moedigen om stukjes wilde natuur te laten bestaan, bevordert het GLB nog altijd de aanleg van monoculturen, zoals het uitgestrekte maïsveld dat Stefanescu mij liet zien.
“Dit is één enkele habitat,” zegt hij terwijl hij richting de zee van groene stengels gebaart. “En het is een vijandige habitat.”
Weidegrond en CO2
Weidegronden en savannes ondersteunen niet alleen een hoge biodiversiteit maar zijn ook enorme reservoirs van CO2: wereldwijd ligt zo’n zeshonderd miljoen ton van het broeikasgas in dit soort landerijen opgeslagen. In Noord-Amerika ligt in de uitgestrekte prairies méér CO2 opgeslagen dan in de biomassa van tropische regenwouden. En toch behoren ze tot de minst beschermde ecosystemen op aarde en worden ze vooral in stand gehouden door akkerbouw en veeteelt. Vaak wordt onderschat hoe oud deze graslandhabitats zijn, die soms al veel langer bestaan dan de moderne mens. Ze werden gevormd door gletsjers, door natuurbranden en door reusachtige planteneters die al lang zijn uitgestorven.
Sommige veel voorkomende prairiegrassen kunnen honderden of zelfs duizenden jaren leven. Maar volgens Joseph Veldman, assistent-professor ecologie en conserveringsbiologie aan de Texas A&M University, zijn de ware rijkdom en opslagcapaciteit van deze oude graslanden niet bovengronds te zien, zoals bij imposante oerbossen, maar onder de grond: in hun uitgestrekte wortelstelsels.
De laatste jaren is een nieuwe bedreiging van deze graslanden opgedoken: campagnes voor het massaal planten van bomen. Twee jaar geleden behoorde Veldman tot de vele critici van een veelbesproken studie waarin het planten van bomen werd omschreven als de meest efficiënte manier om de klimaatverandering aan te pakken. De auteurs van die studie stelden dat de aarde ruimte bood om duizend miljard nieuwe bomen te planten. Maar volgens Veldman was het onderzoek “onjuist en misleidend” en is het idee om massaal bomen te planten een “ernstige bedreiging” van graslanden en savannes.
De auteurs van de studie hebben hun inschattingen naderhand gecorrigeerd en de implicaties ervan afgezwakt. Maar volgens Veldman is het idee dat de aarde gered kan worden door het planten van bomen nog altijd springlevend en vooral aantrekkelijk voor zakenlieden en politici die onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen niet willen verminderen.
Intussen veranderen stukken in onbruik geraakt akkerland en overwoekerde weiden in Spanje, zoals het veldje waar Stefanescu zijn vlinders telt, geleidelijk aan in bosland. Na tientallen jaren van ontvolking op het Spaanse platteland is een kwart van het land inmiddels bedekt met bos – een driemaal zo groot oppervlak als in 1900. En die bosbedekking, waartoe ook plantages worden gerekend, neemt elk jaar met één procent toe, grotendeels door natuurlijke herbebossing.
Sommige milieuactivisten vinden dat prima: het is een kans om marginaal en feitelijk ongewenst grondgebied aan de natuur terug te geven. Veel vogelsoorten en grotere zoogdieren die in deze habitat gedijen, waaronder de wolf en de Iberische steenbok, maken een comeback in Spanje.
Maar het gewoon laten verwilderen van akkerland is niet de oplossing, zegt Deli Saavedra, hoofd landschappen van Rewilding Europe. Het terugbrengen van natuurgebieden in hun natuurlijke staat, een proces dat ook wel ‘rewilding’ wordt genoemd, is in Europa de laatste jaren steeds populairder geworden. Daarbij wordt vaak gekozen voor de verwildering van uitgeputte stukken grond door middel van de herintroductie van toproofdieren en grote planteneters. Grazende dieren houden een landschap “functioneel,” zegt Saavedra. Ze houden open grasland in stand en verkleinen de kans op natuurbranden.
Saavedra’s groep bevindt zich in het eerste stadium van een project om semi-wilde herkauwers en paarden te herintroduceren op 800.000 hectare aan verlaten grasland op de Spaanse Hoogvlakte (de Meseta Central), in het midden en oosten van het land. “Wat er daar ontbreekt, zijn de planteneters,” zegt hij.
Pop-upbescherming
Hoog in de Pyreneeën, vlak bij de grens tussen Frankrijk en Spanje, wordt op een veel kleinere schaal een poging gedaan tot behoud van een van de meest iconische vlinders van Catalonië: het berggentiaanblauwtje, met zijn grote blauw met beige vleugels. Biologen Irene Figueroa en Guillem Mas ronken een steile, onverharde weg op in hun fourwheeldrive die ze ‘Tete’ hebben gedoopt – een Catalaanse koosnaam voor een broer. Eenmaal aangekomen in een afgelegen weiland waar de wilde bloemen tot heuphoogte reiken, ziet Figueroa de waardplant van het berggentiaanblauwtje, de kruisbladgentiaan.
Ze duwt de stevige blauwe bloemen van de plant opzij en vindt eitjes van de vlinder. De kleine witte stipjes ter grootte van een speldenknop liggen dicht bij een knop van de plant. Berggentiaanblauwtjes zijn een beschermde vlindersoort in Europa en hun aantal is in een groot deel van hun leefgebied achteruit gegaan. Een van de problemen voor deze vlinder is dat de soort alleen in een zeer specifiek leefgebied voorkomt, dat enorm is gekrompen. Bovendien zijn de vlinders voor hun voortplanting afhankelijk van één enkele waardplant. Berggentiaanblauwtjes hebben daarnaast een parasitaire relatie met een bepaalde mierensoort. Met behulp van feromonen en geluiden zorgen de vlinders ervoor dat hun rupsen worden opgenomen en verzorgd in de mierenkolonie tijdens de winter. “Er zijn maar weinig locaties die aan al die criteria voldoen,” vertelt Figueroa.
Figueroa en Mas zijn gespecialiseerd in wat wel ‘pop-upnatuurbescherming’ zou kunnen worden genoemd. Ze wenden zich niet tot de overheid voor de bescherming van soorten, een proces dat jaren kan duren, maar ze richten zich direct op bedreigde planten, dieren en zelfs leefgebieden zoals bloemenweiden. Met hun non-profitorganisatie voor natuurbehoud en -herstel Paisatges Vius, oftewel ‘Levende landschappen’, creëren ze microreservaten om bedreigde soorten te beschermen op stukjes land waar de soorten het nog net redden.
Maar dat betekent niet dat ze contact met mensen uit de weg gaan. Ze onderhandelen juist direct met de landeigenaren over het beheer van het landschap. In het beste geval komen ze overeen dat de eigenaar gewoon blijft doen wat die altijd al deed, en dat deze contact met Figueroa en Mas opneemt bij plannen om iets anders te gaan doen. In andere gevallen vragen ze landeigenaren om een andere aanpak toe te passen, en compenseren ze mogelijk financieel nadeel dat daaruit voortkomt.
Voor het weiland dat we bezoeken hebben ze de boer bijvoorbeeld gevraagd om later en minder te maaien. Daardoor kan het berggentiaanblauwtje zijn levenscyclus voltooien en kunnen de natuurbeschermers bloemzaden verzamelen die ze vervolgens kunnen gebruiken voor het herstel van andere weilanden in de buurt. Zo kunnen ze hopelijk het leefgebied van de vlinders weer wat uitbreiden. Ter compensatie van het feit dat de boer minder kan maaien, kopen ze hooi voor hem bij andere boerderijen. Bovendien hebben ze, om goodwill te kweken onder de lokale boeren, onlangs enkele wegen hersteld die tussen de weilanden door lopen.
Dat gaat allemaal niet snel of gemakkelijk, vertelt Mas. Natuurbeschermers en boeren staan vaak tegenover elkaar, en sommige van de boeren met wie ze samenwerken vinden het nog steeds niet echt de moeite waard. Natuurbescherming wordt steeds complexer, stelt hij. “Het ging ooit alleen over afname van het leefgebied, maar inmiddels is het zoveel meer: invasieve planten, klimaatverandering, chemicaliën... Zelfs als je alles goed doet, kan een factor als klimaatverandering alsnog roet in het eten gooien.”
Lees ook: Hoe een rups een vlinder wordt: metamorfose uitgelegd
Zo is de mier waar het berggentiaanblauwtje van afhankelijk is kwetsbaar voor veranderingen in de temperatuur van de grond.
“Dat is iets dat we in de toekomst niet in de hand hebben,” vertelt Mas nog.
En op dit moment, terwijl we op die helling staan tussen de vlinders en bijen die zich tegoed doen aan de blauwpaarse bloemen, lijkt het een enorme klus: zaden verzamelen, grasland herplanten, twijfelende boeren overhalen met balen hooi en via autoraampjes gesprekken voeren op onverharde wegen. Maar misschien is dat wel precies hoe het vinden van de balans tussen mens en natuur er in de praktijk uitziet.
“In deze oude landschappen, die eeuwen of misschien wel millennia lang door mensen zijn bewerkt, bereiken we de hoogste graad van diversiteit wanneer we samenwerken,” aldus Stefanescu.
Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met de non-profitnieuwsorganisatie Food & Environment Reporting Network.
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in het Engels op nationalgeographic.com