De voettocht ‘Out of Eden Walk’ van journalist en National Geographic-fellow Paul Salopek is een tien jaar durende odyssee rond de wereld, in de voetsporen van de eerste mensen die zich vanuit Afrika over de aarde verspreidden. Onderweg naar de zuidpunt van Zuid-Amerika bevindt Salopek zich nu in India, van waaruit hij dit verslag stuurde.
‘Doen jullie tovertrucs?’
Het zijn de dorpelingen. Onder de verblindend witte zon van de Thar-woestijn zien ze ons voorbijtrekken. We lopen door India met een lastezel. De plaatselijke bevolking houdt ons voor zwervende artiesten, rondreizende kwakzalvers, circusnomaden. Het antwoord is natuurlijk: ja. Wij hebben iets magisch bij ons. Maar goed, dat geldt voor iedereen.
Het zit ’m in het water.
Mensen zijn wandelende bronnen van licht gezouten water. Zoals ieder schoolkind weet, bevatten onze lichamen hetzelfde aandeel aan water – 71 procent – als het deel van de aarde dat door oceanen is bedekt. Dat is geen mysterie. We zijn waterdieren, geboren op een waterplaneet. Water is overal en nergens. Het is een rusteloos bestanddeel – voorbijgaand, beweeglijk, altijd op weg. Het verandert voortdurend van vorm, van gas naar vloeistof naar vaste stof en weer terug. (Zelfs in bevroren toestand op de Zuidpool, onder een 2400 meter dikke kap van ijs die één miljoen jaar oud is, stroomt nog water, zij het langzaam.) De oceanen bevatten 97,25 procent van al het water op de planeet. De polen en gletsjers houden twee procent gevangen. Het absurd kleine, drinkbare druppeltje water dat overblijft – die kostbare 0,75 procent aan vloeibaar zoetwater waaropHomo sapiensmoet zien te overleven – dat verkwisten we als ijlende gekken in de woestijn.
In India, een land met 1,3 miljard mensen, kampt ruim de helft van de bevolking met een watercrisis. Meer dan twintig steden – waaronder Delhi, Bangalore en Hyderabad – zullen de komende twee jaar al hun ondergrondse watervoorraden leegslurpen. Dat betekent dat honderd miljoen mensen geen druppel grondwater meer hebben. Boeren in de Punjab, een van de belangrijkste graanschuren van India, klagen over het feit dat het grondwaterpeil in één generatie met twaalf, achttien of dertig meter is gedaald. Een watererfgoed dat zich sinds de laatste IJstijd gedurende duizenden jaren heeft opgehoopt, wordt onvermoeibaar opgepompt voor de industriële landbouw, voor de Groene Revolutie. Het antwoord van de regering? Meer grote stuwdammen (India heeft er al vijfduizend) en het omleiden van de loop van rivierenom de dorst van verschroeide regio’s te lessen. Intussen worden de leven brengende moessonregens door de klimaatverandering steeds wispelturiger. En de vraag naar zoetwater zwelt met zestien miljoennieuwe zielen per jaar aan.
“Waterbesparing? Daar heeft niemand het over,” zegt mijn looppartner Arati Kumar-Rao, een natuurfotografe die onder de boeren van het droge land, van de Thar-woestijn, heeft gewoond.
De technologie die de bewoners van India’s woestijnen toepassen om regenwater te oogsten is oud en complex. Ze bekijken nauwkeurig de weidse glooiing van het landschap en zien daar lichte depressies in, genaamd aagor– hemelopvangers. Ze kanaliseren de schaarse regenval langs deze bijna onmerkbare hellingen naar tijdelijke bekkens, die khadeen worden genoemd. Al eeuwen, misschien millennia, cultiveren ze deze door de regen gevoede reservoirs, zonder irrigatie, en verbouwen ze gewassen die goed tegen de droogte kunnen, zoals gierst.
Kumar-Rao en ik houden halt bij een woestijnbron. De zon is giftig. Het is 45 graden. We hebben dorst. Ik laat een tinnen emmer door een valdeur vallen. Ik hoor een plons. Aan een touw hijs ik een kostelijk gewicht op.
“Hé!” schreeuwt een man. “Wat doen jullie daar?”
Hij is uit een hut verschenen. Het is een herder. Dit is zijn regenwater, rondom ingezameld op talloze, door de zon gebarsten akkers en naar deze met de hand gegraven put geleid. Je kunt drinken wat je wilt – dat is het recht van iedere reiziger – maar je mag je er niet mee wassen.
Wanneer wij, Kumar-Rao en ik, uiteindelijk afscheid van elkaar nemen, in het bedevaartsoord Salasar, zal zij haar pijnlijke voeten in een emmer met doorzichtige vloeistof onderdompelen.
Het comfort van water op water.
****
Eén zuurstofatoom. Twee waterstofatomen.
Watermoleculen zijn gehoekt als een pijlpunt, als een elleboog. Daardoor zijn ze enigszins polair en hebben ze een oneindig kleine lading, die collectief de wereld vormgeeft. Zij vormen het magische oplosmiddel, verbinden en ontbinden hersencellen, bergen, de damp van ochtendkoffie, tektonische platen.
Ik loop langs de rand van de Thar-woestijn.
Ik kom door dorpjes waar het veranderende watergebruik de mensen stilletjes vergiftigt. In het verleden was het oppervlaktewater genoeg om aan de vereisten van het menszijn te voldoen. Nu is het land door de moderne landbouw en de bevolkingsgroei bezaaid met duizenden waterputten: met machines geboorde capillairen die water diep uit de grond opzuigen. Maar niets van al dit ooit zo toegankelijke grondwater is gezond. Het bevat mineralen. Fluoride. Arsenicum. Het verschilt van plek tot plek. Dit is de helft van de crisis: niet kwantiteit, maar kwaliteit.
“Weten jullie dat het fluorideniveau boven de veiligheidsnorm ligt?” vraagt mijn nieuwe looppartner, milieuactivist Siddharth Agarwal, aan de samengedromde dorpelingen.
Agarwal, die duizenden kilometers langs de rivieren in India is getrokken, houdt vaak halt in de dorpjes op onze route om er de waterkranen te testen. Hij gebruikt een apparaatje dat met zijn smartphone is verbonden en het fluoridegehalte meet. Hij doet een paar druppels water in een houdertje. Hij maakt een foto. De kleur van het water wordt geanalyseerd door een app en onthult het gehalte aan mineralen. Te veel fluoride veroorzaakt vervormingen van tanden en botten.
De dorpelingen knikken somber. Dat van het fluoride weten ze vaak wel. Maar wat kunnen ze eraan doen? De autoriteiten hebben een filter beloofd. Terwijl ze daarop wachten (sommigen wachten al jaren), kopen ze water dat in een tankwagen wordt aangevoerd. Of ze drinken het trage gif. Onze lichamen zijn levende bronnen. Zonder water komen we niet ver.
“Het belangrijkste oppervlak is niet het oppervlak waarop wij lopen,” vertelt Agarwal mij. “Het is de waterlaag onder onze voeten.”
Hij overziet het landschap met deze röntgenblik. De bomen veranderen, de gewassen veranderen, het menselijk leven verandert, alles wat afhankelijk is van die natte topografie daar beneden. Een verdwijnende, vloeibare onderwereld.
Weken later, wanneer we door het bekken van het brakke Sambhar-meer in de buurt van de stad Jaipur trekken, zie ik vrouwen aan het werk. Ze verdienen drie dollar per dag. Uren achtereen lopen ze blindelings achteruit en schrapen zout bijeen op een uitgestrekte vlakte van zinderend wit. Het door de hitte verbogen licht slokt hun benen op en braakt ze weer uit. Een hels beeld. De bittere bezwering van een of andere tovenaar. Maar dat is het niet. Wij zijn het.
Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in het Engels op de website van de National Geographic Society die is gewijd aan het project ‘Out of Eden Walk’. Ontdek de site hier. Paul Salopek won twee Pulitzer-prijzen voor zijn werk als buitenlandcorrespondent van de Chicago Tribune. Volg hem op Twitter @paulsalopek