Dit verhaal verscheen in de augustus editie van National Geographic magazine.
Deze bijzondere vlinder vang je niet zomaar.
Papilio blumei, een zwart-blauwe page, komt uitsluitend voor op het Indonesische eiland Sulawesi, en dan ook nog alleen op vrij grote hoogte. Zijn leefgebied bevindt zich rond een bergtop die is bedekt met een dun laagje glibberige aarde. Elke voet of hand waarmee je steun zoekt, veroorzaakt een kleine modderlawine. Halverwege de vallei en het hoogste punt van onze expeditie, wordt het mij opeens duidelijk: nu begrijp ik waarom sommige vlinders zo duur zijn en waarom er een zwarte markt bestaat voor zeldzame exemplaren.
Onze vlindervanger, Jasmin Zainuddin, blijft even staan en prikt met zijn stok in de modder. “Nog iets verder”, zegt hij. Jasmin is geboren en getogen op Sulawesi en heeft in de afgelopen decennia een netwerk opgebouwd an informanten, transporteurs en vangers. De vlinders worden van berghellingen geplukt en komen uiteindelijk terecht bij verzamelaars over de hele wereld.
Vandaag begint zijn dag in Makassar, een stad op de zuidwestpunt van het eiland. Samen met een paar hulpjes stapt hij in een busje en verlaat hij de hete vallei, op weg naar een dorp aan de voet van de berg. Omdat de weg daar te steil en te glad wordt, stappen Jasmin en de andere mannen over op een stuk of zes motorfietsen. De weg wordt almaar smaller en gaat over in een pad dat wordt onderbroken door een reeks hangbruggen die slechts één motorfiets tegelijk kunnen dragen. Bij het volgende dorp stapt iedereen af, hijst zakken rijst en jerrycans met water op de rug en begint aan de klim omhoog.
Het is een vermoeiende reis. Jasmin steunt hijgend op zijn stok, maar heeft een grijns op zijn gezicht. “Bijna”, zegt hij.
Hogerop gaat het landschap over in terrasvormige rijstvelden, waarachter onze eindbestemming opdoemt: een hut op hoge palen, zelfgebouwd door Jasmin. Eén voor één klimmen hij en zijn hulpjes naar binnen. Zodra de zon ondergaat, strekt Jasmin zich uit op de vloer. Hij is niet meer de allerjongste, en het gesjouw met proviand valt hem elke keer zwaarder. Morgen, zegt hij, begint de jacht echt.
Alles wat Jasmin zegt, elk voorwerp dat hij aanraakt, elke herinnering die hij ophaalt, heeft te maken met vlinders. Hij bestudeert, volgt en vangt ze sinds hij als jongetje in aanraking kwam met een buitenlandse vlinderkenner. Nu stuurt hij zelf geregeld een legertje jongens op pad, uitgerust met een vlindernet. Met elkaar vormen ze de onderste trede van de vlinderhandel, een keten van tussenpersonen die eindigt in de woonkamers en werkruimten van buitenlandse verzamelaars, die soms wel duizenden euro’s over hebben voor een ingelijste vlinder aan de wand.
Het is inmiddels bijna helemaal donker. Twee vrouwen zijn aan het koken en lachen om de rustende Jasmin. De oudere vrouw is Mujiauna, met wie hij al bijna dertig jaar is getrouwd. Jasmin gaat rechtop zitten. “Jij hebt vast ook een vrouw”, zegt hij. Voor het eerst heeft hij het niet over vlinders.
“Nee”, zeg ik. “Of laat ik zeggen: niet meer.” “Is haar iets overkomen?” “Ja.” Hij blijft even zwijgend zitten en gaat dan weer liggen.
De hut staat op de westelijke flank van de berg. De ochtend dient zich aan als een smalle streep licht tussen de bergwand en laaghangende regenwolken.
Jasmin komt nog maar zelden boven op de berg, vertelt hij, maar vandaag loopt hij een deel van de route mee met zijn favoriete vanger, Aris, een jonge kerel nog. Beiden zijn gewapend met een net.
Langs de rijstvelden stroomt een beek die uitmondt in een riviertje waarlangs ze stroomopwaarts verder lopen. Onderweg praat Jasmin vrijuit – vlinders zijn niet gevoelig voor mensenstemmen –, maar onderweg ‘leest’ hij het bos met een ervaren blik. Te midden van de varens, klimplanten en druppend water spot hij alle gevleugelde dieren, hoe klein ook, die rusten onder het gebladerte. “Nee”, zegt hij elke keer. “Te algemeen.”
Jasmins vader was vlindervanger sinds de jaren zeventig. Het gezin woonde in het dorp Bantimurung, waaraan de beroemde Britse bioloog Alfred Russel Wallace een eeuw eerder een bezoek had gebracht. Wallace omschreef Bantimurung als “een prachtige plek, waar zich overal kleurige vlinders aan ons toonden – oranje, geel, wit, blauw en groen – en die bij verstoring in bontgekleurde wolken opvlogen.”
Jasmins vader pakte de zaken niet erg gestructureerd aan: hij ving wat er rond het huis fladderde en verkocht zijn waar aan buitenlanders op het eiland. Het duurde niet lang of er kwamen buitenlanders met meer kennis over de vlinders dan de lokale bevolking. Een Franse verzamelaar liet de jonge Jasmin zien hoe hij vlinders kon vangen in een glazen pot met ether.
Kort daarna moest het gezin op last van de overheid verhuizen, vertelt hij, maar hij dacht nog vaak terug aan de glazen pot, waarin de vlinders nog heel even bewogen en vervolgens levenloos bleven liggen.
In de jaren tachtig nam zijn leven een nieuwe wending. Een groepje Japanners kwam naar Sulawesi met vragen over vlinders. Een van hen, een man die Jasmin ‘mister Nishiyama’ noemde, sprak een beetje Indonesisch. Hij merkte algauw dat Jasmin een slimme jongen was die duidelijk affiniteit had met vlinders.
Twintig jaar lang bezocht Mr. Nishiyama het eiland regelmatig en vroeg Jasmin altijd mee op zijn expedities. In de bergen maakte de Japanner Jasmin wegwijs in de vlinderwereld: hij leerde hem alles over de wijze van vliegen, paren en rusten, en vertelde hem wat vlinders aantrekt en afstoot. Pas jaren later ontdekte Jasmin dat zijn leermeester, Yasusuke Nishiyama, in Azië een vooraanstaand lepidopterist was die boeken schreef over de vlinders die zij samen hadden gevonden.
Jasmin wijst naar een plek boven een hoge waterval. “Daar!”, zegt hij. Dat is het leefgebied van ‘de blumei’.
Aris klimt verder en springt zonder enige moeite over vochtige wortels en grote keien. Jasmin blijft achter. Terwijl Aris langzaam maar zeker tussen het groen verdwijnt, blijft Jasmin langs de bergwand omhoog turen naar de nevel boven de waterval en zwaait gedachteloos met zijn ragfijne vlindernet.
De waterval blijkt de eerste van een reeks.Aris beklimt er een aantal en breekt dan door het wolkendek. Hij blijft staan en pakt iets uit een driehoekig houten doosje dat hij op zijn heup draagt. Hij neemt er een stukje vetvrij papier uit en vouwt het voorzichtig open. Het bevat een exemplaar van de vlinder die hij hoopt te vangen: Papilio blumei.
De vleugels lijken op zwart fluweel en zijn versierd met een iriserende strook blauwgroen. De vlinder is zo mooi dat het wel lijkt op een kostbaar sieraad. Ik snap direct waarom verzamelaars er zo op zijn gebrand er eentje te bezitten.
Aris snijdt een lucifergroot twijgje van een boom en scherpt het met zijn mes. Daarmee prikt hij de lokvlinder vast op een groot blad en loopt naar een rotsblok even verderop.
“Het is een vrouwtje”, zegt hij. “Het mannetje komt zo, op zoek naar een partner.”
Hij gaat zitten en wacht.
Het hele jaar door woont Aris met zijn partner en pasgeboren baby in Jasmins hut, waar ze leven van rijst en hun inkomsten uit de vlindervangst. Hij en de andere mannen brengen hun vangst naar Jasmin, die hun per vlinder een paar cent betaalt. Jasmin op zijn beurt verhandelt de vlinders op de markt in Bantimurung of via een Indonesische vlinderhandelaar, die ze vervolgens verkoopt aan handelaren over de hele wereld. Tegen de tijd dat een eindverkoper een blumei inlijst, is de prijs opgelopen tot bijna honderd euro. Andere soorten, vooral als ze internationaal beschermd zijn, kunnen astronomische bedragen opbrengen.
De vlinderhandel lijkt misschien een victoriaanse hobby, maar is dat niet. Vooral het internet maakt het verzamelaars van nu erg makkelijk. In 2017 hebben de Britse autoriteiten voor het eerst iemand veroordeeld voor het vangen en doden van een tijmblauwtje, een van de zeldzaamste vlinders van Groot-Brittannië. Agenten spoorden de dader, Phillip Cullen, op via een online veilingsite.
In 2007 kon de Amerikaanse Fish and Wildlife Service in Los Angeles na jarenlang onderzoek Hisayoshi Kojima inrekenen, een Japanner die zichzelf omschreef als ‘de meest gezochte vlindersmokkelaar ter wereld’. Hij liep tegen de lamp toen hij een undercoveragent een illegale verzameling vlinders aanbood met een waarde van ruim tweehonderdduizend euro. Hoeveel er in de illegale vlinderhandel omgaat, is moeilijk te zeggen, maar volgens schattingen gaat het om honderden miljoenen per jaar.
“Heb jij thuis ook vlinders?” vraagt Aris. “Soms”, zeg ik. Ik woon in Fairhope, een stad in Alabama die ligt op de migratieroute van de monarchvlinder. Een van de laatste keren dat mijn vrouw en ik met onze dochters eropuit trokken, keken we de documentaire Flight of the Butterflies in een museum. Deze ging over de zwart-oranje monarchvlinder, die jaarlijks van Canada naar Centraal-Mexico vliegt en terug.
Aris vindt het maar grappig, een film over vlinders. Hij lacht.
Daarom doe ik er verder maar het zwijgen toe. Ik vertel hem niet dat Nicole tijdens dat uitstapje al ziek was en dat we haar daarna steeds verder achteruit zagen gaan. Zo nu en dan nemen mijn dochters de oorbellen eerbiedig uit hun doosje en bewonderen ze in de spiegel. Ze waren niet duur, maar voor de meisjes zijn ze van onschatbare waarde.
“Ik mis mijn vrouw”, zegt Aris. Ik ook, zeg ik. We zitten en wachten geduldig af. De uren verstrijken, vlinders vangen is een eenzame onderneming. Maar dan steekt Aris een wijsvinger de lucht in: “Kijk.”
Hoog boven de boomtoppen zien we een beweeglijk blauw stipje. Het fladdert in een grillige glijvlucht omlaag naar de lokvlinder.
Hoe dichter hij ons nadert, hoe meer tot me doordringt hoezeer dit exemplaar van de lokvlinder verschilt. Hij glinstert en het blauw op zijn vleugels is rijkgeschakeerd. Zijn kleuren lijken een extra dimensie te bezitten: bij elke beweging veranderen ze, afhankelijk van de stand van de vleugels ten opzichte van de zon.
Wetenschappers hebben jarenlang geprobeerd deze eigenschap van de blumei na te bootsen. In 2010 heeft een team van Engelse onderzoekers uit Cambridge en Exeter gepoogd de kenmerken wetenschappelijk te omschrijven in het blad Nature Nanotechnology: “Hoewel de natuurlijke kenmerken van gelaagde kleuren goed zijn onderzocht, blijft het lastig om de iriserende werking na te bootsen. Om laagjes te creëren werken we hier met een combinatie van methoden, waaronder colloïdale zelfassemblage en sproeitechnieken. Door atoomdikke laagjes af te zetten proberen we fotonische structuren te maken die het veranderende kleurenpalet nabootsen dat wordt aangetroffen op de vleugels van de Indonesische vlinder Papilio blumei.”
Dat unieke schouwspel zien wij met eigen ogen terwijl de vlinder omlaag dwarrelt.
Nog voor de vlinder zijn beoogde partner heeft bereikt, zwaait Aris met zijn net. En één zwaai blijkt genoeg.
Ai. Dat dit ook deel was van ons avontuur, was ik even vergeten.
Aris’ gezicht straalt vreugde uit. Met veel geduld en vaardigheid heeft hij zojuist een buit binnengehaald waarmee hij zijn vrouw en kind een hele poos kan onderhouden. Hij reikt behoedzaam in het net en pakt de vlinder eruit. Met de vleugels tussen duim en wijsvinger geklemd, drukt hij met de vingers van zijn andere hand het lijfje even in en de vlinder sterft.
Hij steekt de lokvlinder en de nieuwe vlinder in driehoekige envelopjes van vetvrij papier en bergt ze op in het houten doosje.
Terwijl we afdalen langs de watervallen spookt het moment waarop de blumei ophield te bewegen voortdurend door mijn hoofd. Op dat moment verloor de vlinder die extra dimensie. Hij was daarna ook nog mooi, maar eerder zoals een edelsteen of een schilderij ons bekoort. Degene die hem uiteindelijk ingelijst aan de wand zal hangen, zal nooit weten hoe prachtig de vlinder was toen hij nog leefde.
De daaropvolgende dagen komen allerlei vlindervangers naar de hut om Jasmin hun buit te laten zien.
Ze hebben vooral vlinders bij zich, maar ook motten en andere insecten. Op een avond zitten een paar vangers op Jasmins hoge veranda te praten. Ineens staat een oudere man op, grist zijn net van de vloer en springt omlaag. Aangemoedigd door de anderen rent hij de heuvel op en zwaait met zijn net naar een donker, fladderend figuurtje in de lucht.
Wanneer hij terugkomt, inspecteren de anderen zijn vangst: een zeldzame en beschermde page van het geslacht Troides.
“Het is maar een kleintje”, zegt Jasmin.
Dat mag dan zo zijn, maar dit exemplaar is zo groot als de hand van een volwassen man. De vleugels lijken mat en ruw, totdat Jasmin de voorvleugel van de achtervleugel draait en er een felgele streep zichtbaar wordt.
De mannen zijn opgetogen. Deze page gaat een mooie prijs opleveren, zeggen ze, meer nog dan de blumei. De jacht op blumei is verboden in Nationaal Park Bantimurung Bulusaraung, maar het vangen van Troides is overal illegaal. Het gevangen insect zal dus op de zwarte markt worden verhandeld.
De volgende dag begint Jasmin aan de lange afdaling naar de markt bij park Bantimurung. Met zijn hulpjes legt hij nu alle etappes in omgekeerde volgorde af.
Park Bantimurung is al van verre zichtbaar; het is onderdeel van een van de grootste karst- formaties ter wereld. Het grillige landschap ontstond toen kalksteen en losse aarde wegspoelden en er imposante stenen torens overbleven. De harde steenlaag rijst en daalt, gaat soms ondergronds, en toont zich dan weer bij ruisende watervallen.
De markt bevindt zich rondom de ingang van Bantimurung Ecotourism Park, de uitvalsbasis voor het nationale park. Na de rust en stilte in de nevel hoog op de berg, is de markt een ware aanslag op de zintuigen. Kooplui roepen “kupukupukupu-kupu” (vlinders! vlinders!), terwijl drommen mensen langs de kramen lopen. De bezoekers van de markt vallen in twee groepen uiteen: je hebt de talloze toeristen in vlindershirtjes, die drinken uit vlinderbekers en vlindersnoep eten onder vlinderparasols, maar je vindt er ook mannen in nette overhemden die zijn gekomen om vlinders in te kopen. Ze speuren de kramen af, waar duizenden vlinders zijn uitgestald en andere keurig opgeborgen in donkere doosjes.
In Indonesië is de regelgeving op het gebied van de vangst, de verkoop en de export van vlin- ders erg ingewikkeld en vergeven van de uitzonderingen. Zelfs bedreigde soorten mogen in sommige gevallen voor de commerciële handel worden gekweekt en verhandeld. Maar hoe weet een koper nu of hij een wilde vlinder koopt of een gekweekte?
Terwijl ik met Jasmin langs de kramen loop, vraag ik hem wat legaal, en wat illegaal is op deze markt. Hij draait zijn armen om elkaar heen en vouwt dan ook nog zijn handen, om aan te geven hoezeer beide met elkaar verweven zijn.
Als hij een beschermde vlinder ziet, zou hij die dan willen aanwijzen?
Hij schudt zijn hoofd en glimlacht, loopt dan langs de kramen en tikt onderwijl lijstjes en doosjes aan. “Deze”, zegt hij. “En deze... deze... deze... deze...” Hij wijst zowat de helft van alle verkrijgbare vlinders aan.
Als de nette mannen iets zien wat ze willen kopen, verdwijnen ze in een van de achterkamertjes om te onderhandelen over de prijs. Jasmin is hier om zaken te doen. In een van de winkeltjes toont een man hem allerlei doosjes met talloze driehoekjes van vetvrij papier erin. Deze vlinders begonnen hun reis in de netten van jongens op veraf gelegen eilanden, waarna ze door tussenhandelaren werden vervoerd en uiteindelijk hier belandden. Het gaat daarbij om hele stapels vlinders, wachtend op een koper uit het buitenland.
De overheid is zeker wel op de hoogte van deze handel?
Jasmin glimlacht weer, gaat naar een raam, en gebaart naar de drukke straat. “Kijk... kijk... kijk”, zegt hij. Hij wijst naar mannen in politie-uniform die het allemaal heel gewoon lijken te vinden.
We gaan het park in, waar een wat armoedig hotel en een natuurlijke waterglijbaan zijn te zien. Gidsen leiden groepen toeristen naar ondergrondse grotten. Waar je ook kijkt, overal zijn vlinderdecoraties te zien, tot op het voetpad aan toe, maar in de lucht fladdert er niet één. “De overheid kan het allemaal niets schelen”, zegt Jasmin.
Hij wijst naar een gebouw. “Daar woonde ik toen ik klein was.” Bantimurung Ecotourism Park, zegt hij, was het overheidsproject waarvoor het gezin destijds moest verkassen.
Hij gaat het park wat dieper in en passeert daarbij zijn oude huis en een in onbruik geraakt terrarium voor vlinders. We slaan een hoek om, lopen door een smalle steeg en hebben dan de drukte achter ons gelaten. Hij vertraagt zijn pas en dempt zijn stem. “Dit was mijn familie”, zegt hij als hij bij een kleine, met stenen gedecoreerde tuin stil is blijven staan. Op de achtergrond klinken de opgetogen kreten van de toeristen in het waterpark, waardoor de echte betekenis van deze plek niet meteen tot me doordringt.
Dan snap ik het: dit zijn grafstenen.
Terug in zijn huis speelt Jasmin op de vloer met zijn kleindochtertje. Hij zou graag zien dat zijn zoon ook vlindervanger wordt, maar de jonge man is niet geïnteresseerd. Ik pak de kaarten van de omgeving er nog eens bij. Nationaal Park Bantimurung Bulusaraung, besef ik, is groter dan ik had verwacht. Veel groter.
Hoe heette het ook al weer, dat dorp nabij deze hut? “Laiya”, zegt hij.
En daar op de kaart ligt Laiya, een speldenprikje aan de voet van de berg, diep in het park. Alle vlinders die hij en zijn helpers van de berg plukken zijn dus illegaal gevangen.
Hij haalt zijn schouders op. “Zolang het bos er is, zullen er vlinders zijn”, zegt hij. Hij vindt dat hem geen blaam treft omdat het zijn geboortegrond is. De overheid heeft hem die afgenomen, vindt hij, en op deze manier kan hij nog iets terugpakken van wat hem toekomt.
Maar als iedereen dat zou doen, begin ik – en dan komt Jasmin voor het eerst in opstand. “Zolang het bos er is...”, herhaalt hij. “Maar zij kappen het bos.”
Hij steekt een wijsvinger de lucht in, boos nu, en begint een hele lijst wetenschappelijke vlindernamen op te dreunen. Ik kies er eentje (Ixias piepersii) en zoek hem op in een van zijn geïllustreerde naslagwerken. Het is een vrij onopvallend, gelig vlindertje. De soort komt uit- sluitend voor in de kuststrook tussen Bantaeng en Bulukumba, aan de zuidkant van het eiland. Hun leefgebied wordt opgeslokt door visserijbedrijven, zegt Jasmin, en hij vreest dat de soort zal uitsterven.
Nu worden Jasmins ogen vochtig. “Niemand houdt méér van de kupu-kupu dan ik”, zegt hij. “Dat zie je in mijn huis. Kijk maar eens goed.”
Ik zie vlinders op het tafelkleed en geschilderde vlinders op zijn meubels. Hij heeft zelfs gesigneerde Engelse en Japanse edities staan van Mr. Nishiyama’s boeken. Niet dat hij die kan lezen, maar hij kijkt er graag in met zijn kleindochter. De stenen in de muren hebben de vorm van vlindervleugels.
Er is in Jasmins huis, net als in zijn hele leven, niets dat niet naar vlinders verwijst.
Waarom zo veel mensen zo dol zijn op vlinders zou ik niet precies kunnen zeggen. En waarom negentiende-eeuwse verzamelaars en Japanse zakenlui overal in huis vlinders hebben, en waarom de grote schrijver Vladimir Nabokov ze zijn leven lang tot in de kleinste details bestu- deerde, begrijp ik evenmin. “Ik ben in allerlei gedaanten op vlinderjacht geweest”, schreef hij in Speak, Memory, “als schattig jongetje met een kniebroek en matrozenpet, als slungelige expat met baret en met flanellen tassen, en als uitgezakte oude man in korte broek en zonder hoed.”
Ik vermoed dat de aantrekkingskracht van vlinders samenhangt met hun kwetsbaarheid. Net als de blumei die Aris zo teder doodkneep op die berg op Sulawesi, lijken alle vlinders te balanceren op het randje van de dood, alsof elk moment hun laatste kan zijn. Levend zijn ze ongrijpbaar, en dood verliezen ze hun glans.
In het voorjaar, terug in mijn woonplaats Alabama, keek mijn jongste dochter me in de auto van opzij aan en zei: “Weet jij wat mama altijd heeft gewild?”
Ze is nu elf en we moeten het al vier jaar zonder haar moeder stellen. Nog steeds trek ik bij dergelijke vragen een pijnlijke grimas. Ik schiet op talloze punten tekort, omdat ik sommige dingen niet kan of te uitgeblust ben om ze in mijn eentje te ondernemen.
Maar daar mag ze natuurlijk niets van merken, dus ik zeg: “Nou, wat dan?”
“Een vlindertuin.” “Dat is een goed idee”, zeg ik. We kiezen een stukje tuin uit, graven een paar gaten in de grond en zetten er planten en bloemen in die monarchvlinders aantrekken, zoals lantana’s en Bulbine frutescens.
Als de laatste plant in de grond staat, doen we een stapje achteruit om het geheel te overzien. Mijn oudste dochter zegt: “Niet slecht. Ik hoop dat ze komen.”
Matthew Teague schreef in november 2010 een verhaal over olifantenkudden in Zuid-Soedan. Evgenia Arbugaeva fotografeerde rendierherders in het Russische noordpoolgebied voor het Magazine van oktober 2017.
Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in het Engels.